Einde inhoudsopgave
Verordening (Euratom) Nr. 302/2005 betreffende de toepassing van de veiligheidscontrole van Euratom
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2013
- Bronpublicatie:
21-02-2013, PbEU 2013, L 158 (uitgifte: 10-06-2013, regelingnummer: 519/2013)
- Inwerkingtreding
01-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-12-2011, Trb. 2012, 24 (uitgifte: 03-02-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt in werking onder voorbehoud van en op de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië (09-12-2011, Trb. 2012, 24).
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Milieurecht / Algemeen
Energierecht (V)
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
‘lidstaat die niet over kernwapens beschikt’: België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Kroatië, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, de Tsjechische Republiek en Zweden;
- 2.
‘lidstaten die over kernwapens beschikken’: Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk;
- 3.
‘derde land’: alle staten die geen lid van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn;
- 4.
‘kerntechnisch materiaal’: ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen zoals gedefinieerd in artikel 197 van het Verdrag;
- 5.
‘afvalstoffen’: kerntechnisch materiaal in concentraties of chemische vormen die om praktische of economische redenen niet terugwinbaar worden geacht en dat kan worden opgeslagen;
- 6.
‘bewaarde afvalstoffen’: een gemeten of op grond van metingen geraamde hoeveelheid afvalstoffen die voortkomt uit verwerking of uit een bedrijfsongeluk en die is overgebracht naar een specifieke plaats in het materiaalbalansgebied waaruit deze hoeveelheid kan worden teruggehaald;
- 7.
‘geconditioneerde afvalstoffen’: een gemeten of op grond van metingen geraamde hoeveelheid afvalstoffen die op zodanige wijze is geconditioneerd (bijvoorbeeld in glas, cement, beton of bitumen) dat deze niet meer geschikt is voor nucleair gebruik;
- 8.
‘uitstoot in het milieu’: een gemeten of op grond van metingen geraamde hoeveelheid afvalstoffen die als gevolg van een geplande lozing onherroepelijk in het milieu is uitgestoten;
- 9.
‘categorieën’ (kerntechnisch materiaal): natuurlijk uraan, verarmd uraan, uraan verrijkt in uraan- 235 of uraan- 233, thorium, plutonium, en alle andere splijtstoffen die door de Raad bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld;
- 10.
‘artikel’: een identificeerbare eenheid, zoals een splijtstofelement of splijtstofstaaf;
- 11.
‘partij’: een hoeveelheid kerntechnisch materiaal die met het oog op de boekhouding in een hoofdmeetpunt als een eenheid wordt behandeld en waarvan de samenstelling en de hoeveelheid door een enkele reeks kenmerken of metingen zijn vastgesteld. Het kerntechnische materiaal kan in bulk-vorm zijn of in een aantal artikelen zijn vervat;
- 12.
‘partijgegevens’: het totale gewicht van elke categorie kerntechnisch materiaal en, in het geval van uraan en plutonium, voorzover van toepassing, de isotopensamenstelling. Met het oog op de rapporten wordt het gewicht van de verschillende artikelen van de partij opgeteld en vervolgens op de dichtstbijzijnde eenheid afgerond;
- 13.
‘kilogram effectief: een speciale eenheid die wordt gebruikt bij de toepassing van de veiligheidscontrole op kerntechnisch materiaal en wordt verkregen door:
- a)
bij plutonium het gewicht in kilogrammen te nemen;
- b)
bij uraan met een verrijkingsgraad van 0,01 (1 %) en meer, het gewicht in kilogrammen te nemen, vermenigvuldigd met het kwadraat van de verrijkingsgraad;
- c)
bij uraan met een verrijkingsgraad van minder dan 0,01 (1 %) en meer dan 0,005 (0,5 %), het gewicht in kilogrammen te nemen, vermenigvuldigd met 0,0001;
en
- d)
bij verarmd uraan met een verrijkingsgraad van 0,005 (0,5 %) en minder, en bij thorium, door hun gewicht in kilogrammen te vermenigvuldigen met 0,00005;
- 14.
‘materiaalbalansgebied’: een zodanig gebied, met het oog op de vaststelling van de materiaalbalans, dat:
- a)
de hoeveelheid kerntechnisch materiaal bij iedere overbrenging naar of vanuit elk materiaalbalansgebied kan worden vastgesteld;
en
- b)
de feitelijke inventaris van kerntechnisch materiaal in elk materiaalbalansgebied indien nodig volgens nader omschreven procedures kan worden bepaald;
- 15.
‘hoofdmeetpunt’: een plaats waar het kerntechnische materiaal in een zodanige vorm aanwezig is, dat het kan worden gemeten ter bepaling van de materiaalcirculatie of de inventaris, met inbegrip van onder meer, doch niet uitsluitend, de plaatsen in materiaalbalansgebieden waar kerntechnisch materiaal wordt aangevoerd, afgevoerd of opgeslagen;
- 16.
‘formele inventaris’ van een materiaalbalansgebied: de algebraïsche som van de meest recente feitelijke inventaris van het materiaalbalansgebied en alle inventariswijzigingen die zich sinds de opstelling van deze feitelijke inventaris hebben voorgedaan;
- 17.
‘feitelijke inventaris’: de som van alle gemeten of berekende ramingen van de hoeveelheden kerntechnisch materiaal van de partijen die zich op een bepaald moment in een materiaalbalansgebied bevinden, welke som wordt berekend volgens vastgestelde procedures;
- 18.
‘onboekbaar materiaal’: het verschil tussen de feitelijke inventaris en de formele inventaris;
- 19.
‘expeditieverschil’: het verschil tussen de hoeveelheid kerntechnisch materiaal van een partij, zoals gemeten door het materiaalbalansgebied van bestemming en de hoeveelheid opgegeven door het materiaalbalansgebied van verzending;
- 20.
‘basisgegevens’: de gegevens die zijn geregistreerd bij het uitvoeren van metingen of ijkingen of zijn gebruikt om daaruit empirische betrekkingen af te leiden die het kerntechnische materiaal identificeren en de partijgegevens bepalen, waaronder het gewicht van de verbindingen, de omzettingsfactoren die zijn gebruikt om het gewicht van het element te bepalen, de soortelijke massa, de concentratie van het element, de isotopenverhoudingen, het verband tussen volume en manometeraanwijzingen, en het verband tussen het geproduceerde plutonium en de opgewekte energie;
- 21.
‘locatie’: een door de Gemeenschap en de lidstaat afgebakend terrein, dat een of meer installaties omvat, met inbegrip van buiten gebruik gestelde installaties, zoals deze in hun respectieve fundamentele technische kenmerken zijn omschreven met dien verstande dat:
- a)
installaties voor de behandeling of de opslag van afvalstoffen op zich geen locatie vormen,
- b)
in het geval van een buiten gebruik gestelde installatie waar gewoonlijk grondstoffen of bijzondere splijtstoffen in hoeveelheden van minder dan één kilogram effectief werden gebruikt, ‘locatie’ alleen plaatsen betreft met hete cellen of plaatsen waar activiteiten in verband met de omzetting, verrijking, bereiding of opwerking plaatsvonden.
- c)
‘locatie’ ook alle gebouwen omvat die zich bij de installaties bevinden en die essentiële diensten leveren of gebruiken, zoals hete cellen voor de verwerking van bestraald materiaal dat geen kerntechnisch materiaal bevat, installaties voor de behandeling, opslag en verwijdering van afvalstoffen, en gebouwen die betrekking hebben op in bijlage 1 bij Aanvullend Protocol 1999/188/Euratom vermelde en door het betrokken land vastgestelde activiteiten;
- 22.
‘locatievertegenwoordiger’: een door de lidstaat aangewezen persoon, onderneming of entiteit die met de verantwoordelijkheid voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde mededelingen is belast;
- 23.
‘installatie’: een reactor, een kritische installatie, een omzettingsfabriek, een bereidingsfabriek, een opwerkingsfa-briek, een isotopenscheidingsinstallatie, een afzonderlijke opslaginstallatie, een installatie voor de behandeling of de opslag van afvalstoffen; of een andere plaats waar gewoonlijk grondstoffen of bijzondere splijtstoffen worden gebruikt;
- 24.
‘ontmantelde installatie’: een installatie ten aanzien waarvan bij controle is gebleken dat de overgebleven constructies en uitrusting die essentieel waren voor het gebruik ervan, zijn verwijderd of onbruikbaar zijn gemaakt, zodat de installatie of plaats niet wordt gebruikt voor de opslag en niet langer kan worden gebruikt voor de hantering, de verwerking of het gebruik van splijtgrondstoffen of bijzondere splijtstoffen;
- 25.
‘buiten gebruik gestelde installatie’: een installatie ten aanzien waarvan bij controle is gebleken dat de activiteiten zijn gestaakt en het kerntechnische materiaal is verwijderd, maar die niet is ontmanteld.