Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen
Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/4.5.10.3:4.5.10.3 De vraag naar toelaatbaarheid van grensoverschrijdende splitsing waarbij niet-EU-vennootschappen zijn betrokken vanuit Nederlands perspectief
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/4.5.10.3
4.5.10.3 De vraag naar toelaatbaarheid van grensoverschrijdende splitsing waarbij niet-EU-vennootschappen zijn betrokken vanuit Nederlands perspectief
Documentgegevens:
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS430827:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De vraag of een grensoverschrijdende splitsing waarbij enerzijds een Nederlandse vennootschap betrokken is en anderzijds een niet-EU-vennootschap toelaatbaar is, moet naar mijn mening vanuit Nederlands perspectief positief worden beantwoord.
Uiteraard kan de toelaatbaarheidsvraag niet zonder meer positief beantwoord worden omdat een wettelijke regeling omtrent grensoverschrijdende splitsing ontbreekt. De toelaatbaarheidsvraag kan, zoals gesignaleerd in paragraaf 4.5.10.1., evenmin worden beantwoord aan de hand van de vrijheid van vestiging. De vraag of een grensoverschrijdende splitsing van een door Nederlands recht beheerste vennootschap met niet-EU-vennootschappen toelaatbaar is, vertoont daardoor veel gelijkenissen met de vraag naar de toelaatbaarheid van grensoverschrijdende fusie, voordat de SE-Verordening en de Tiende richtlijn van kracht werden en het Sevic-arrest werd gewezen.
Van Solinge heeft in zijn proefschrift in 1994 de vraag naar de toelaatbaarheid van grensoverschrijdende fusie waarbij een door Nederlands recht beheerste vennootschap betrokken was reeds positief beantwoord, ook wat betreft grensoverschrijdende fusie met een niet-EU-vennootschap. Ik kan geen valide argument bedenken waarom de vraag naar de toelaatbaarheid van grensoverschrijdende splitsing, waarbij een Nederlandse vennootschap en een niet-EU-vennootschap zijn betrokken, vanuit Nederlands perspectief negatief zou moeten worden beantwoord, mits de procedure tot splitsing ook in de staat waarvan het recht van toepassing is op de andere bij de grensoverschrijdende splitsing betrokken vennootschappen min of meer gelijk is aan de splitsingsprocedure in Nederland en vanuit Nederlands perspectief de belangen van belanghebbenden, zoals crediteuren, (minderheids)aandeelhouders en werknemers afdoende zijn beschermd.
Als de rechtsgevolgen van een juridische splitsing ook volgens het recht dat van toepassing is op de andere bij de splitsing betrokken (niet-EU)-vennootschappen overeenkomen met de rechtsgevolgen van een door Nederlands recht beheerste juridische splitsing, namelijk: (i) een overgang van vermogen onder algemene titel van de splitsende vennootschap op iedere verkrijgende vennootschap, (ii) een omwisseling van aandelen in de splitsende vennootschap voor aandelen in iedere verkrijgende vennootschap en (iii) het van rechtswege ophouden te bestaan van de splitsende vennootschap bij een zuivere splitsing, zie ik niet in waarom de toelaatbaarheidsvraag negatief beantwoord zou moeten worden. Zoals ook al vastgesteld in paragraaf 4.3.2.1., heeft Titel 2.7. BW geen beperkt territoriale werking. Dit geldt naar mijn mening niet alleen voor fusie, maar ook voor splitsing. Ook na het van kracht worden van de wijzigingen in artikel 2:308 BW en de toevoeging van Afdeling 2.7.3A BW per 15 juli 2008 zie ik niet in waarom de regels van Afdeling 2.7.4 en 2.7.5 BW een tot het Nederlands territoir beperkte werking zouden hebben.