Hof 's-Hertogenbosch, 07-06-2022, nr. 200.282.852, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:1795
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-06-2022
- Zaaknummer
200.282.852_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:1795, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑06‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1219, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Overheidsaansprakelijkheid. Geschil van projectontwikkelaars met gemeente in verband met exploitatieovereenkomsten voor woningbouw. Uitleg inspanningsverplichting gemeente.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.282.852/01
arrest van 7 juni 2022
in de zaak van
1. Lagis Bouw B.V.,gevestigd te Waalre ,
2. Latoures Vastgoed II B.V., gevestigd te Waalre ,
appellanten,
hierna aan te duiden als Lagis en Latoures,
advocaat: mr. E.W.J. de Groot te Breda,
tegen
Gemeente Valkenswaard,
gevestigd te Valkenswaard ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 juni 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen Lagis en Latoures als eiseressen en de gemeente als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/346177 / HA ZA 19-314)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
de memorie van antwoord met producties;
- -
de mondelinge behandeling op 11 april 2022, waarbij de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd;
- -
de bij H12 formulier van 25 maart 2022 door Lagis en Latoures toegezonden productie, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
2.2.
De op 25 maart 2022 door Lagis en Latoures toegezonden productie betreft een notitie van Antea . De advocaat van de gemeente heeft tijdens de mondelinge behandeling op deze notitie gereageerd aan de hand van zijn spreekaantekeningen. In het kader van hoor en wederhoor zal het hof zowel de notitie van Antea als het gedeelte van de spreekaantekeningen waarbij de advocaat van de gemeente daarop reageert, betrekken in de beoordeling van deze zaak. Aan het bezwaar van Lagis en Latoures tegen dat gedeelte van de spreekaantekeningen gaat het hof voorbij. Er is ook geen aanleiding om Lagis en Latoures nog een akte te laten nemen. Het hof doet aldus recht op het complete procesdossier (de hiervoor in rov. 2.1 vermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg).
3. De beoordeling
Feiten
3.1.
In rov. 3.1 tot en met 3.31 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank feiten vastgesteld, waarbij de rechtbank grote stukken tekst heeft geciteerd uit overeenkomsten, een rechterlijke uitspraak en vooral brieven. Volgens grief 1 van Lagis en Latoures is de zeer uitgebreide feitenvaststelling van de rechtbank nog onvolledig geweest. Deze grief leidt op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Dit hangt mede af van een beoordeling van de andere grieven. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof naar de feitenvaststelling van de rechtbank verwijzen en die niet integraal weergeven. Het hof zal hierna een aanduiding van het geschil geven.
Waar gaat deze zaak over?
In de kern gaat deze zaak over geschillen naar aanleiding van twee op 8 augustus 2012 tussen partijen gesloten anterieure exploitatieovereenkomsten (hierna: de exploitatieovereenkomsten) met betrekking tot de (her)ontwikkeling van het Dommelkwartier te Valkenswaard. In het geval van Latoures gaat om het deelgebied Weegbree, en in het geval van Lagis om het deelgebied Hoppenbrouwers. Daarvoor, op 3 juli 2008, hadden partijen een intentieovereenkomst met elkaar gesloten (hierna: de intentieovereenkomst) alsook, op 13 december 2010, de overeenkomst Project Dommelkwartier (hierna: de overeenkomst Dommelkwartier) over de ambtelijke kosten.
Op grond van de exploitatieovereenkomsten rustten op de gemeente inspanningsverplichtingen met betrekking tot de vaststelling van een bestemmingsplan dat Lagis en Latoures in staat zou stellen om de doelen van deze overeenkomsten te bereiken (lees: vooral woningbouw). De geschillen tussen partijen gaan onder meer over de inhoud en de reikwijdte van deze verplichtingen.
De gemeente heeft bij besluit van 31 januari 2013 het bestemmingsplan Dommelkwartier en de bijbehorende exploitatieplannen vastgesteld (hierna: het bestemmingsplan Dommelkwartier versie 2012). Bij uitspraak van 16 oktober 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) dit besluit vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van Hoppenbrouwers en Weegbree met de bijbehorende exploitatieplannen.
Daarna is er contact geweest tussen partijen – en tussen B&W en de gemeenteraad van de gemeente – over de gevolgen van deze uitspraak, waarbij B&W Lagis en Latoures heeft verzocht om tot een concept ontwerpbestemmingsplan te komen dat voldoet aan de eisen. Lagis en Latoures hebben bij brief d.d. 22 april 2015 aan B&W “het definitieve ontwerp bestemmingsplan Dommelkwartier, herziening 2015” aangeboden.
Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad besloten om het bestemmingsplan Dommelkwartier versie 2012 niet vast te stellen. Lagis en Latoures hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De ABRvS heeft dit beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 5 april 2015.
Bij brief d.d. 29 december 2015 hebben Lagis en Latoures de gemeente meegedeeld dat zij de overeenkomsten gedeeltelijk buitengerechtelijk ontbinden.
Bij brief d.d. 15 maart 2016 heeft B&W Lagis en Latoures geïnformeerd over het besluit om niet in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan Dommelkwartier versie 2015 en om dit ontwerpbestemmingsplan niet in procedure te brengen.
Op 16 mei 2016 hebben partijen een mediationovereenkomst gesloten. In mei 2018 hebben partijen een Regeling op Hoofdlijnen (hierna: de Regeling) ondertekend. De Regeling ziet op een in het kader van de mediation nader overeen te komen vaststellingsovereenkomst.
Bij brief d.d. 18 maart 2019 hebben Lagis en Latoures de Regeling voorwaardelijk buitengerechtelijk ontbonden.
Bij brieven d.d. 25 juli 2019 is namens de gemeente aan Lagis en Latoures bericht dat de gemeente de anterieure exploitatieovereenkomsten buitengerechtelijk ontbindt.
Geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In eerste aanleg vorderden Lagis en Latoures, kort gezegd, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat de gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten;
b. voor recht te verklaren dat de gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de Regeling;
c. voor recht te verklaren dat de overeenkomsten rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn ontbonden door hen althans deze te ontbinden wegens de onder a bedoelde tekortkoming in de nakoming daarvan;
d. voor recht te verklaren dat de Regeling rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden door hen althans deze te ontbinden wegens de onder b bedoelde tekortkoming in de nakoming daarvan;
e. voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden als gevolg van de hiervoor bedoelde tekortkomingen in de nakoming en ontbindingen;
f. de gemeente te veroordelen tot betaling van de historische kosten aan hen ten bedrage van € 2.334.113,84 althans € 1.716.834,84 met rente;
g. de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden als gevolg van de hiervoor bedoelde tekortkomingen in de nakoming en ontbindingen, nader op te maken bij staat;
h. de gemeente te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan Lagis ten bedrage van € 6.775,-- en aan Latoures eveneens ten bedrage van € 6.775,--,
een en ander met veroordeling van de gemeente in de proces- en nakosten met rente.
3.2.2.
Op hetgeen Lagis en Latoures aan deze vorderingen ten grondslag hebben gelegd en de daartegen door de gemeente gevoerde verweren, zal het hof hierna, voor zover in hoger beroep van belang, ingaan.
3.2.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en Lagis en Latoures in de proceskosten veroordeeld.
Geschil in hoger beroep
3.3.1.
Lagis en Latoures hebben in hoger beroep tien grieven aangevoerd. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het toewijzen van hun vorderingen als vermeld op bladzijden 79 en 80 van de memorie van grieven (zie hierna rov. 3.4.1).
3.3.2.
De gemeente heeft de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van Lagis en Latoures in de proceskosten in hoger beroep.
3.4.1.
De vorderingen als vermeld op bladzijden 79 en 80 van de memorie van grieven houden een eisvermeerdering in. Lagis en Latoures vorderen thans ook:
- de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen over de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst en de nieuwe exploitatieovereenkomsten door de gemeente, nader op te maken bij staat;
- de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden als gevolg van het onrechtmatige besluit van de gemeenteraad van 31 januari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Dommelkwartier”, nader op te maken bij staat.
Daarnaast hebben Lagis en Latoures in hoger beroep een terugbetalingvordering ingesteld. Zij vorderen de gemeente te veroordelen om al hetgeen zij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan de gemeente hebben voldaan (€ 11.742,00) aan hen terug te betalen met rente.
3.4.2.
De gemeente heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van Lagis en Latoures. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Bij de beoordeling van deze zaak zal worden uitgegaan van de gewijzigde eis.
De beoordeling
Bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’
3.5.
Volgens grief 2 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de gemeente in verband met de gebreken die kleefden aan het bestemmingsplan ‘Dommelkwartier 2012’, dat is vernietigd door de ABRvS.
3.6.
De gemeente heeft deze grief bestreden. De gemeente heeft, samengevat, aangevoerd dat zij heeft voldaan aan de in artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten vastgestelde inspanningsverplichting om het door Lagis en Latoures voorbereide ontwerpbestemmingsplan ‘Dommelkwartier’ verder in de procedure te brengen. Dat het bestemmingsplan door de bestuursrechter is vernietigd, levert dus geen toerekenbare tekortkoming op. Het bestemmingsplan bevatte geen fouten die de gemeente had kunnen en moeten vermijden. Dit volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 5 april 2017 waarin de weigering van de raad om het bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’ vast te stellen overeind is gebleven. Bovendien is er aanleiding om in dit specifieke geval af te wijken van de hoofdregel dat met de vernietiging van een besluit de onrechtmatigheid van dit besluit gegeven is, aldus – steeds – de gemeente.
3.7.
Artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten, waarop de gemeente zich beroept, luidt als volgt:
“De gemeente verplicht zich om het realiseren van het project binnen de wettelijke kaders en de kaders van deze overeenkomst te (blijven) bevorderen en zal daartoe het (ontwerp van het) bestemmingsplan Dommelkwartier met daarbij horende (ontwerp) exploitatieplannen Hoppenbrouwers en Weegbree [...] ter verzekering van het kostenverhaal door de gemeente [...] verder in procedure brengen. De gemeente zal zich ten opzichte van [Lagis en Latoures] inspannen om, voor zover dat formeel in haar macht ligt, de bestemmingsplanprocedure en procedure tot vaststelling van het exploitatieplan [...] voortvarend te doorlopen.”
3.8.
In hun toelichting op de onderhavige grief hebben Lagis en Latoures gesteld dat het vernietigde besluit onrechtmatig is jegens Lagis en Latoures en het vernietigde besluit een tekortkoming oplevert. Op grond van deze stellingen vorderen zij thans bij eisvermeerdering in hoger beroep (zie hiervoor rov. 3.4.1) de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden als gevolg van het onrechtmatige besluit van de gemeenteraad van 31 januari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’, nader op te maken bij staat.
3.9.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Het bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’ is vernietigd door de ABRvS en de onrechtmatigheid ervan staat dus in dit geding vast (vgl. ECLI:NL:HR:2019:353). Er zijn twee gebreken gebleken: het plan is in strijd met het bepaalde over de groenblauwe mantel in artikel 6.3, eerste lid, van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening ruimte 2012) en het plan is in strijd met het bepaalde over cultuurhistorie in artikel 7.4 van de Verordening ruimte 2012.
Dat brengt evenwel niet zonder meer mee dat de gemeente op grond van de exploitatieovereenkomsten aansprakelijk is voor de schade van Lagis en Latoures. Tussen partijen staat immers vast dat het bestemmingsplan voor rekening en risico van Lagis en Latoures is opgesteld. De gemeente had slechts een inspanningsverplichting met betrekking tot de bestemmingsplanprocedure (zie over de uitleg van deze inspanningsverplichting hierna nader rov. 3.14 e.v.). Door het bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’ vast te stellen om het project te realiseren, gaf de gemeente uitvoering aan deze inspanningsverplichting. Het enkele feit dat het resultaat waarvoor de gemeente zich inspande niet is bereikt, betekent niet dat de inspanningsverplichting niet is nagekomen.
Dat de gemeente publiekrechtelijk gehouden is te komen tot een rechtmatig bestemmingsplan, maakt het voorgaande niet anders. De onderhavige vordering van Lagis en Latoures berust op een toerekenbaar tekortschieten door de gemeente in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten. Zoals hierna zal blijken, legt het hof de inspanningsverplichting van de gemeente aldus uit dat deze ziet op het besluitvormingsproces. De gemeente diende het in de exploitatieovereenkomsten bedoelde (ontwerp van het) bestemmingsplan Dommelkwartier met daarbij horende (ontwerp) exploitatieplannen verder in procedure te brengen, hetgeen zij – naar tussen partijen niet in geschil is – heeft gedaan.
Lagis en Latoures hebben onvoldoende onderbouwd dat de gemeente binnen het kader van de exploitatieovereenkomsten ook moest onderzoeken of dit ontwerpbestemmingsplan de gebreken had die later zijn gesteld en/of gebleken, en dat de gemeente dit onvoldoende heeft onderzocht. Dit kan ook niet worden afgeleid uit het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub a over het doel van de overeenkomst, in artikel 4 lid 3 over de verplichtingen van Lagis en Latoures en in artikel 8 leden 3 tot en met 8 over de goedkeuring van documenten. Uit de exploitatieovereenkomsten blijkt dat de gemeente volledig haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het besluitvormingsproces behoudt (zie ook artikel 3 lid 4). Dat brengt evenwel niet mee dat zij daarmee ook verantwoordelijkheid heeft genomen voor de inhoud van het (ontwerp)bestemmingsplan. Van garanties daaromtrent is geen sprake.
Niet geoordeeld kan dan ook worden dat, zoals Lagis en Latoures stellen, de gemeente in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten tekort is geschoten door een bestemmingsplan vast te stellen dat (op twee punten) in strijd was met de Verordening ruimte 2012. Ook de discussie tussen partijen over de vraag of de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) eraan in de weg stond dat planologische medewerking werd verleend aan de door Lagis en Latoures beoogde woningbouw in het Dommelkwartier kan dus niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op de verdeling tussen partijen van de risico’s en verantwoordelijkheden die volgt uit de exploitatieovereenkomsten kan de gemeente naar het oordeel van het hof niet aansprakelijk worden gehouden voor de gebreken in het ontwerpbestemmingsplan.
3.10.
Het vorenstaande brengt mee dat grief 2 faalt en dat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure wegens de onrechtmatigheid van het besluit van de gemeenteraad van 31 januari 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Dommelkwartier” niet toewijsbaar is.
De inspanningsverplichting
3.11.
Volgens grief 3 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met de inspanningsverplichting die voortvloeit uit artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten en dat ter zake geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming.
3.12.
De gemeente heeft deze grief bestreden. De gemeente heeft, samengevat, aangevoerd dat de gemeente niet tekortgeschoten is in de nakoming van de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten. B&W hebben conform de gemaakte afspraken het door Lagis en Latoures voorbereide bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’ verder in procedure gebracht, aldus de gemeente.
3.13.
In hun toelichting op de onderhavige grief hebben Lagis en Latoures, verkort weergegeven, de volgende tekortkomingen van de gemeente gesteld:
- geen terinzagelegging in 2014;
- geen helpende hand en afwaardering;
- geen terinzagelegging in de eerste helft van 2015;
- prioriteren aan de hand van de ladder;
- geen constructieve opstelling; en,
- consequent de woningbouwprognose negeren.
Het geheel van gedragingen van de gemeente laat volgens Lagis en Latoures zien dat zij herhaaldelijk onzorgvuldig is omgesprongen met haar contractuele verplichtingen en met de belangen van Lagis en Latoures. De gemeente heeft na de bekendwording van de nieuwe provinciale woningbouwprognose op geen enkel moment en op geen enkele manier geprobeerd om het project – ondanks het lager uitvallen van die prognose – planologisch mogelijk te maken, waartoe zij zich wel degelijk contractueel had verplicht. Op dit punt verwijzen Lagis en Latoures naar de tijdlijn die zij hebben opgenomen in de memorie van grieven en hun feitenoverzicht.
3.14.
Beoordeling van dit geschilpunt vergt uitleg van de exploitatieovereenkomsten, in het bijzonder van het bepaalde in artikel 3 lid 1. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Die maatstaf luidt als volgt: de betekenis van een omstreden bepaling in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
3.15.
Niet in geschil tussen partijen is dat in artikel 3 lid 1 een inspanningsverplichting, en niet een resultaatsverplichting, is opgenomen voor de gemeente. De vraag is waartoe de gemeente was gehouden op grond van deze contractuele inspanningsverplichting (vgl. ECLI:NL:HR:2021:339). Blijkens de bewoordingen van deze bepaling diende de gemeente het realiseren van het project te (blijven) bevorderen en daartoe het bestemmingsplan verder in procedure te brengen en voorts de bestemmingsplanprocedure voortvarend te doorlopen. In de exploitatieovereenkomsten is aldus niet (nauwkeurig) omschreven wat onder een voldoende mate van gemeentelijke inspanning wordt verstaan. Het karakter van de inspanningsverplichting en de bedoelingen van partijen zijn niet althans niet voldoende geëxpliciteerd in tekst van de exploitatieovereenkomsten. Gesteld noch gebleken is dat tijdens de totstandkoming van de exploitatieovereenkomsten door partijen is gesproken of onderhandeld over hoe de gemeente verder invulling moest geven aan haar inspanningsverplichting. Ook overigens zijn door partijen geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere uitleg van artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten leiden dan waar het hof hierna van uitgaat.
3.16.
Naar het oordeel van het hof volgt uit artikel 3 lid 1 – in verbinding met de definitiebepaling van bestemmingsplan in artikel 1 van de exploitatieovereenkomsten – in elk geval dat de gemeente de verplichting had om het ontwerpbestemmingsplan dat met ingang van 31 mei 2012 ter inzage had gelegen verder in procedure te brengen. Dit heeft de gemeente na de totstandkoming van de overeenkomsten ook gedaan. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep overwogen (in rov. 5.3) dat er geen omstandigheden zijn gesteld en/of gebleken waaruit volgt dat deze procedure niet voortvarend is doorlopen. Voor zover Lagis en Latoures dit in hoger beroep betwisten, hebben zij niet althans onvoldoende concreet onderbouwd waaruit dit zou blijken. Aldus heeft de gemeente voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten.
3.17.
Gezien de inhoud en het karakter van de exploitatieovereenkomsten kan een verstrekkender betekenis van de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 1 daaruit niet worden afgeleid. Er zijn geen voldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat als het verder in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan dat met ingang van 31 mei 2012 ter inzage is gelegd niet tot een onherroepelijk bestemmingsplan zou leiden, de gemeente verdergaande verplichtingen op zich heeft genomen. Zo kan niet worden aangenomen dat de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 1 ook gold voor het herstelplan dat na de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013 is opgesteld.
Dit geldt ook als daarbij het bepaalde in artikel 21 lid 2 wordt betrokken. Dat luidt als volgt:
“Partijen kunnen deze overeenkomst, […], ontbinden indien het bestemmingsplan voor de in deze overeenkomst beoogde ontwikkeling van woningbouw en natuurontwikkeling, ondanks een uiterste inspanning van partijen, niet uiterlijk op 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden.”
Naar het oordeel van het hof gaat artikel 21 lid 2 enkel over de voorwaarden voor de bevoegdheid voor tussentijdse ontbinding, gezien ook het kopje ‘Artikel 21. Tussentijdse ontbinding’. Deze bepaling duidt erop dat partijen niet wilden dat een van hen lichtvaardig tot ontbinding van de overeenkomst zou besluiten. Dat daarmee beoogt is verder invulling te geven aan de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 1 heeft de gemeente betwist en blijkt ook nergens uit. Ook de door Lagis en Latoures genoemde bepalingen uit de intentieovereenkomst (artikel 8) en de overeenkomst Dommelkwartier (artikel 1 lid 7 jo. artikel 1 lid 2) zijn hiervoor te weinig concreet. Dat de gemeente zich na de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013 ervoor heeft ingezet om het project alsnog te realiseren, waarbij zij mogelijk verder is gegaan dan waartoe zij op grond van de exploitatieovereenkomsten gehouden was, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Het hof merkt op dat Lagis en Latoures in hun toelichting op de onderhavige grief de reikwijdte van de inspanningsverplichting van de gemeente te ver oprekken. De door hen gestelde tekortkomingen – die overigens door de gemeente zijn betwist, zodat deze niet vast staan – hebben alle plaatsgevonden in de periode na de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013. Lagis en Latoures willen ingang doen vinden dat artikel 3 lid 1 ook op deze periode betrekking heeft. Hetgeen zij daartoe hebben gesteld, kan dit echter niet dragen. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 3.14, 3.15, 3.16 en 3.17. Op de verplichtingen op grond van artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten – dat wel ziet op de periode na de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013 (zie rov. 3.23) – zal het hof hierna bij grief 4 ingaan.
3.18.
Op grond van het voorgaande faalt grief 3.
De overlegverplichting
3.19.
Volgens grief 4 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met de overlegverplichting die voortvloeit uit artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten en dat ter zake geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming.
3.20.
Artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten, dat thans aan de orde is, luidt als volgt:
“Indien ten gevolge van publiekrechtelijke besluitvorming het planologische kader zoals vastgelegd in het in lid 1 bedoelde (ontwerp)bestemmingsplan dan wel delen daarvan noodzakelijkerwijs wijzigen, dan zullen partijen omtrent de gevolgen daarvan overleg voeren en een adequate oplossing zoeken. Partijen nemen in dit overleg de redelijke belangen van de wederpartij in acht en streven ernaar om zoveel als mogelijk aansluiting te zoeken bij de in deze overeenkomst neergelegde uitgangspunten. […]”
3.21.
Bij de onderhavige grief hebben Lagis en Latoures betoogd dat, anders dan de rechtbank voorop heeft gesteld (in rov. 5.6.1 van het vonnis waarvan beroep), in artikel 3 lid 2 geen inspanningsverplichting is neergelegd. Volgens hen verplicht dit artikel tot het resultaat dat overleg wordt gevoerd en een adequate oplossing wordt gezocht en gaat het in zoverre om een resultaatsverbintenis. Deze verbintenis heeft de gemeente geschonden doordat zij heeft geweigerd te overleggen met Lagis en Latoures en een adequate oplossing te zoeken voor de ontstane problematiek met inachtneming van de redelijke belangen van Lagis en Latoures en de contractuele uitgangspunten. Dit levert een tekortkoming op in de nakoming van artikel 3 lid 2, die verplicht tot vergoeding van de kosten van planvorming in de periode tot eind 2015. Aldus – steeds – Lagis en Latoures.
3.22.
Ook betekenis van artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten moet door uitleg aan de hand van voormelde Haviltex-maatstaf worden vastgesteld. Gezien de tekst van deze bepaling gaat het om een inspanningsverplichting. Er is geen enkele aanwijzing dat partijen zich hiermee verplicht hebben tot een resultaat, in het bijzonder niet tot het tot stand brengen van een rechtmatig en onherroepelijk bestemmingsplan voor de in exploitatieovereenkomsten beoogde ontwikkeling van woningbouw en natuurontwikkeling.
Verder geldt dat het ook hier gaat om een vrij algemene inspanningsverplichting. Artikel 3 lid 2 eerste zin bepaalt dat partijen verplicht zijn tot het voeren van overleg en het zoeken naar een adequate oplossing. Er is niet of nauwelijks houvast (voor partijen en voor de rechter) om te bepalen wat deze verplichting in concreto inhoudt. Dat, als in artikel 3 lid 2 tweede zin is bepaald, partijen in dit overleg de redelijke belangen van de wederpartij in acht dienen te nemen voegt niets toe aan hetgeen partijen reeds in het algemeen van elkaar mogen verwachten (zie bijvoorbeeld artikel 6:248 lid 1 BW).
3.23.
In het licht van het vorenstaande hebben Lagis en Latoures onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de gemeente artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten heeft geschonden. Artikel 3 lid 2 is hier relevant gelet op de gevolgen van de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013. Naar het oordeel van het hof is er aldus sprake van wijzigingen als bedoeld in de eerste zin van artikel 3 lid 2. Door die uitspraak moest immers het bestemmingsplan ‘Dommelkwartier’ gewijzigd worden. Voldaan is daarmee aan de voorwaarde opgenomen in de eerste zin van artikel 3 lid 2. Er zijn geen aanwijzingen dat deze voorwaarde anders moet worden uitgelegd, noch in de exploitatieovereenkomsten noch anderszins.
Mede op grond van de tijdlijn en het feitenoverzicht opgenomen in de memorie van grieven stellen Lagis en Latoures zich op het standpunt dat de gemeente vanaf begin 2014 het realiseren van woningbouw in het Dommelkwartier niet langer heeft bevorderd maar verhinderd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben Lagis en Latoures gesuggereerd dat de kern van de zaak is dat er sprake was van onwil van de gemeente (spreekaantekeningen randnummer 1). Dit hebben Lagis en Latoures niet hard kunnen maken. De gemeente hééft na de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013 overleg gevoerd met Lagis en Latoures en met hen naar een adequate oplossing gezocht. Uiteindelijk is die niet gevonden, maar dat brengt niet mee dat artikel 3 lid 2 is geschonden.
De gemeente heeft op de door Lagis en Latoures in dit verband genoemde punten voldoende gemotiveerd betwist dat zij meer of anders had dienen te doen dan zij heeft gedaan op grond van de exploitatieovereenkomsten. De gemeente heeft daarbij onder meer gewezen op haar overleg met de provincie Noord-Brabant. Ook heeft de gemeente zelf onderzoek laten doen naar de vraag of aan de woningbouwplannen voor ‘Dommelkwartier’ planologische medewerking verleend kon worden. Daarnaast moet worden bedacht dat het, zoals de gemeente terecht naar voren heeft gebracht, op de weg van Lagis en Latoures lag om met plannen te komen en op de weg van de gemeente om deze te beoordelen.
Ten slotte kan een adequate oplossing zijn gelegen in een compensatie voor de kosten die Lagis en Latoures vergeefs hebben gemaakt. Voor een oplossing in der minne heeft (ook) de gemeente zich ingespannen door een mediationovereenkomst aan te gaan en de Regeling op hoofdlijnen te sluiten. De gemeente heeft de exploitatieovereenkomsten pas op 25 juli 2019 ontbonden. Door de vertrouwelijkheid van het mediationtraject kan niet worden vastgesteld waarom de mediation niet is geslaagd.
3.24.
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 3.22 en 3.23 is overwogen over de inhoud en het karakter van inspanningsverplichting van artikel 3 lid 2 en hetgeen de gemeente heeft gedaan om daaraan uitvoering te geven, hebben Lagis en Latoures onvoldoende onderbouwd dat de gemeente deze inspanningsverplichting heeft geschonden. Grief 4 faalt derhalve.
Een alternatief
3.25.
Volgens grief 5 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met de overlegverplichting die voortvloeit uit artikel 3 lid 2 van de overeenkomsten door te weigeren mee te werken aan de splitsing dan wel fasering van het project.
3.26.
Lagis en Latoures hebben daartoe aangevoerd dat onder de omstandigheid dat de provinciale woningbouwprognose in samenhang met de ladder volgens de gemeente meebrachten dat niet het volledige plan tot ontwikkeling kon worden gebracht, op grond van artikel 3 lid 2 en artikel 22 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten en artikel 6:258 lid 1 BW aanleiding bestond om in overleg met Lagis en Latoures te bezien of vaststelling van een kleinschaliger dan wel een gesplitst of gefaseerd plan tot de mogelijke behoorde. Door dit te weigeren is de gemeente tekortgeschoten in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten. Aldus – steeds – Lagis en Latoures.
3.27.
De gemeente heeft deze grief bestreden. Op hetgeen de gemeente als verweer heeft aangevoerd, zal het hof hierna, voor zover relevant, ingaan.
3.28.
Artikel 22 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten, waarnaar Lagis en Latoures verwijzen, luidt als volgt:
“In een geval van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW, waarin van de gemeente en initiatiefnemer in redelijkheid niet meer gevergd kan worden dat deze de overeenkomst ongewijzigd geheel of gedeeltelijk wordt nagekomen of dat de overeenkomst niet meer kan worden nagekomen, treden partijen in overleg over aanpassing van de overeenkomst.”
3.29.
Het hof merkt allereerst op dat in de exploitatieovereenkomsten geen aandacht is besteed aan de mogelijkheid dat niet het gehele plan kon doorgaan en daarom het project gesplitst zou worden. Ook kan het blijkens de exploitatieovereenkomsten (zie bijvoorbeeld het bepaalde in artikel 22 lid 2) niet zonder meer als een onvoorziene omstandigheid worden beschouwd dat er geen bestemmingsplan tot stand zou komen om de deelgebieden Weegbree en het deelgebied Hoppenbrouwers tot ontwikkeling te brengen. Daarmee is het geen gegeven dat de gemeente op grond van artikel 22 lid 1 verplicht was mee te werken aan een kleinschaliger of gefaseerd plan. Dat, zoals hierna zal blijken, de gemeente daaraan feitelijk wel heeft meegewerkt, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat de gemeente daartoe op grond van de exploitatieovereenkomsten verplicht was. Lagis en Latoures hebben wat dit betreft niet aan hun stelplicht voldaan. Reeds hierom kan niet worden geconcludeerd dat de gemeente is tekort geschoten in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten doordat geen alternatief is gerealiseerd.
3.30.
Daarnaast herhaalt het hof dat het bij artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten gaat om een vrij algemene inspanningsverplichting. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gemeente op meerdere momenten overleg heeft gevoerd met Lagis en Latoures of heeft getracht te voeren over een alternatief. Zij heeft niet geweigerd overleg te voeren over een kleinschaliger of gefaseerd plan. De gemeente heeft onder meer gewezen op de brief van de advocaat van de gemeente van 6 juni 2014 (productie 26 bij de conclusie van antwoord). Lagis en Latoures hebben onvoldoende onderbouwd dat de inspanningsverplichting van de gemeente meer meebracht dan dat zij heeft gedaan. Ook hier moet worden bedacht dat het, zoals de gemeente terecht naar voren heeft gebracht, op de weg van Lagis en Latoures lag om met plannen te komen en op de weg van de gemeente om deze te beoordelen. In dezelfde tijd hebben Lagis en Latoures de gemeente aansprakelijk gesteld op de grond dat de gemeente is tekort geschoten in de nakoming van de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 1. Daarbij wordt de schade vooralsnog geraamd op € 10.000.000,00 (zie de brief van 21 maart 2014 van de advocaat van Lagis en Latoures, overgelegd productie 23 bij de conclusie van antwoord). Dat het overleg over een alternatief uiteindelijk niet het door Lagis en Latoures gewenste resultaat heeft opgeleverd, impliceert niet dat de gemeente in de gegeven omstandigheden niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Lagis en Latoures hebben aldus onvoldoende onderbouwd dat de gemeente niet voldoende haar medewerking heeft verleend aan een kleinschaliger of gefaseerd plan.
3.31.
Ook grief 5 faalt.
De historische kosten
3.32.
Volgens grief 6 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat artikel 11 lid 12 van de exploitatieovereenkomsten geen verplichting voor de gemeente meebrengt tot vergoeding van de historische kosten die Lagis en Latoures hebben gemaakt. Volgens Lagis en Latoures is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet de kostenregeling van artikel 23 lid 1, maar van artikel 23 lid 2 van toepassing.
3.33.
Artikel 11 lid 12 van de exploitatieovereenkomsten luidt als volgt.
“[Lagis en Latoures] [zullen] in overleg met de gemeente de historische kosten van [Lagis en Latoures] welke aantoonbaar en direct gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van het project [...] opstellen. [Lagis en Latoures] [zullen] daartoe een accountantsverklaring overleggen. De gemeente zal na goedkeuring door haar eigen accountant deze [...] kosten vergoeden aan [Lagis en Latoures] middels verrekening met de exploitatiebijdrage [...].”
Voorts is voor de beoordeling van de onderhavige grief artikel 23, dat gaat over de kostenverdeling bij ontbinding, van belang.
Artikel 23 lid 1 luidt als volgt: “In geval van [...] ontbinding [...] van deze overeenkomst [...] op grond van het bepaalde in artikel […] 21 lid 2 […], draagt iedere partij de eigen kosten van de ter uitvoering van deze overeenkomst verrichte werkzaamheden, met uitzondering van de [...] legeskosten en alle kosten van de gemeente in haar hoedanigheid van publiekrechtelijke organisatie [...].”
En artikel 23 lid 2: “Ingeval van ontbinding op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een der partijen, komen de kosten als bedoeld in lid 1 voor rekening van de partij die in verzuim is.”
3.34.
De gemeente heeft deze grief bestreden. Lagis en Latoures hebben geen recht op vergoeding van de historische kosten, aldus de gemeente.
3.35.
Volgens Lagis en Latoures in de toelichting bij de onderhavige grief was de partiële ontbinding van Lagis en Latoures rechtsgeldig. Dit berust op het standpunt dat de gemeente is tekortgeschoten in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten. Subsidiair betogen Lagis en Latoures dat voor zover de ontbinding van Lagis en Latoures geen doel heeft getroffen, de gemeente niettemin verplicht is de historische kosten te vergoeden omdat (ook) de ontbinding van de gemeente doel heeft gemist, aldus – steeds – Lagis en Latoures.
3.36.
De gemeente heeft als verweer onder meer aangevoerd dat de gemeente niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar contactuele verplichtingen en Lagis en Latoures de exploitatieovereenkomsten ten onrechte hebben ontbonden. Voorts heeft de gemeente aangevoerd dat zij de exploitatieovereenkomsten terecht heeft ontbonden.
3.37.
Ten aanzien van het primaire standpunt van Lagis en Latoures geldt het volgende. Bij de brief d.d. 29 december 2015 (productie 63 bij de inleidende dagvaarding) hebben Lagis en Latoures de exploitatieovereenkomsten ontbonden, behoudens voor wat betreft het bepaalde omtrent de historische kosten in artikel 11 lid 12 van deze overeenkomsten. Zij hebben aan deze buitengerechtelijke ontbinding ten grondslag gelegd dat de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten. Nu de grieven 2 tot en met 5 falen en dus niet is vast komen te staan dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming door de gemeente in de nakoming van de exploitatieovereenkomsten, kan het hof Lagis en Latoures niet volgen in hun standpunt dat de partiële ontbinding van de exploitatieovereenkomsten door hen bij voornoemde brief rechtsgeldig is. Voorts heeft de gemeente de overeenkomsten rechtsgeldig ontbonden (zie hierna rov. 3.38). Een en ander brengt mee dat Lagis en Latoures niet bevoegd zijn om nog nakoming van het bepaalde in artikel 11 lid 12 van de exploitatieovereenkomsten te vorderen. De gemeente is dan ook niet verplicht om de historische kosten te vergoeden. Op grond van artikel 23 lid 1 dragen Lagis en Latoures deze kosten immers zelf. Het hof verwerpt op deze gronden het primaire standpunt van Lagis en Latoures.
3.38.
Ook het subsidiaire standpunt van Lagis en Latoures wordt verworpen. Bij brieven d.d. 25 juli 2019 (productie 33 bij de conclusie van antwoord) is namens de gemeente aan Lagis en Latoures bericht dat de gemeente de anterieure exploitatieovereenkomsten buitengerechtelijk ontbindt. De gemeente heeft daaraan ten grondslag gelegd dat artikel 21 van de overeenkomsten de bevoegdheid bevat voor partijen om de overeenkomsten te ontbinden indien het bestemmingplan voor de in de overeenkomsten voorziene ontwikkeling niet uiterlijk op 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden, en dat aan deze voorwaarde is voldaan.
In de ontstane situatie was naar het oordeel van het hof inderdaad voldaan aan de voorwaarden voor tussentijdse ontbinding door de gemeente vervat in artikel 21 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten. De datum van 1 januari 2016 was niet gehaald. Bovendien hadden de inspanningen van partijen daarna tot niets geleid. Het overleg over een alternatief had niet tot resultaat geleid. De mediation was niet geslaagd. Ook of de gemeente zich tot het uiterste heeft ingespannen alvorens te ontbinden als bedoeld in artikel 21 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten, is een kwestie van uitleg. Naar het oordeel van het hof hebben Lagis en Latoures in het licht van het vorenstaande onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat dit niet het geval is. Er was ten tijde van de brieven d.d. 25 juli 2019 geen reëel uitzicht meer op realisering van het project. De gemeente hoefde er redelijkerwijs geen rekening mee te houden dat zij meer moest doen dan zij al had gedaan, en Lagis en Latoures mochten dit ook niet verwachten.
Bij dit oordeel is ook betrokken dat, zoals de gemeente heeft benadrukt, Lagis en Latoures voor eigen rekening en risico plannen zouden ontwikkelen. Ook was de gemeenteraad niet gebonden aan de inspannings- en overlegverplichtingen. De gemeenteraad was dus vrij om op basis van een eigen afweging omtrent het al of niet verlenen van planologische medewerking te besluiten. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt nergens uit dat met artikel 21 lid 2 is beoogd verdere invulling te geven aan de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten. Hetzelfde geldt voor de inspanningsverplichting van artikel 3 lid 2 van die overeenkomsten. Reeds is geoordeeld dat niet is vast komen te staan dat de gemeente in strijd met deze verplichtingen heeft gehandeld. Aan het andersluidende standpunt van Lagis en Latoures bij de toelichting van deze grief gaat het hof dan ook voorbij.
De slotsom is dat, anders dan Lagis en Latoures betogen, de ontbinding van de exploitatieovereenkomsten door de gemeente doel heeft getroffen.
3.39.
Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat in dit geval niet artikel 23 lid 2, maar artikel 23 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten van toepassing is. Daarmee faalt grief 6.
De Regeling op hoofdlijnen
3.40.
Volgens grief 7 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de gemeente niet in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Regeling op hoofdlijnen en dat ter zake geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming zodat ook dit handelen de vordering niet kan dragen.
3.41.
De gemeente heeft deze grief bestreden. Volgens de gemeente was zij niet gebonden aan de Regeling die partijen in het kader van de mediationovereenkomst hebben gesloten. De gemeente wijst op artikel 5 lid 2 van de mediationovereenkomst. Aangezien de mediationovereenkomst bij gebreke van overeenstemming is geëindigd, komt aan de Regeling geen betekenis toe, aldus de gemeente.
3.42.
Artikel 5 lid 2 van de mediationovereenkomst luidt als volgt:
“Tijdens de loop van de Projectbemiddeling tussen de Partijen gemaakte afspraken binden hen alleen voor zover deze schriftelijk tussen hen zijn vastgelegd, door hen zijn ondertekend en daarin uitdrukkelijk is opgenomen dat de afspraken blijven bestaan ook indien de Projectbemiddeling verder niet tot overeenstemming leidt.”
En artikel 5 lid 1: “Een in der minne bereikte oplossing van de Problematiek zal tussen de Partijen worden vastgelegd in een daartoe strekkende, door partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst.”
Voorts zijn artikel 2 lid 2 en lid 3 van de mediationovereenkomst relevant. Deze luiden als volgt.
Lid 2: “Het staat elk der Partijen en de Projectbemiddelaar vrij om de Projectbemiddeling op elk gewenst moment te beëindigen.”
Lid 3: “Partijen onderkennen dat het resultaat van Projectbemiddeling definitieve instemming moet verkrijgen van de relevante bestuursorganen binnen de eigen organisaties.”
3.43.
Volgens Lagis en Latoures in de toelichting bij de onderhavige grief is de gemeente niet slechts gebonden aan de Regeling als dat uit de mediationovereenkomst volgt. De Regeling is een zelfstandig bindende overeenkomst. Deze verplicht tot de uitwerking hiervan in een vaststellingsovereenkomst. De weigering door de gemeente om een vaststellingsovereenkomst tot stand te brengen is een tekortkoming. Deze tekortkoming verplicht tot schadevergoeding, aldus – steeds – Lagis en Latoures.
3.44.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Partijen hebben de mediationovereenkomst op 16 mei 2016 gesloten. Daarna hebben partijen, in mei 2018, de Regeling ondertekend. De Regeling ziet op een in het kader van de mediation nader overeen te komen vaststellingsovereenkomst. De mediation is bij gebreke aan overeenstemming geëindigd. Dit zo zijnde is, tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 en lid 3 van de mediationovereenkomst, het standpunt van de gemeente juist dat zij gelet op het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de mediationovereenkomst niet aan de Regeling gebonden is. De rechtbank heeft terecht opgemerkt (vonnis waarvan beroep, rov. 5.19) dat in de Regeling niet (al dan niet uitdrukkelijk) is bepaald dat daarin opgenomen afspraken blijven bestaan ook indien de projectbemiddeling verder niet tot afspraken leidt.
De mediationovereenkomst en de Regeling, in onderling verband en samenhang bezien (respectievelijk productie 32 bij de conclusie van antwoord en productie 68 bij de inleidende dagvaarding), moeten naar het oordeel van het hof aldus worden uitgelegd dat de Regeling gebaseerd is op de mediationovereenkomst en zelf een basis vormt voor een te sluiten vaststellingsovereenkomst. De Regeling kadert deze vaststellingsovereenkomst verder in ten opzichte van de mediationovereenkomst. Voorts bepaalt de Regeling onder meer welke onderwerpen in die vaststellingsovereenkomst nog moeten worden geregeld. Gelet op deze samenhang tussen de mediationovereenkomst, de Regeling en de te sluiten vaststellingovereenkomst kan de Regeling redelijkerwijs niet worden opgevat als een zelfstandig bindende overeenkomst, zoals Lagis en Latoures bepleiten.
Het hof wijst ook op artikel 10 van de Regeling over finale kwijting en beëindiging van het geschil. Dit luidt als volgt:
“Partijen verklaren het Geschil tot geëindigd met het onvoorwaardelijk in werking treden van de VSO. Alsdan zullen Partijen terzake van het Geschil over en weer finaal zijn gekweten.”
Mede gelet op artikel 10 van de Regeling deelt het hof niet de mening van Lagis en Latoures dat de Regeling een oplossing als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de mediationovereenkomst is. Ook gezien de onderwerpen die nog moesten worden geregeld kan de Regeling redelijkerwijs niet als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 5 lid 1 mediationovereenkomst worden opgevat.
Het hof acht het in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de gemeente niet aan de Regeling is gebonden. Dat de gemeente hieraan niet is gebonden, volgt uit de afspraken die partijen hebben gemaakt. Partijen hebben dienaangaande ook expliciet bepalingen in de Regeling en de mediationovereenkomst opgenomen zoals hiervoor aangegeven. Lagis en Latoures hebben hiertegenover geen (zwaarwegende) feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden.
3.45.
Grief 7 faalt dus.
Afgebroken onderhandelingen
3.46.
Volgens grief 8 van Lagis en Latoures kan het dictum van het vonnis waarvan beroep niet in stand blijven en moet de schadevergoedingsvordering (nader op te maken bij staat) van Lagis en Latoures worden toegewezen omdat het afbreken door de gemeente van de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst onaanvaardbaar was.
3.47.
De gemeente heeft deze grief bestreden. Op hetgeen de gemeente als verweer heeft aangevoerd, zal het hof hierna ingaan.
3.48.
In hoger beroep hebben Lagis en Latoures de grondslag van de vordering uitgebreid met de stelling dat de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door de onderhandelingen over de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst ter uitwerking van de Regeling op hoofdlijnen af te breken zonder op enige andere wijze te voorzien in een ‘redelijk compromis’, zoals verplicht was op grond van de mediationovereenkomst. Op grond van deze stelling vorderen zij thans bij eisvermeerdering in hoger beroep (zie hiervoor rov. 3.4.1) de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen over de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst en de nieuwe exploitatieovereenkomsten door de gemeente, nader op te maken bij staat.
3.49.
Lagis en Latoures beroepen zich op de rechtspraak van de Hoge Raad over het afbreken van onderhandelingen. In haar verweer tegen de onderhavige grief wijst de gemeente er terecht op dat de Regeling binnen het bestek van de mediationovereenkomst valt en dat ieder van partijen gerechtigd was om de mediation op ieder moment te beëindigen (artikel 2 lid 2 van de mediationovereenkomst). De stelling van Lagis en Latoures – wat daar verder van zij – dat zij het vertrouwen hadden dat partijen nog maar een kleine stap verwijderd waren van een vaststellingsovereenkomst, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de gemeente Lagis en Latoures niet heeft gecompenseerd voor de kosten die zij vergeefs hebben gemaakt en zij uiteindelijk ‘met lege handen’ (memorie van grieven, randnummer 322) staan. Anders dan Lagis en Latoures bij deze grief veronderstellen, was de gemeente niet meer aan de Regeling gebonden. Het hof verwijst naar hetgeen bij grief 7 is overwogen. Nu geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, vallen partijen terug op de kostenregeling in de exploitatieovereenkomsten en op grond daarvan dienen Lagis en Latoures de eigen kosten van de ter uitvoering van deze overeenkomsten verrichte werkzaamheden te dragen, zoals reeds is geoordeeld.
De gemeente heeft ook betwist dat zij tijdens de onderhandelingen over een oplossing in der minne geen rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Lagis en Latoures. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, kan door de vertrouwelijkheid van het mediationtraject niet worden vastgesteld waarom de mediation niet is geslaagd.
3.50.
Het vorenstaande brengt mee dat grief 8 faalt en dat de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure wegens afgebroken onderhandelingen niet toewijsbaar is.
De redelijkheid en billijkheid
3.51.
Volgens grief 9 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank miskend dat de bepalingen uit de intentieovereenkomst, de overeenkomst Dommelkwartier, de exploitatieovereenkomsten, de mediationovereenkomst en de Regeling, voor zover deze bepalingen eraan in de weg staan dat Lagis en Latoures recht hebben op een vergoeding van de gemaakte kosten, buiten toepassing moeten blijven omdat de toepassing van deze bepalingen in dit geval onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.52.
De gemeente heeft deze grief bestreden. De gemeente wijst er onder meer op dat partijen in artikel 23 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat Lagis en Latoures in geval van ontbinding de eigen kosten dragen. Deze uitkomst is geenszins in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus de gemeente.
3.53.
Zoals hiervoor is overwogen, is in de gegeven omstandigheden voldaan aan de voorwaarden voor tussentijdse ontbinding door de gemeente in artikel 21 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten. Naar het oordeel van het hof is artikel 23 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten in dit geval inderdaad van toepassing. Dit acht het hof in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Partijen hebben dit expliciet zo afgesproken. Bij dit oordeel heeft het hof ook de hiervoor reeds benoemde verdeling betrokken van verantwoordelijkheden en risico’s die volgt uit de exploitatieovereenkomsten, in onderling verband en samenhang bezien met de intentieovereenkomst en de overeenkomst Dommelkwartier. Dat Lagis en Latoures, naar zij stellen, blijven zitten met een miljoeneninvestering die geen vruchten afwerpt, is onvoldoende (zwaarwegend) voor een ander oordeel. Daarbij is mede het volgende in aanmerking genomen. De gemeente heeft zich ervoor ingespannen dat het project zou worden gerealiseerd zoals zij verplicht was te doen op grond van artikel 3 lid 1 van de exploitatieovereenkomsten. Ook na de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2013 heeft zij zich daarvoor nog ingezet. Voorts heeft de gemeente voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 3 lid 2 van de exploitatieovereenkomsten. Ten slotte heeft zij de mediationovereenkomst gesloten en deelgenomen aan het mediationtraject. Al deze punten zijn hiervoor reeds uitvoerig aan de orde geweest, zodat het hof daar op deze plaats naar verwijst.
3.54.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van Lagis en Latoures gaat niet op. Niet gebleken is dat de gemeente het gerechtvaardigde vertrouwen bij Lagis en Latoures heeft gewekt dat het project gerealiseerd zal worden. Hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd is niet toereikend, ook niet als het geheel van gedragingen van de gemeente in ogenschouw wordt genomen. Zoals Lagis en Latoures zeggen, hebben partijen jarenlang samengewerkt. De gemeente heeft – ter uitvoering van de exploitatieovereenkomsten – vertrouwenwekkende handelingen verricht, zoals zij het noemen. Echter, geen moment mochten Lagis en Latoures er redelijkerwijs van uitgaan dat ‘alles in kannen en kruiken was’ (memorie van grieven, randnummer 327). Daarvoor was het te onzeker of het project daadwerkelijk planologisch mogelijk zou worden. Daarbij speelt mee dat de gemeenteraad vrij was om op basis van een eigen afweging wel of niet tot planologische medewerking te besluiten.
3.55.
Naar het oordeel van het hof kunnen Lagis en Latoures geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt in het kader van de planontwikkeling (enkel) op grond van redelijkheid en billijkheid (of het vertrouwensbeginsel). Bijgevolg faalt grief 9.
Het dictum en de proceskosten
3.56.
Volgens grief 10 van Lagis en Latoures heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep ten onrechte de vorderingen van Lagis en Latoures afgewezen en Lagis en Latoures – als de in het ongelijk gestelde partijen – in de proceskosten van de gemeente veroordeeld.
3.57.
De gemeente heeft deze grief bestreden. Volgens de gemeente heeft de rechtbank de vorderingen van Lagis en Latoures terecht afgewezen en slaagt deze grief daarom niet.
3.58.
Deze grief behoeft geen afzonderlijke bespreking. Uit al het voorgaande volgt dat deze grief faalt.
Slotsom
3.59.
De slotsom is dat de grieven falen. Lagis en Latoures hebben op verschillende plaatsen bewijs aangeboden. Aan bewijslevering komt het hof echter gelet op het voorgaande niet toe. Het bewijsaanbod van Lagis en Latoures acht het hof ook niet terzake dienend dan wel onvoldoende concreet en gespecificeerd.
3.60.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en dat het door Lagis en Latoures in hoger beroep meer en anders gevorderde dient te worden afgewezen. Nu het vonnis waarvan beroep niet wordt vernietigd, is ook de terugbetalingsvordering (zie hiervoor rov. 3.4.1) niet toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Lagis en Latoures worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst het door Lagis en Latoures in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
veroordeelt Lagis en Latoures in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de gemeente op € 5.517,00 aan griffierecht en op € 11.410,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en G. Creutzberg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juni 2022.
griffier rolraadsheer