Hof Arnhem, 26-05-2009, nr. 200.018.134
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3947
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
26-05-2009
- Magistraten
Mrs. C.G. ter Veer, M.F.J.N. van Osch, B.F. Keulen
- Zaaknummer
200.018.134
- LJN
BJ3947
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ3947, Uitspraak, Hof Arnhem, 26‑05‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN7893, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 26‑05‑2009
Mrs. C.G. ter Veer, M.F.J.N. van Osch, B.F. Keulen
Partij(en)
beschikking van de familiekamer van 26 mei 2009
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen ‘de man’,
advocaat: mr. H.P. Verheyen te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen ‘de vrouw’,
advocaat: mr. R.P. Zwarts te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2007, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 147473/ES RK 06-824 en van 10 juli 2008, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 150367 / VD RK 06-2144.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 oktober 2008, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikkingen te vernietigen en, zonodig onder aanvullingen en/of verbetering van gronden, alsnog te bepalen:
primair: dat op grond van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen alsmede gelet op de bedoelingen van partijen bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden, de pensioenrechten van de man opgebouwd in eigen beheer in zijn besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., niet verrekend en/of verevend dienen te worden, noch conform de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding, noch anderszins;
subsidiair: dat de man niet verplicht is tot afstorting van enig aan de vrouw toekomend deel van deze pensioenrechten onder een externe pensioenverzekeraar dan wel onder enige andere derde;
kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2008, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof het hoger beroep van de man te verwerpen.
2.3
Op 15 april 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een faxbericht met bijlagen van mr. Verheyen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2009 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, ieder bijgestaan door de advocaat.
2.5
Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: ‘Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.’
2.6
Desgevraagd heeft mr. Zwarts tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van het in 2.3 genoemde faxbericht van mr. Verheyen met bijlagen aangezien hij eerst de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling kennis heeft genomen van genoemde stukken, hij niet meer in de gelegenheid is geweest de inhoud van die stukken met de vrouw te bespreken en hij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Het hof heeft daarop beslist dat op die stukken geen acht wordt geslagen en alle exemplaren ingenomen en teruggegeven aan mr. Verheyen.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1
Partijen zijn op 20 juli 1992 met elkaar gehuwd. Zij hebben bij notariële akte van 18 juli 1992 huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Artikel 12 van genoemde akte luidt:
- ‘1.
Ingeval van ontbinding van het huwelijk anders dan door overlijden zullen de echtgenoten met betrekking tot aanspraken op al of niet ingegaan pensioen onderling een redelijke en billijke regeling of afrekening treffen op basis van de waarde van die aanspraken, opgebouwd gedurende het bestaan van het huwelijk, tot aan de dag waarop een procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aanhangig is gemaakt.
- 2.
- a.
De in lid 1 bedoelde verrekening betreft, voorzover het partij [verzoeker] betreft, uitsluitend die pensioenrechten die voor hem voortvloeien uit de pensioenpremie die gedragen wordt door [B] B.V.
- b.
Bij de verrekening zullen de te verrekenen pensioenaanspraken van Mevrouw [verweerster] maximaal in aanmerking worden genomen tot het bedrag dat resulteert uit de sub a. bedoelde berekening.
- 3.
Indien de echtgenoten hieromtrent niet tot overeenstemming komen, zal een voor beide echtgenoten bindend advies gegeven worden door een verzekeringsdeskundige en een notaris, die beiden zullen worden benoemd door de kantonrechter in wiens ressort de laatste gezamenlijke woonplaats der echtgenoten gelegen is, onverminderd de mogelijkheid dat de echtgenoten onderling een andere wijze van beslechting van het geschil overeenkomen.
- 4.
Het in lid 1 en lid 2 bepaalde is niet van toepassing indien een dwingende wettelijke regeling omtrent de pensioenverrekening tot stand is gekomen.’
3.2
Bij beschikking van 12 juli 2007 heeft de rechtbank Arnhem echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 24 oktober 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
In de beschikking van 12 juli 2007 heeft de rechtbank voorts, voor zover hier van belang, bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud voorlopig zal betalen € 2.600,- per maand en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en de beslissingen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de pensioenverrekening/-verevening en de definitieve partneralimentatie aangehouden.
3.4
Blijkens het proces-verbaal van de rechtbank van 13 maart 2008 zijn partijen in het kader van de afwikkeling en verrekening van de tussen hen geldende huwelijksvoorwaarden en verdeling van hun beperkte gemeenschap het volgende overeengekomen:
- 1.
Na verkoop en levering van de woning zal de man aan de vrouw een bedrag van € 137.500,- voldoen.
- 2.
In dit kader zullen de aan de hypotheken verbonden Aegon polissen ([…], […], […], […]) aan de man worden toebedeeld. Deze polissen zullen pas na verkoop en levering van de echtelijke woning qua tenaamstelling gewijzigd worden.
- 3.
Verrekening van de waarde van [A] B.V. is begrepen in onder punt 1. genoemd bedrag.
- 4.
De t.v. en het matras (partijen genoegzaam bekend) zullen aan de vrouw worden toegedeeld en de overige inboedelgoederen zullen aan de man worden toegedeeld.
- 5.
De auto merk Renault en de caravan worden aan de vrouw toegedeeld. De man zal meewerken aan de wijziging van de tenaamstelling van de caravan.
- 6.
Partijen komen overeen dat alle overige (rest-)posten, met uitzondering van de pensioenverevening en de alimentatievordering, hiermee afgewikkeld zijn.
- 7.
Het in punt 1 genoemde bedrag is gebaseerd op een te verwachten netto verkoopopbrengst (verkoopprijs huis verminderd met makelaarskosten) van € 400.000,-. Eventuele meer- of minderopbrengst van de woning zal door partijen bij helfte verdeeld worden.
- 8.
Partijen komen voorts overeen dat de man na 24 april 2008 vrije toegang heeft tot de woning. Mocht de leveringsdatum van de woning gelegen zijn vóór 15 mei 2008, zullen partijen in onderling overleg nadere afspraken maken in verband met de toegang van de man tot de woning. De man zegt toe dat hij in alle gevallen vooraf zijn komst bij de vrouw zal aankondigen wanneer hij de woning wenst te betreden.
- 9.
Na betaling van het onder punt 1 genoemde bedrag en afwikkeling van de overige punten uit deze overeenkomst verklaren partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verklaren elkaar wat dat betreft over en weer finale kwijting.
3.5
Bij de bestreden —uitvoerbaar bij voorraad verklaarde— beschikking heeft de rechtbank:
- 1.
de afwikkeling en verrekening van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden en de verdeling van hun beperkte gemeenschap, conform de vaststellingsovereenkomst de dato 13 maart 2008, zoals opgenomen in het aan die beschikking gehechte proces-verbaal vastgesteld;
- 2.
bepaald dat de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten bij Nationale Nederlanden, alsmede de door de vrouw tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten bij PGGM, worden verevend volgens de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding;
- 3.
bepaald dat de door de man in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten worden verevend volgens de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding en bepaald dat deze rechten ten behoeve van de vrouw dienen te worden afgestort zoals in die beschikking is overwogen;
- 4.
bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen een bijdrage van € 2.600,- per maand, indien, voor zover en voor zolang de man de woonlasten van de voormalige echtelijke woning ten behoeve van de vrouw betaalt, en een bijdrage van € 3.690,- per maand vanaf de datum dat de man genoemde woonlasten niet meer betaalt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
En het meer of anders verzochte afgewezen.
Ten aanzien van de man
3.6
De man bouwt pensioenrechten op, gedeeltelijk betaald door [B] B.V. bij Nationale-Nederlanden (verder te noemen ‘het NN-pensioen’) en gedeeltelijk in eigen beheer in zijn besloten vennootschap [A] B.V (verder te noemen ‘het pensioen in eigen beheer’). Met laatstgenoemde B.V. neemt de man deel in [B] B.V.
Ten aanzien van de vrouw
3.7
De vrouw heeft pensioenrechten opgebouwd bij PGGM.
4. De motivering van de beslissing
4.1
In geschil is of de rechtbank terecht heeft bepaald dat verevening volgens de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding moet plaatsvinden van de door de man in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten door middel van afstorting ten behoeve van de vrouw.
4.2
In zijn grieven II tot en met V heeft de man het standpunt ingenomen dat de rechtbank in de tussenbeschikking van 12 juli 2007 geen eindbeslissing heeft genomen, en voor zover dit wel het geval is, dat de rechtbank op die eindbeslissing in de beschikking van 10 juli 2008 had dienen terug te komen. Nu het hof gelet op de overige grieven bovengenoemde vraag opnieuw dient te beoordelen bestaat geen belang bij beoordeling van deze grieven.
4.3
In artikel 12 lid 2 sub a huwelijkse voorwaarden is vermeld dat uitsluitend de pensioenrechten van de man die voor hem voortvloeien uit de pensioenpremie die gedragen wordt door [B] B.V. dienen te worden verrekend. Een louter taalkundige uitleg van dit artikel, met name gelet op het woord ‘uitsluitend’, leidt tot de conclusie dat geen verrekening van ander pensioen dan het NN-pensioen zou hoeven plaats te vinden. Bij een uitleg van een overeenkomst, en ook van huwelijkse voorwaarden, komt het echter niet alleen aan op een taalkundige uitleg. Het artikel moet worden uitgelegd aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit artikel mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voor deze uitleg zijn de volgende omstandigheden van belang. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat partijen in 1992 voorafgaand aan hun huwelijk —dat voor de man het tweede en voor de vrouw het derde huwelijk werd— intensief overleg gehad hebben over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en met name ook over de pensioenverrekening Uit de overgelegde gespreksnotitie van de destijds door partijen ingeschakelde notaris mr. H. Oosterdijk (verder te noemen: ‘Oosterdijk’) van 10 juli 1992 blijkt dat partijen hebben aangegeven over een verrekening van pensioenaanspraken nog na te willen denken. Bij brief van 13 juli 1992 heeft Oosterdijk onder toezending aan partijen van een ontwerpakte huwelijkse voorwaarden hen verzocht te laten weten of zij pensioenverrekening al of niet willen opnemen in de akte. In die concept-akte is als lid 2 van artikel 12 het volgende opgenomen:
‘Het vorenstaande (hof: verwijzend naar lid 1 dat gelijkluidend is aan lid 1 in de definitieve akte)is van overeenkomstige toepassing op nog aanwezige, op de balans tot uitdrukking gebrachte, reserves voor oudedagsvoorziening, gekweekt in de uitoefening van een bedrijf of vrij beroep van een echtgenoot’.
Vervolgens hebben partijen een door hen beiden ondertekende brief van 14 juli 1992 aan Oosterdijk verzonden waarin de volgende passage voorkomt: ‘artikel 12. Ook ten aanzien van de verrekening van mijn pensioenrechten hebben we nader van gedachten gewisseld. Daar doet de situatie zich voor dat ik een zeer forse pensioenpremie betaal, m.n. om in het verleden opgelopen pensioenbreuken te compenseren. Wij zijn van mening dat de rechten die die ‘bestemming’ hebben niet voor verrekening in aanmerking zouden moeten komen.’ Blijkens een brief van Oosterdijk van 17 oktober 2007 heeft hij naar aanleiding van deze brief van partijen de eerder verzonden concept-akte aangepast in die zin dat lid 2 zoals dat luidde in het concept is vervangen door lid 2 in de definitieve akte. Bij die brief is de concept-akte gevoegd met een handgeschreven doorhaling van de hand van de notaris. De vrouw heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de onderhavige materie voor haar onbegrijpelijk was en is en dat zij zich de inhoud van de brief van 14 juli 1992 en de omstandigheden er om heen niet meer kan herinneren. Zij heeft echter niet betwist dat de handtekening onder die brief van haar is. Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat partijen destijds goed voorbereid en weloverwogen artikel 12 in de akte huwelijkse voorwaarden hebben laten opnemen en dat de inhoud van dit artikel conform hun bedoelingen was, in die zin dat de man redelijkerwijs mocht verwachten dat het desbetreffende deel van zijn pensioen niet zou worden verrekend of verevend en dat de vrouw dit op haar beurt ook redelijkerwijs heeft moeten begrijpen en dus niet het tegendeel kon verwachten.
4.4
In het vierde lid van artikel 12 van de akte huwelijkse voorwaarden is vermeld dat het in lid 1 en lid 2 van dat artikel bepaalde niet van toepassing is indien een dwingende wettelijke regeling omtrent de pensioenverrekening tot stand is gekomen. Partijen zijn verdeeld over de vraag in hoeverre lid 1 en 2 van artikel 12 van toepassing zijn na de inwerkingtreding van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Deze wet is geldig ten aanzien van echtscheidingen die na 30 april 1995 zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op grond van artikel 11 van de WVPS vindt, indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden, gemaakt vóór de inwerkingtreding van deze wet, algehele gemeenschap van goederen hebben uitgesloten of beperkt, verevening van pensioenrechten plaats als genoemd in die wet, tenzij de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding uitdrukkelijk anders hebben bepaald. Het hof is van oordeel dat hieruit reeds blijkt dat de WVPS geen dwingendrechtelijke regeling is, zodat het vierde lid van artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden geen toepassing vindt. Anders dan de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat partijen in artikel 12 expliciet een van de WVPS afwijkend regime zijn overeengekomen. Het in lid 1 en lid 2 van artikel 12 van de akte huwelijkse voorwaarden bepaalde is dus van toepassing gebleven, ook na invoering van de WVPS.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat de door de man tijdens het huwelijk in eigen beheer in zijn besloten vennootschap [A] B.V. opgebouwde pensioenrechten niet tussen partijen behoeven te worden verevend.
5. De slotsom
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 12 juli 2007 en 10 juli 2008, voor zover daarin is bepaald dat de door de man in eigen beheer opgebouwde pensioenrechten worden verevend volgens de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding en dat deze rechten ten behoeve van de vrouw dienen te worden afgestort zoals in die beschikking is overwogen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de door de man in eigen beheer in zijn besloten vennootschap [A] B.V. opgebouwde pensioenrechten niet tussen hem en de vrouw behoeven te worden verrekend of verevend noch conform de WVPS noch anderszins;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer , M.F.J.N. van Osch, en B.F. Keulen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 26 mei 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.