Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s die zijn opgenomen in het dossier met onderzoeksnummer 3DRW14013 (Maggiora), opgemaakt door politie eenheid Noord Nederland, bestaande uit in totaal 57 mappen. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-11-2024, nr. 21-004324-17
ECLI:NL:GHARL:2024:7367
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-11-2024
- Zaaknummer
21-004324-17
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2024:7367, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑11‑2024; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑11‑2024
Inhoudsindicatie
Het hof verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de ten laste gelegde feiten, omdat de waarheidsvinding door toedoen van het Openbaar Ministerie op verschillende manieren zodanig is belemmerd dat het Openbaar Ministerie tekort is geschoten in de bijdrage die het dient te leveren aan een eerlijk proces zoals dat is gewaarborgd in artikel 6 EVRM. Het nader onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep maakt niet dat de gemaakte inbreuk op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Er is sprake van een zodanig ernstige onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004324-17
Uitspraak d.d.: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 augustus 2017 met parketnummer 18-930324-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 februari 2022, 13 oktober 2022, 22 en 24 maart 2023, 14 november 2023, 3, 6 en 10 juni 2024 en 16, 17, 20, 23, 24 september 2024 en 28 november 2024, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegde betrokkenheid bij voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van 400 kilo cocaïne uit de Dominicaanse Republiek en invoer van cocaïne uit Columbia en van export naar Zweden en Duitsland van amfetamine en/of cocaïne.
Verdachte is ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde (kort gezegd: medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de in- en uitvoer van drugs, medeplegen van het invoeren van cocaïne vanuit België naar Nederland, deelname aan een criminele organisatie en medeplegen van witwassen) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is op 7 augustus 2017 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep staat voor de verdachte niet open tegen de in eerste aanleg gegeven gedeeltelijke vrijspraak van feit 1, zoals hiervoor genoemd. De verdachte zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 18 september 2015 te [plaats] en/of [plaats] , en/of elders in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) om een feit
als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- een of meer ander heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens)
- afspraken gemaakt en/of ontmoetingen gehad en/of (al dan niet in versluierd taalgebruik) telefoongesprekken en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om die cocaïne, althans dat/die middel(en), te kopen en/of in ontvangst te nemen en/of betreffende de wijze waarop die cocaïne en/of die amfetamine, althans dat/die middel(en), zou(den) worden gekocht en/of geleverd en/of afgenomen en/of (naar Nederland) zou(den) worden vervoerd en/of verder vervoerd
(een en ander heeft betrekking op:
- ( ZD 1), 22 kilo, althans een grote hoeveelheid, cocaïne en/of
- ( ZD 2), 66 kilo, althans een grote hoeveelheid, cocaïne en/of
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 30 april 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (vanuit de Dominicaanse Republiek en/of vanuit België) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid cocaïne, te weten een partij van ongeveer 22 kilo en/of een partij van ongeveer 66 kilo, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 september 2015, te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie die bestond uit (onder meer) [medeverdachte 3] , [getuige] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- de misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet en/of
- het handelen in strijd met artikel 26 en/of artikel 31 van de Wet wapens en munitie en/of
- het handelen in strijd met artikel 420bis en/of artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 september 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft
- A.
van een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedragen ((onder andere) gebruikt voor het oprichten van [bedrijf] , betaling woonruimte, verbouwing woning, investeringen in onroerend goed in Iran, aankoop auto en/of levensonderhoud)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel
- B.
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het onder A genoemde voorwerp(en) was/waren en/of
- C.
heeft verborgen en/of verhuld wie de/het onder A genoemde voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
- D.
de/het onder A genoemde voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte en/of die mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat de/het onder A genoemde voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in hoger beroep om meerdere redenen primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet in de vervolging van de verdachte kan worden ontvangen. Daarbij is onder meer aangevoerd dat sprake is van vormverzuimen, waarbij de met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Door de schendingen kan niet meer worden gesproken van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De waarheidsvinding is onmogelijk gemaakt door de schendingen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat in de zaak Maggiora noch in het TBG-traject aangaande andere strafrechtelijke aangelegenheden sprake is van een ‘deal’, meer precies een overeenkomst of afspraak tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] over het afleggen van verklaringen en over strafvermindering. Het verweer inhoudende dat er sprake is geweest van een ‘deal’ tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie mist dan ook feitelijke grondslag. Er is wel sprake van andere vormverzuimen, namelijk het niet opmaken van processen-verbaal over het gesprek tussen [zaaksofficier] , [verbalisant onderzoeksleider] en [getuige] op 14 oktober 2015 en over het gunstbetoon aan [getuige] . Die vormverzuimen kunnen echter niet de verstrekkende conclusie dragen dat inbreuk wordt gemaakt op het recht op een eerlijk proces.
Het hof overweegt als volgt.
Om te kunnen beoordelen of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, dient de vraag beantwoord te worden of sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
In de onderhavige zaak is de beantwoording van deze vraag toegespitst op vragen over de inhoud van de contacten van [getuige] met het Openbaar Ministerie en dan met name of er daarbij toezeggingen aan [getuige] zijn gedaan en of, en zo ja in hoeverre, er dan sprake is geweest van belemmering van de waarheidsvinding.
Het hof zal ingaan op deze punten om zich tenslotte een oordeel te vormen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
De overwegingen van het hof zijn, ten behoeve van de beantwoording van deze vragen, als volgt opgezet:
1. Inleiding: het procesverloop
1.1
Het politieonderzoek
1.2
Procesverloop in eerste aanleg
1.3
Procesverloop in hoger beroep
2. Over de aard van de contacten tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie: Toezeggingen?
2.1
Contacten tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] tot en met 14 oktober 2015
2.1.1
Activeren verklaringsbereid
2.2
Contacten tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] na 14 oktober 2015
2.2.1
Voortdurende contacten tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie en de invloed
daarvan op de waarheidsvinding
2.3
Tussenconclusie
3. Belemmering waarheidsvinding
3.1
Gebrek aan transparantie
3.1.1
Verbaliseringsplicht
3.1.2
Gunstbetoon
3.1.3
Transparantie en tijdsverloop
3.2
Hernummering
3.2.1
Vaststelling relevante feiten en omstandigheden
3.2.2
Oordeel hof
3.3
Tussenconclusie
4. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Praktische opmerkingen
Het hof zal voor de leesbaarheid van het arrest getuige [getuige] zoveel mogelijk aanduiden als ‘ [getuige] ’. Voor zover in citaten uit mutaties wordt gesproken over [getuige] of [getuige] wordt daarmee [getuige] bedoeld. [getuige] was verdachte in het onderzoek Maggiora waar deze strafzaak over gaat. Hij is in die zaak door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. [getuige] heeft het aanvankelijk ingestelde hoger beroep in zijn zaak naderhand ingetrokken.
Gedurende het opsporingsonderzoek in het onderzoek Maggiora heeft [getuige] ook in het kader van ander(e) lopende onderzoek(en) contacten gehad met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie (landelijk parket).
In dit arrest wordt gebruik gemaakt van afkortingen. Voor zover relevant:
TSG: Team Speciale Getuigen (onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Parket)
TBG: Team Bijzondere Getuigen (nieuwe naam voor TSG) (onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Parket)
TGB: Team Getuigen Bescherming (onder verantwoordelijkheid van het Landelijk Parket)
AVR: het audiovisuele registratiesysteem van de politie dat wordt gebruikt om verhoren op te nemen
Stelsel B&B: stelsel bewaken en beveiligen (onder verantwoordelijkheid van de lokale hoofdofficier van Justitie)
1. Inleiding: het procesverloop1.
1.1
Het politieonderzoek
Op 11 april 2014 is door officier van justitie mr. [officier van justitie] een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘Maggiora’. Op 9 januari 2015 is dit onderzoek overgedragen aan het team Opsporing Aanpak Ondermijning en werd onder leiding van officier van justitie mr. [zaaksofficier] en met als teamleider [verbalisant onderzoeksleider] het opsporingsonderzoek voortgezet.
Het onderzoek richtte zich op verschillende personen die zich binnen een crimineel samenwerkingsverband met (inmiddels onherroepelijk veroordeelde) medeverdachte [medeverdachte 3] schuldig zouden maken aan – kort gezegd – de handel in drugs en het witwassen van de daaruit verkregen opbrengsten.
In de periode vanaf 13 mei 2014 tot de aanhouding van de verschillende verdachten is binnen het onderzoek bewijs verzameld door onder andere het tappen van telefoons, het uitvoeren van observaties, het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) en het vorderen van diverse gegevens.
Op 16 september 2015 is het onderzoek in een stroomversnelling gekomen toen duidelijk werd dat in een woning was geschoten met een vuurwapen door [medeverdachte 3] . De officier van justitie besluit dan om in te grijpen en tot aanhouding van de verdachten over te gaan.
Op 18 september 2015 zijn verdachten [medeverdachte 3] , [getuige] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en[medeverdachte 7] aangehouden. Er hebben doorzoekingen plaatsgevonden in onder andere de woningen van de verdachten, waarbij wapens en munitie werden aangetroffen.
In eerste instantie ontkennen alle verdachten iedere betrokkenheid bij drugshandel en wordt er veelvuldig een beroep gedaan op het zwijgrecht. Dit verandert op 14 oktober 2015 als medeverdachte [getuige] zijn eerste bekennende verklaring aflegt en openheid van zaken geeft.
Er volgen opnieuw aanhoudingen. Op respectievelijk 29 en 30 november 2015 zijn[verdachte] en [medeverdachte 4] aangehouden. Verdachte [medeverdachte 5] is op 15 februari 2016 aangehouden. Verdachte [medeverdachte 1] is op 12 april 2016 aangehouden in het vervolgonderzoek naar de handel in cocaïne in Nederland (Maggiora II).
Het politieonderzoek heeft – samengevat – tot de volgende verdenkingen geleid:
- een tweetal transporten van verdovende middelen, van respectievelijk 22 en 66 kilogram cocaïne, vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland;
- het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet ten aanzien van voornoemde transporten, ten aanzien van een transport van 400 kilogram cocaïne uit de Dominicaanse Republiek, ten aanzien van invoer van cocaïne vanuit Colombia, uitvoer naar Zweden en Duitsland van cocaïne en/of (grondstoffen voor) XTC en/of speed, alsmede de exploitatie van een amfetamine/MDMA-laboratorium;
- de handel (dan wel het aanwezig hebben) van cocaïne in Nederland;
- de uitvoer van verdovende middelen naar Duitsland en Zweden;
- het voorhanden hebben en overdragen van wapens en/of munitie;
- het (gewoonte)witwassen van geldbedragen en andere voorwerpen;
- het oprichten van, leiding geven aan en deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 11b van de Opiumwet.
1.2
Procesverloop bij de rechtbank
Bij de raadslieden van de medeverdachten van [getuige] bestond het vermoeden dat door het Openbaar Ministerie toezeggingen aan [getuige] zijn gedaan die van invloed zijn geweest op zijn verklaringsbereidheid. Ter onderbouwing van dit vermoeden werd aangegeven dat andere verdachten in het onderzoek (ook) zijn benaderd met de vraag of ze mee wilden werken met het onderzoek en dat de plotselinge omslag in de verklaringsbereidheid van [getuige] op 14 oktober 2015 moest betekenen dat [getuige] was ingegaan op de voorstellen van de politie/Openbaar Ministerie.
De behandeling bij de rechtbank is gestart met een pro forma-zitting op 3 juni 2016. Tijdens deze eerste zitting heeft mr. [zaaksofficier] ten aanzien van de verklaringsbereidheid van [getuige] en de betrouwbaarheid van deze verklaringen, onder meer opgemerkt: ‘En dat roept verbazing op bij de raadslieden van een aantal andere verdachten want ‘dan zal er wel wat zijn afgesproken met het Openbaar Ministerie’. Die wellicht terugkerende vraag kan hier eenmalig en kort beantwoord worden: Nee, er is geen enkele afspraak of overeenkomst gemaakt door het Openbaar Ministerie met de verdachte [getuige] in deze strafzaak. En zou dan de volgende vraag kunnen zijn: en in een andere zaak dan? Daar weet ik niets van en is voor de beoordeling van de rechter van deze strafzaak ook niet van belang.
Als sprake zou zijn van een overeenkomst in deze zaak, geeft het wetboek van strafvordering meerdere bepalingen over hoe hier mee om te gaan zodat een en ander transparant is voor de raadslieden en de rechtbank. Maar daar is zoals gezegd hier geen sprake van. De verdachte [getuige] is gelijk aan de andere verdachten met dat verschil dat hij wél opening van zaken geeft.’
Gedurende het onderzoek in eerste aanleg heeft de verdediging verschillende onderzoekswensen ingediend, gericht op het verkrijgen van informatie over een mogelijke deal tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] . Dit leidt er onder meer toe dat [getuige] bij de rechter-commissaris wordt gehoord. Tot beantwoording van vragen van de verdediging is het evenwel niet gekomen, omdat [getuige] zich tijdens dit verhoor op zijn verschoningsrecht (dat hem toekwam als verdachte) beriep. Een deel van de verzoeken is afgewezen, omdat daartoe de noodzaak niet was gebleken.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op verschillende dagen in juni 2017. Tijdens zijn requisitoir heeft mr. [zaaksofficier] zijn standpunt ten aanzien van de positie van [getuige] herhaald. Hij merkte, voor zover hier relevant, op:
Op de vraag of sprake is van een deal in de zin van een afspraak of overeenkomst in deze strafzaak, herhaal ik wat al eerder op de pro-formazitting is gezegd: nee, die is er niet. En de vraag of dit dan wel voor een andere strafzaak zou kunnen gelden, weet ik niet want dat zou dan geheel buiten de zaaksofficier om gaan. Ik weet hier niets van en uw Rechtbank en de raadslieden ook niet want voor een dergelijke overeenkomst bevat strafvordering meerdere bepalingen zodat een en ander transparant is voor de raadslieden en de rechtbank. Maar daar is zoals gezegd hier geen sprake van. De verdachte [getuige] is gelijk aan de andere verdachten met dat verschil dat hij wél opening van zaken geeft en inmiddels in het Stelsel Bewaken en Beveiligen zit.
(…)
Het wantrouwen omtrent de reden van verklaren is onterecht want het is niet voor het eerst dat een verdachte openheid van zaken geeft; ook als hij zichzelf daarmee zwaar belast. En dit gebeurt ook zonder dubbele of verborgen agenda; de medeverdachten en de raadslieden dienen dit te accepteren waarbij uiteraard vraagtekens gesteld mogen worden bij de betrouwbaarheid.
(…)
Het motief van de verdachte [getuige] is al aan de orde geweest en berust geenszins op wraak tegen een van de medeverdachten. Het is eenvoudig genoeg geweest met het criminele leven, zoals [getuige] aangeeft, en dat betekent dus dat de verklaring alles of niks wordt. (…)
Dat [getuige] pas bij het 6e verhoor op 20 oktober 2015 (het hof begrijpt: 14 oktober 2015) openheid van zaken geeft en niet gelijk vanaf de aanhouding op 18 september, doet niets af aan de betrouwbaarheid en het motief van die verklaring. Het is waarschijnlijk een afweging geweest die wat langer heeft geduurd wat duidelijk blijkt uit de enkele woorden van hem: het is alles of niks.
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 1 augustus 2017 veroordeeld zoals hiervoor is vermeld.
1.3
Procesverloop bij het gerechtshof
Verdachte heeft op 7 augustus 2017 hoger beroep ingesteld. De raadsman van verdachte en de raadslieden van de medeverdachten hebben zich ook in hoger beroep aangesloten bij elkaars verzoeken. Waar het hof spreekt over ‘de verdediging’ moet worden begrepen de raadslieden van verdachte en de medeverdachten.
Op 12 november 2019 wordt er in een uitzending van [programma] aandacht besteed aan [getuige] . Hij openbaart in de betreffende reportage voor het eerst dat sprake is geweest van contacten met het Openbaar Ministerie. In een persbericht bestrijdt het Openbaar Ministerie het beeld dat gewekt wordt in de uitzending.
De verdediging heeft in hoger beroep opnieuw verzocht om het horen van getuigen, waaronder [getuige] . Op 17 december 2019 heeft de verdediging aanvullende onderzoekswensen kenbaar gemaakt die zien op het bestaan van een mogelijke deal tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] . Ter onderbouwing zijn stukken overlegd die de suggestie zouden kunnen wekken van verdergaand contact tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] . Door de verdediging is verzocht om het horen van in totaal veertien getuigen, waaronder [getuige] , mr. [zaaksofficier] , mr. [officier van justitie getuigenbescherming] , officier van justitie getuigenbescherming, mr. [rechercheofficier van justitie 1] , rechercheofficier van justitie, mr. [advocaat van getuige] , voormalig raadsman van [getuige] , en verbalisant [verbalisant 1] . Daarnaast is verzocht om de verstrekking van de auditieve registraties van de verhoren van [getuige] .
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [getuige] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] bij de raadsheer-commissaris toegewezen. Daarnaast heeft het hof beslist dat mr. [zaaksofficier] enmr. [advocaat van getuige] ter zitting worden gehoord en dat in een schriftelijke procedure aan mr. [officier van justitie getuigenbescherming] en mr. [rechercheofficier van justitie 1] vragen kunnen worden gesteld. Ook is het verzoek om verstrekking van de auditieve registraties van de verhoren van [getuige] toegewezen.
Op de regiezitting van 17 februari 2022 beroept mr. [advocaat van getuige] zich op zijn verschoningsrecht.
Naar aanleiding van het uitluisteren van de auditieve registraties verzoekt de verdediging op deze zitting om het woordelijk uitwerken van de verhoren van [getuige] , omdat uit die registraties zou blijken dat er voorafgaand aan de politieverhoren van [getuige] op 14 oktober 2015 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [getuige] en mr. [zaaksofficier] . Het verzoek wordt toegewezen. Hierdoor komt het hof dan niet toe aan het horen van mr. [zaaksofficier] .
De woordelijke uitwerking van de verhoren van [getuige] is aan het dossier toegevoegd. Uit de uitwerking van het verhoor van 14 oktober 2015 blijkt dat [getuige] tijdens het verhoor meermaals verwijst naar een gesprek dat hij voorafgaand aan het politieverhoor had metmr. [zaaksofficier] .
Op respectievelijk 17 juni, 30 juni en 13 oktober 2022 zijn medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] door de raadsheer-commissaris gehoord. Het is niet gelukt om getuige [medeverdachte 9] te horen.
Tijdens de volgende regiezitting op 13 oktober 2022 is mr. [zaaksofficier] ter zitting gehoord. De vragen van de verdediging waren gericht op het contact tussen mr. [zaaksofficier] en [getuige] en in het bijzonder het gesprek dat mr. [zaaksofficier] met [getuige] heeft gevoerd voorafgaand aan zijn bekennende verklaring. Ter zitting verklaart mr. [zaaksofficier] over het gesprek dat hij, samen met[verbalisant onderzoeksleider] , voorafgaand aan het verhoor van 14 oktober 2015 had met [getuige] . Na enkele uren van ondervraging verklaart mr. [zaaksofficier] op vragen van de voorzitter dat hij het gesprek met [getuige] van 14 oktober 2015 AVR heeft laten opnemen en dat de opname nog beschikbaar is. Deze is, zo stelt hij, bewaard in een kluis in verband met de gevoeligheid van de informatie.De mededeling dat het gesprek tussen [getuige] , [verbalisant onderzoeksleider] en mr. [zaaksofficier] AVR is opgenomen, leidt opnieuw tot onderzoekswensen. Het hof bepaalt – kort gezegd – dat de AVR-opname naar het kabinet van de raadsheer-commissaris wordt gestuurd en dat de raadsheer-commissaris in samenwerking met een door het Openbaar Ministerie te bepalen medewerker op het kabinet de opname uitluistert, waarbij door de medewerker van het Openbaar Ministerie kan worden aangegeven welke delen zouden moeten worden verwijderd en de raadsheer-commissaris beslist of de opname op dat onderdeel geschoond moet worden. Het hof bepaalt dat de geschoonde opname en woordelijke uitwerking aan het dossier worden toegevoegd. Ook wijst het hof het verzoek tot het horen van mr. [officier van justitie getuigenbescherming] bij de raadsheer-commissaris toe.
Op 23 januari 2023 heeft de raadsheer-commissaris, onder schrapping van twee passages, de woordelijke uitwerking van de AVR-opname van 14 oktober 2015 aan aangeleverd.
Op 27 januari, 16 en 17 februari 2023 is [getuige] vervolgens als getuige door de raadsheer-commissaris gehoord. In deze verhoren heeft [getuige] verklaard in zijn eerdere verklaringen zaken te hebben aangedikt, hier en daar gaat hij daar wat verder op in, maar bij meer gedetailleerde vragen beroept hij zich veelal op zijn verschoningsrecht. Hij beantwoordt wel uitgebreid vragen over (de aard van) contacten die hij tijdens het politieonderzoek en in de aanloop naar de zitting bij de rechtbank, tijdens die zitting en nadat vonnis gewezen is, met het Openbaar Ministerie en de politie heeft gehad. In het verhoor van 27 januari 2023 heeft [getuige] onder meer verklaard dat hij één of twee dagen na het gesprek met mr. [zaaksofficier] op 14 oktober 2015 1 of 2 verklaringen opnieuw heeft moeten ondertekenen, omdat er iets gewijzigd was: “de nummering van de verhoren, het hoeveelste verhoor het was, werd aangepast”.
Op 20 maart 2023 ontvangt het hof van de advocaat-generaal een proces-verbaal van bevindingen (betreft: bevindingen onderzoek verklaringen [getuige] ) opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 17 maart 2023. Dit proces-verbaal is op verzoek van de advocaat-generaal opgemaakt ter beantwoording van de vraag of de verklaring van [getuige] over het opnieuw ondertekenen en verbetering van de nummering van processen-verbaal met de weergave van door hem afgelegde verklaringen, juist is. In het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat geen van de bevraagde betrokken verhoorders zich kon herinneren dat zich een dergelijke situatie had voorgedaan en ook uit de uitwerking van de audioregistraties van de verhoren van [getuige] was daarvan niet gebleken.
Op 22 maart 2023 volgt opnieuw een regiezitting waarbij weer onderzoekswensen worden besproken. De beslissing op de onderzoekwensen wordt meegedeeld op de zitting van 24 maart 2023. Deze houdt voor zover hier relevant in dat het hof:
- de advocaat-generaal opdraagt om het OM-journaal dat is opgemaakt met betrekking tot het onderzoek Maggiora én het OM-journaal dat is opgemaakt ten behoeve van de door [getuige] als getuige afgelegde kluisverklaringen in handen te stellen van de raadsheer-commissaris;
- bepaalt dat de raadsheer-commissaris in samenwerking met een door het Openbaar Ministerie te bepalen medewerker van justitie de journaals doorneemt, waarbij de betreffende medewerker de gelegenheid krijgt om aan te geven welke delen uit de journaals niet zichtbaar zouden moeten worden gemaakt. De raadsheer-commissaris beslist vervolgens of het journaal op dat onderdeel wordt geschoond. Belangen gelegen in de veiligheid van derden of strafvorderlijke belangen kunnen in de weg staan aan het openbaar maken van delen van de journaals. De geschoonde journaals worden toegevoegd aan het dossier;
- bepaalt dat eerst na toevoeging van de geschoonde journaals aan het dossier de verhoren van de getuigen bij de raadsheer-commissaris zullen plaatsvinden.
Verder heeft het hof beslist dat als getuigen [verbalisant onderzoeksleider] en mr. [rechercheofficier van justitie 1] , door de raadsheer-commissaris worden gehoord. Ook heeft het hof de oproeping van getuige mr. [officier van justitie getuigenbescherming] op een nader te bepalen behandeling ter terechtzitting bevolen.
Uit de via de advocaat-generaal aan het hof verzonden brief van 3 juli 2023 met als onderwerp: ‘Verkennende gesprekken met verdachte [getuige] ’ opgemaakt door mr. [officier van justitie landelijk parket] , officier van justitie bij het landelijk parket, blijkt dat door het landelijk parket geen journaal is bijgehouden, waardoor het Openbaar Ministerie in zoverre niet aan de opdracht van het hof kan voldoen. Wel is relevant mailverkeer bewaard gebleven en zijn er mutaties van het Team Bijzondere Getuigen. Mr. [officier van justitie landelijk parket] heeft de beschikbare stukken doorgenomen en stelt dat daaruit op geen enkele manier kan worden afgeleid dat er een “deal” zoals bedoeld in artikel 226g en/of 226k van het Wetboek van Strafvordering is gesloten.
Uiteindelijk heeft contact tussen mr. [officier van justitie landelijk parket] en de raadsheer-commissaris ertoe geleid dat het hof de mails en mutaties van het landelijk parket ontvangt. Deze stukken zijn – geschoond – bij het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 8 november 2023 gevoegd.
De opdracht van het hof om het journaal van het arrondissementsparket aan de raadsheer-commissaris over te leggen is door de advocaat-generaal overgebracht aan mr. [rechercheofficier van justitie 2] , rechercheofficier. Uit het hiertoe door mr. [rechercheofficier van justitie 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2023 volgt dat hij – na een uitgebreide consultatie van collega’s, ook landelijk – tot de conclusie is gekomen dat hij niet aan de opdracht van het hof zal voldoen. Mr. [rechercheofficier van justitie 2] heeft het gehele journaal, bestaande uit 169 aantekeningen opgemaakt tussen 14 januari 2015 en 1 april 2017, gelezen en concludeert dat in het journaal geen aanwijzingen te vinden zijn dat er op enig moment een overeenkomst gesloten zou zijn tussen mr. [zaaksofficier] en [getuige] .
Op 14 november 2023 volgt een tussentijdse regiezitting. Het hof bepaalt opnieuw dat de advocaat-generaal het journaal dat is opgemaakt met betrekking tot het onderzoek Maggiora uiterlijk 1 februari 2024 in handen stelt van het kabinet van de raadsheer-commissaris, omringd met de waarborgen zoals eerder is bepaald.
De verhoren van de getuigen [verbalisant onderzoeksleider] , voor zover zijn gezondheid dit toelaat, en [rechercheofficier van justitie 1] bij de raadsheer-commissaris, dienen plaats te vinden na 1 februari 2024. Verder beveelt het hof de oproeping van getuigen mr. [officier van justitie getuigenbescherming] , mr. [zaaksofficier] en mr. [advocaat van getuige] voor de (regie)zittingen op 3, 6, 10 en 11 juni 2024.
Uiteindelijk voldoet het Openbaar Ministerie aan de opdracht van het hof om het journaal (ook wel: de mutaties van het arrondissementsparket) over te leggen. De geschoonde selectie is gehecht aan het proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2024 opgemaakt door de raadsheer-commissaris.
Op 27 mei 2024 is getuige mr. [rechercheofficier van justitie 1] bij de raadsheer-commissaris gehoord.
Op de regiezitting op 3, 6 en 10 juni 2024 zijn ter zitting getuigen mr. [officier van justitie getuigenbescherming] enmr. [zaaksofficier] gehoord. Mr. [zaaksofficier] heeft onder meer aangegeven dat hernummering van processen-verbaal van verklaringen van [getuige] heeft plaatsgevonden. Er wordt afgezien van het horen van mr. [advocaat van getuige] , omdat hij heeft aangegeven zich (opnieuw) op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen.
Op 10 juli 2024 ontvangt het hof een proces-verbaal van bevindingen, het betreft: ‘Vragen van behandelende Advocaat-Generaal’, opgemaakt op 4 juli 2024 door verbalisant [verbalisant 3] . In dit proces-verbaal geeft verbalisant [verbalisant 3] antwoord op vragen die betrekking hebben op de werking van politiesystemen Summ-IT en AVR-registratie.
Bij voorzittersbeslissing van 12 juli 2024 is beslist dat voor de inhoudelijke behandeling als getuigen mr. [zaaksofficier] en verbalisant [verbalisant 3] moeten worden opgeroepen. Daarnaast geeft de voorzitter opdracht aan de raadsheer-commissaris om nogmaals na te gaan of [verbalisant onderzoeksleider] als getuige kan worden gehoord.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 23 juli 2024 volgt dat [verbalisant onderzoeksleider] niet kan worden gehoord, maar wel in staat is om schriftelijk vragen te beantwoorden. Deze mededeling wordt uiteindelijk achterhaald door het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 12 september 2024, waarin de raadsheer-commissaris uitlegt dat vanwege de ernstig verslechterde gezondheidssituatie van [verbalisant onderzoeksleider] wordt afgezien van zijn verhoor als ook van het schriftelijk beantwoorden van vragen.
Op 16, 17, 20, 23 en 24 september 2024 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Ter zitting zijn getuigen mr. [zaaksofficier] en verbalisant [verbalisant 3] gehoord.
2. Over de aard van de contacten tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie:
Toezeggingen?
Uit het dossier, inclusief de vele in de fase van het hoger beroep toegevoegde stukken zoals hierboven beschreven, blijkt dat er sprake is geweest van veelvuldig contact van politie en justitie met [getuige] en zijn advocaat. Als eerste dient onderzocht te worden wat de aard van die contacten is geweest, waarbij het hof een scheidslijn aanbrengt tussen de contacten voorafgaand aan het politieverhoor op 14 oktober 2015 en de contacten die na dat moment hebben plaatsgevonden. In dat verband stelt het hof over de inhoud van die contacten het volgende vast.
2.1
Contacten tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] tot en met 14 oktober 2015
Op 18 september 2015 zijn in het onderzoek Maggiora, zoals hierboven al aangegeven, de eerste verdachten aangehouden, onder wie [getuige] . Tijdens de eerste verhoren op 18, 19, 20 en 28 september beriep [getuige] zich voornamelijk op zijn zwijgrecht.
Op 1 oktober 2015 is er na de raadkamer gevangenhouding een gesprek tussen [getuige] en twee personen van de TCI. Uit het dossier blijkt ook dat er, na overleg met de zaaksofficier (het hof begrijpt: mr. [zaaksofficier] ), een oriënterend gesprek plaatsvindt tussen teamleider [verbalisant onderzoeksleider] en [getuige] . Dit gesprek is, volgens de mutaties van het landelijk parket, geïnitieerd naar aanleiding van het laatste verhoor van [getuige] voorafgaand aan zijn voorgeleiding bij de RC, waarin hij aangaf voornemens te zijn openheid van zaken te geven en alles te willen verklaren.2.Uit de beschikbare verhoren van [getuige] van voor 14 oktober 2015 blijkt dat hij daartoe, na de voorgeleiding, in ieder geval niet zonder meer is overgegaan. [getuige] heeft zich immers tot 14 oktober 2015 voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van de feiten. Op 1 oktober 2015 is met [verbalisant onderzoeksleider] onder meer besproken dat [getuige] gevaar loopt. [getuige] verklaart daarover bij de raadsheer-commissaris: “Ze zeiden: je bent echt in gevaar”. Aan [getuige] werd gevraagd of hij bereid is om te verklaren. [getuige] heeft hierover verklaard dat aan hem werd aangegeven dat ze hem konden helpen, dat hij een lagere straf zou kunnen krijgen en bescherming.3.
Het dossier bevat geen proces-verbaal van deze gesprekken, ook bevat het journaal van het arrondissementsparket hierover geen mutatie.
Uit de mutaties van het landelijk parket volgt dat [verbalisant onderzoeksleider] , na diens oriënterend gesprek met [getuige] , officier van justitie mr. [zaaksofficier] van zijn bevindingen op de hoogte heeft gebracht en dat mr. [zaaksofficier] daarna overleg heeft gevoerd met rechercheofficier mr. [rechercheofficier van justitie 1] en TCI-officier mr. [TCI-officier] .4.
Op 6 oktober 2015 heeft bij het arrondissementsparket een intern overleg plaatsgevonden tussen mr. [rechercheofficier van justitie 1] , [TCI-officier] (het hof begrijpt: TCI-officier mr. [TCI-officier] ) en twee andere personen. Het doel van dit gesprek was het verkennen van de mogelijkheden om een dealgetuigentraject of een TBG traject in te gaan in dit onderzoek. De conclusie luidt: geen inzet dealgetuigentraject of TBG traject of stelsel BenB.5.
Bij het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft mr. [rechercheofficier van justitie 1] verklaard dat de reden gelegen was in het feit dat [getuige] zich op zijn zwijgrecht beriep.6.
Vervolgens heeft mr. [zaaksofficier] op 13 oktober 2015 gebeld met mr. [advocaat van getuige] , de raadsman van [getuige] . Mr. [zaaksofficier] heeft tijdens dit gesprek meegedeeld dat er met [getuige] gesproken zou gaan worden, dat er geen sprake meer was van een zogenaamde dealgetuige en dat [getuige] verteld zou worden dat er een strafeis van minimaal acht jaar in het verschiet zou liggen als alleen van import van cocaïne uit zou worden gegaan.7.
Op 14 oktober 2015 is [getuige] opnieuw gelicht voor een verhoor in Maggiora en overgebracht naar het politiebureau. Voorafgaand aan dit verhoor wordt [getuige] naar eigen zeggen verrast met een bezoek van onderzoeksleider [verbalisant onderzoeksleider] en zaaksofficier van justitie mr. [zaaksofficier] . Uit de letterlijke weergave van dit gesprek blijkt dat tijdens dit gesprek onder meer het volgende is gezegd8.:
A: [getuige]
Officier: zaaksofficier mr. [zaaksofficier]
TL: onderzoeksleider [verbalisant onderzoeksleider]
A: Goeiedag! Dat had ik niet verwacht. Ik ben [getuige] . Hallo.
Officier: Hallo. Ik ben [zaaksofficier] .
A: Dag. Hallo. Ik had u wel een keer gesproken.
(…)
Officier: Het verhoor wordt ook opgenomen.
A: Oké.
Officier: Dus dat is ook voor je advocaat, die kan dat gewoon allemaal naluisteren. Die kan het uitwerken…
A: Komt dit verhoor ook in de overige stukken of dat niet?
Officier: Dit verhoor staat op band en kan uitgewerkt worden.
Officier: En de bedoeling hiervan is dat ik samen met [verbalisant onderzoeksleider] , de teamleider, eigenlijk even gewoon heel duidelijk aan jou wil stellen hoe het ervoor staat. (…) dat we jou duidelijk willen maken, dat je hier niet voor zo maar iets zit.
A: Nee dat weet ik. En ik heb een gesprek gehad…
Officier: (…) een enkele keer doe ik het wel eens vaker dat ik met een verdachte zelf als officier in gesprek ga. (…) Omdat ik het idee heb dat jij zoals dat ook op zitting van de raadkamer naar voren kwam, dat je nog niet het minste idee hebt wat jou boven het hoofd hangt. (…) als het op zitting komt, denk aan een strafeis van 8 jaar. Dan hebben we het over het minimum.
A: Ja dat weet ik. (…)
Nou ik heb natuurlijk in de tussentijd natuurlijk ook met mijn advocaat heel wat uurtjes gesproken.
Officier: Ja. Maar is dat besef al bij jou doorgedrongen?
A: Ja het besef was wel doorgedrongen. En ik was daarom juist een beetje teleurgesteld in het... In wat ik van de advocaat heb begrepen, over dat gesprek wat ik heb gehad na de raadkamer. (…)
Officier: Even los daarvan [getuige] [FON]. Dat gesprek daar hoef ik verder in zoverre niet moeilijk over te doen. Je hebt toen een gesprek gehad in de raadkamer, dat is gewoon een afgesloten traject. Dat ene specifieke is een afgesloten traject. Wat wel nog altijd openstaat, en waar wij natuurlijk geen 100% garantie op kunnen geven, die we zeker ook in willen... Bemiddelen en actie in kunnen ondernemen, is dat jij, nou ja, een vorm van, ik zeg een vorm van bescherming, want ik ga daar niet over. Een vorm van bescherming zou kunnen krijgen als jij zegt: “Ik stap hieruit.” “Ik wil hier niks meer mee te maken hebben...”
A: Dat heb ik al aangegeven.
Officier: En dat is een traject wat wij in gang kunnen zetten met nogmaals, ik kan je daar geen garantie over geven. Ik kan niet van het uiteindelijke resultaat nu op voorhand al zeggen: “Dat is 100%”.
TL: Dat heeft met criteria te maken, ik denk dat ze je dat ook wel uitgelegd hebben [getuige] . Dat heeft ook met criteria te maken met... Daar zal in zo’n traject moet een risicoanalyse gemaakt worden.
A: Dat is denk ik groot. Heel groot.
TL: En daar speel jij, daar ben jij de sleutel toe.
A: Ja. Maar ik heb begrepen van mijn advocaat dat jullie ervan afzien... Omdat jullie hebben de zaak al rond...
Officier: Nee maar wacht even...
A: Zo is het mij verteld.
Officier: Ja. Ik heb gisteren ook met jouw advocaat gesproken.
A: Oh gisteren. Oké.
Officier: Jouw advocaat die belde mij. Die weet er ook van dat wij nu dit gesprek met jou hebben.
A: Oh...
(…)
Officier: En ik heb hem ook uitgelegd van. Daar gaan we het verder niet over hebben. Je hebt verschillende trajecten. Het ene traject waarvan wij zeggen: “Ja dat gaan we niet doorlopen” Dat klopt, dat blijft staan. Maar het andere traject wat nog een mogelijkheid zou kunnen zijn is om een vorm van bescherming te kunnen bieden.
A: Ik ben helemaal niet uit op geld of wat dan ook. Maar ik wil graag...
Officier: Krijg je ook niet.
A: Er zijn wel dingen, dat zoiets geregeld... tenminste, dat heb ik wel eens gelezen in het nieuws. Maar daar ben ik helemaal niet op uit. Ik wil uit die wereld. Ik ben er echt klaar mee. Maar het is heel moeilijk. Ik wil er al een jaar geleden mee stoppen, maar het kan niet! Het wil gewoon niet! Echt waar...
(…)
Officier: Er spelen grote strafbare feiten in. Zoals ik al zei, ik heb twee dagen gelezen heb ik nog een arrest gekregen, een vonnis gekregen van de rechtbank waarin heel duidelijk stond, dat ging alleen maar over eenmaal import, wel een grote hoeveelheid, van verdovende middelen. Daar heeft diegenen nog een iets mindere rol. Die heeft 7 jaar gekregen, maar gaf de rechtbank aan, hij kreeg wat vermindering op straf omdat hij meegewerkt had aan het onderzoek. Dat is dus wat jouw procespositie ook van belang is. Jij bent geen domme jongen, jij weet heus wel, belangen afwegen en noem zo maar op.
A: Ik had me er sowieso al bij neergelegd dat ik zeg maar in drie, vier jaar niet vrij zou zijn. Dat heb ik voor mezelf al...
Officier: Drie, vier jaar, dat zou ik maar verdubbelen.
A: Mijn advocaat heeft ook wel gezegd: “De richtlijn is ergens tussen de 8 en de 10 of zo.” (…)
Officier: Kijk, dus we hebben het over iets. Het is een belangrijke zaak. Jouw procespositie, je moet weten, en dat is niet iets waarmee we jou iets voorspiegelen. Dat is meer een voorlichting die ik geef. Het is gewoon zo, en ik weet wel dat dingen vaak anders gezegd worden: “Als je meewerkt dan ben je vaak slechter af.” Dat is gewoon niet zo. En dat kan als je meewerkt, kan het zeker ook in je voordeel zijn. Uiteindelijk bij de rechtbank. Ik kan daar natuurlijk ook aangeven uiteindelijk in mijn requisitoir. En uiteindelijk is het aan de rechter om daarover te beslissen.
A: Ik wil wel meewerken, maar kunnen jullie ervan uitgaan dat ik echt openheid van zaken geef en eerlijk ben. Ik verwacht alleen maar dat ik dan niet... Als ik dan wel vrijkom, dat ik dan niet, dat ik niet in de problemen kom te zitten. Niet alleen ik, maar ook mijn moeder bijvoorbeeld.
TL: Kijk, luister [getuige] . Ik heb je vorige week gesproken. Dat traject waar [zaaksofficier] het over heeft, dat traject hebben drie andere mensen met jou ook over gesproken.
A: Ja.
TL: Dat traject is niet uitgekozen. Maar de wijze waarop wij jou nu horen, als ik iets niet goed zeg, moet je mij verbeteren [zaaksofficier] . Dat wijkt af van wat er in dat traject loopt. Dat neemt niet weg, dat wij als er aanleiding toe is, ja.. Kunnen dat beveiligingstraject in werking kunnen zetten, dat we daar een aanvang mee nemen. Ik geef je net aan, dan moet het duidelijk zijn. Waar hebben we mee te maken? Is die groep wel zo gevaarlijk of zit het tussen jouw oren? Begrijp je wat ik bedoel? Daar ben jij de sleutel in [getuige] , dat heb ik je de vorige keer ook al uitgelegd.
A: Nou...
TL: Beloven kun we het niet. Wat we wel kunnen beloven, dat wij fair play doen. Dat heb
je vorige keer gezien, want toen wilde je al praten toen zei ik “Ho even wachten. Zo werkt het even niet’. En nee, fair play! Als wij nu zouden zeggen: “Ja, we gaan je helemaal... En dat komt helemaal goed...” Dan praten we voor onze beurt. Want daar zit een protocol aan vast.
A: Ik heb gehoord dat het afgewezen werd.
Officier: Nee! Laten we zeggen, er zijn meerdere mogelijkheden. Er is ook een mogelijkheid om bijvoorbeeld een verklaring af te leggen die dan gebruikt wordt tegen de andere mensen hier in dit traject. In deze strafbare feiten waar over je iets zegt. Tegen de andere verdachten die hierin zitten. Voordat je zoiets doet, moet je het juridisch gezien afwegen. Zijn er ook andere mogelijkheden? Heb je voldoende bewijs uit alles wat je nu hebt? En is dit het enige wat je nog resteert om het bewijs rond te krijgen? En dat is niet zo. Dit is niet... Jouw verklaring over die andere personen binnen dit groepje waar we het nu over hebben, is niet zo dat dat het enige is wat nog tot oplossing van die feiten kan leiden. Want... We hebben jouw laptop. We hebben er ook gewoon toegang toe. We hebben er al van alles en nog wat in aangetroffen. We zijn nog niet op een tiende misschien waar we mee bezig zijn. We hebben het kasboek ook. Hè?
A: Hmhm.
(…)
A: Ik wil alles wel eerlijk vertellen. Ik hoop maar dat het mij misschien ten goede gaat komen. Ik weet het niet. Dat hoop ik gewoon.
(…)
Officier: Laten we even zeggen, ik noem maar wat heel extreem, dat je vrijkomt ben je 35, ik noem maar iets. Ik noem maar iets. Dan ben je nog 35 hè? Ik bedoel, dan kun je nog... Dan ben je ervan af. En... En dat is wat wij. Jou willen voorhouden over je procespositie. Ga ik nu niks zeggen omdat ik nou ja, denk dat het beter voor mezelf is? Ga ik niks zeggen, dan loop je het op hè? Ga ik niks zeggen omdat ik denk dat ik problemen ga krijgen? Daar zouden wij wat in kunnen betekenen. Zonder 100% garantie, nogmaals.
A: Ja dat....
TL: Maar die had je met het andere ook niet 100% garantie. Het is afhankelijk van wat is jouw story, wat hangt eromheen en waar komen de risico’s vandaan? Daar gaat het om..
A: Hmhm.
(…)
A: Ik wil het ook wel vertellen! Maar ja... als ik alles eerlijk vertel, ik hoop dat ik misschien ook wat eerder vrij zou kunnen komen. Dat zou wel mooi zijn. Dan kan ik sneller verder met mijn leven. Dan zitten die anderen nog vast misschien?
Officier: Hmhm.
A: Dat is ook een beetje geruststelling. Dan heb ik tijd om weer eh dingen op te bouwen. En dat ik straf moet krijgen dat begrijp ik. Ik heb foute dingen gedaan. Hele foute dingen. Alhoewel het niet allemaal, ik had het echt niet zo gewild.
TL: Je krijgt de kans om daarover te praten. Maar je krijgt ook de kans [getuige] om te zeggen hoe je erin gekomen bent, en hoe je in die wereld terecht komt. Snap je wat ik bedoel? Die kans krijg je en die kans moet je ook pakken. En dat soort dingen kunnen dus overwegingen zijn juist om wel of niet zo’n traject in gang te zetten. Dat we zeggen: ‘Ja maar goed, hij doet dit...” Je hebt als overheid ook nog een keer.. ik denk dat ik dat gerust kan zeggen. Dat we een zorgplicht hebben.
Officier: Ja hoor.
TL: Dus wij kunnen niet zomaar iemand weer in de leeuwenkuil gaan gooien [getuige] . Dat gaat niet.
Officier: Maar dan moeten we wel weten waar die leeuwenkuil uit bestaat.
TL: Anders kunnen we dat nooit inschatten.
A: Ik heb met mijn advocaat erover gesproken en die... Had ook helemaal geen slechte woorden. Hoe moet ik dat zeggen? Dat het wel een beetje op vertrouwen aankwam. Ik wil het wel… Ik denk dat het voor mij wel het beste is om maar te vertellen wat ik weet.
Officier: Dat is... Hoef je niet gelijk bij ons te doen. Wij zijn niet de officiële verhoorders.
Officier: Het is natuurlijk wel zo van... Dat heeft ook... Kijk, we kunnen wel wat dingen voor je betekenen. Dat kan ik gewoon als officier, dat ligt ook in mijn macht, we kunnen zorgen dat jij weer... Kun je via verhoorders doen, dat je kleding goed geregeld wordt. We kunnen ook... Dat is ook geen probleem dat er wat geld op je rekening komt via je vader, desnoods bellen wij of wat ook maar. Ik kan ook zorgen, als je zegt dat je in een andere PI zou willen zitten of weet ik veel wat. Dat zijn allemaal zaken... We kunnen ook wat aan de beperkingen doen.
A: Dat zou fijn zijn.
Officier: De beperkingen. Als eerste is altijd, ben ik ook gewoon... Daarom wil ik ook dat dit opgenomen wordt. Ik ben hier gewoon transparant in. Kan ik eerst de mediabeperkingen doen. Dus dat je televisie kijkt. En daarna die beperkingen, daarvan zijn wij afhankelijk hoelang dat duurt, van... Het belang van die beperkingen. En wat is nu het belang voor ons van die beperkingen? Is dat we eigenlijk nog op zoek zijn waar wij dus... Zeer grote vermoedens van hebben, van een mogelijke bergplaats, misschien wel van wapens. Mogelijke bergplaats van geld. Waar wij ook... Veel moeite aan gedaan hebben om daarachter te komen. Maar ja, dat... is heel makkelijk om dingen te verstoppen. Maar om iets te vinden is heel moeilijk. Dat zijn dingen waar wij belang bij hebben. Dat is iets, dat kan natuurlijk naar voren komen in jouw verklaring. We hebben ook... Nou vertel ik je ook niks vreemds van. We hadden gewoon het idee... Nou meer dan een vermoeden. Dat er een transport weer aan zat te komen. Met bekende kokosnoten
A: [Lacht].
Ik denk dat het nu stop is gezet.
(…)
Officier: En de PGP’s… Ja jij kan erin.(…)
(…)
Officier: We gaan nu... Eigenlijk hebben we drie dingen genoemd. Wat ik dus van belang vind ook voor de beperkingen, dat is dus ook die, waar mogelijk drugs zullen vast ook nog wel ergens liggen, hoewel…
A: Nee…
(…)
Officier: We kennen jou behoorlijk, alleen al door de OVC. Maar…
TL: Ook jouw positie.
(…)
Officier: Precies vanuit je kasboek, die namen enz. En daar dan hebben we daarnaast als eerste belangrijk, vind ik wapens. Als er bergplaats is voor wapens, want... Ja, dit is misschien zou je kunnen zeggen dat ik op je gevoel speel. Jij hebt een tijd daar in die criminele organisatie gezeten. In die organisatie gezeten. Kun je allemaal vertellen hoe dat gekomen is en ook allemaal vertellen waarom je eruit wilt, ook al een jaar geleden. Prima! Maar je zou het toch niet op je geweten willen hebben, als er wapens zijn, dat die nu weer bij anderen terechtkomen, en dat daar misdrijven mee gepleegd worden.
A: Nee.
Officier: Dat is bij ons heel belangrijk.
A: Ik kan je wel vertellen, ze liggen wel goed. Maar ik wil wel zeggen waar ze liggen. Het zijn er nog drie of vier.
Officier: Wat voor wapens zijn dat dan?
A: [vuurwapen] .
Officier: Ja…
A: Eh… Een [vuurwapen] en nog een [vuurwapen] , nog eentje. Jullie hebben eentje gevonden.
TL: Ja…
A: Er is nog één [vuurwapen] .
Officier: Verder hoef je niet…als jij aangeeft, waar liggen die dingen dan?
A: Nou er liggen eh… Eentje ligt in [plaats] bij een kennis. Bij een oudere vrouw. En die andere liggen bij mijn moeder thuis.
Officier: Dan hebben we er twee.
A: Twee plekken.
(…)
TL: Je gaat straks in verhoor, en daar gaan we even de prioriteiten neerleggen, want we zijn doodsbang dat er wat mee gebeurt.
(…)
A: Nee ik wil alles meewerken, maar ik bedoel... Misschien kunnen we het combineren met kleding of zo? Want dat…
TL: Maar je kleding moeten we toch ophalen.
A: Ja maar ik weet niet, het ligt op een paar plekken. De advocaat zei: “Misschien is er een mogelijkheid dat ik mee zou kunnen om die kleding te pakken.”
Officier: Daar wil ik nog niet gelijk op ingaan, maar ik sluit het niet uit. Dan moeten we gewoon zien in hoeverre... Je geeft aan: “Dit zijn voor mij op dit moment eerst de prioriteiten, dus [plaats] ?
TL: Als hij dat dadelijk tegen onze mensen vertelt. Die komen dadelijk [verbalisant 4] [NTV] die ken je...
A: Ja. Dat is wel fijn.
TL: En [verbalisant 1] omdat die al.. [verbalisant 5] die is ook weer...
A: Dat komt zo meteen in het verhoor. Dan komen dus die andere mensen die weten al dat ik ben begonnen met praten. Die wil ik niet tegenkomen die mensen.
Officier: Hoe bedoel je?
A: In de PI of zo. Die wil ik niet tegenkomen.
Officier: Nee, nee, nee.
A: Ik weet niet waar die anderen zitten. Niet in [plaats] volgens mij.
Dat bedoel ik alleen. Ik zit misschien wel in beperkingen maar ik kom wel mensen tegen.
Officier: Dat is heel duidelijk. Dat kunnen wij goed regelen. Daarom zeg ik ook, ik kan tegen de PI zeggen: ‘Je zou misschien naar die PI moeten.” Ik noem maar iets.
TL: Als wij kijken naar de andere verdachten zitten is het te regelen dat jij niet in de PI komt dat je ze dan tegenkomt, snap je wat ik bedoel?
A: Ja
TL: Dat is sowieso.
(…)
Officier: He? Ik noem maar wat. Mocht je nog gewoon in openheid zeggen, want je advocaat weet er dus van. Als het goed is komt hij morgen of overmorgen bij jou op bezoek. Gaf hij aan.
A: Mijn advocaat? Die komt vrijdag.
Officier: In [plaats] dan? Dan kun je nog weer het een en ander bespreken. Je kan zo meteen je verhoor gaan doen. Nog blijf je altijd, ben jezelf degene die beslist over wat je vertelt en niet vertelt.
A: Voor mij is het alles of niks, anders heeft het geen zin zeg maar. Ik hoop dan maar dat het mij hoop ik ten goede komt.
Officier: Ik geef eerlijk aan dat ik in alle openheid dat ook duidelijk wil maken uiteindelijk aan de rechter. Hoe dit gelopen is, hoe je hierin gekomen bent, hoe dat gelopen is, hoe je medewerking etcetera. Uiteindelijk, dat blijft in alle gevallen, is het laatste woord aan de rechter. Die beslist. Ja.
A: Ja, maar ik weet ook wel…
Officier: Ik bedoel, jouw advocaat, gaat het één en ander vertellen en ik kan het één en ander vertellen.
TL: Als ik jouw advocaat was wist ik wel wat ik zou zeggen. Zo gaat dat gewoon. En het andere traject, de zorgen over jouw veiligheid die je net aangeeft.
A: [zwart gelakt]
Officier: Daarom wil je er ook uit.
A: Ik wil er al heel lang uit. (…)
Officier: Dat zijn allemaal zaken, hoe je er uiteindelijk toe gekomen bent, die afgewogen kunnen worden. En ik kan in ieder geval in alle openheid aangeven, uiteindelijk als het zover is, hoe jij hier met je procespositie hierin staat. Je advocaat kan daar het nodige in betekenen. En wij zullen het uiterste doen, ten aanzien van bescherming om die mogelijk te maken.
A: In principe nu, vraag je al of er wapens zijn. Dat komt mij al heel erg ten nadele.
Officier: Hmhm.
A: Maar goed, ik zeg het maar. Ik ga alles...
(…)
Officier: Ja wacht even.
TL: We beperken ons nu even tot deze zaak. Die andere informatie daar gaan wij het ook over hebben. Dan zou het ook nog heel goed kunnen zijn dat je in het andere traject komt met allebei informatie die je weet.
(…)
Officier: Ik vertaal het dan juridisch, dat is dan de zorgplicht waar het net over hadden, die wij als overheid hebben. Dat zou heel simpel zijn, dat wij jou nu valse dingen voor gaan spiegelen hè? “Dat is geregeld, prima, prima.” En voor de rest laten we jou in je kooi wat we nog niet precies weten wat het is, en jij wordt vervolgens aan alle kanten verscheurd, en dan vervolgens denken: “Oh pech gehad, wij hebben het binnen!” Nee! Zo zit het niet in elkaar. We proberen het wel zo transparant mogelijk te doen. We hebben gekeken of het op een andere manier kan? Dat was gelet op jouw zaak, hè? Gelet op jouw zaak omdat er ook ander bewijs is, is dat eerst afgesloten. Maar die andere mogelijkheid hebben we het nu uitgebreid over gehad, die is er nog wel. En daar gaan wij ook voor jou... In gang zetten.
Dit kun je natuurlijk ook allemaal aan je advocaat vertellen dit. Er zit helemaal niks vreemds bij.
A: Dat begrijp ik.
TL: Dat stukje vertrouwen moet er zijn. Ik zit hier niemand... Na jouw zaak, een volgende
zaak voor mij hè? Begrijp je wat ik bedoel?
(…)
A: Dat is geld dat ligt zeg maar klaar om opgehaald te worden. Als niemand iets niet ophaalt...
TL: Duidelijk. Laat dat in het verhoor naar voren komen. Dat worden lange verhoren. Vandaag en morgen.
Officier: Misschien ook wel vaker.
TL: Wellicht ook volgende week en toestanden. Twee dingen. Het verhoor nu gaat gewoon over deze zaken. En alles wat daarbij naar buiten komt, waarmee je geconfronteerd wordt, gaan [zaaksofficier] en ik het nog over hebben.
A: Ik moet een beetje aan het idee wennen. Ik vind het makkelijker om zo over dingen te praten dan in een verhoor. Want ik zit dan in mijn achterhoofd, die verklaringen komen bij iedereen in de stukken. Misschien zit het tussen de oren hoor, maar dat is een naar idee.
TL: We nemen dit gesprek ook op, dat heeft [zaaksofficier] je ook van tevoren gezegd.
A: Dat weet it.
TL: Uiteindelijk gaat een rechter niet met een koptelefoon op zitten om te luisteren wat jij gaat zeggen, die wil dat op papier zien. Zo moet je dat zien. En die verklaringen krijgen… Uiteindelijk allemaal te zien.
(…)
TL: We kunnen het eventueel al, als het allemaal buiten deze zaak valt enz. Dat weet [zaaksofficier] beter dan ik. Dan... Hoeven dat soort verklaringen misschien niet eens in dit dossier mee.
A: Ik ben altijd gerustgesteld als ik weet of mijn moeder wel of niet naar de Caribbean is gegaan.
(…)
TL: Wat ik begrepen heb gaat ze naar [naam] ja. Ik weet niet of ze vandaag al vertrokken is of gisteren…
(…)
TL: Ik ga even bellen, ga je even terug je cel in. Ze hebben deze kamer gereserveerd. Controleer het even op typfouten als je daar gaat zitten, dan heb je wat te doen.
A: Ja, ik heb het al heel vaak doorgelezen...
TL: Wij gaan ook even zeggen dat je pa weer gebeld kan worden dat je... Dat je even wat poen... Heb je dat nu al opgemaakt?
A: Bijna op. Bijna op ja.
(…)
TL: Ja.... En de kleding daar valt ook wel wat voor te regelen.
A: Het ligt gewoon in huis.
(…)
TL: Zet alles voor jezelf even op een rijtje. We gaan je straks horen. De officier heeft al aangegeven hoe en wat, waar even de ketenpunten komen te liggen. We zijn nog lang niet klaar. In de tussentijd, draait onze trein ook wel door. We hebben veel overleg, zo niet dagelijks. En... gaan wij kijken wat wij aan de achterkant alvast op poten kunnen zetten of organiseren eventueel. En dan is het ook gewoon heel zakelijk, maar dat weet jij dondersgoed, heel zakelijk. Je hebt in de zaken gezeten. Je bent... als wij wat beloven gaat het net even over dan dat wij beloven...
(…)
In het journaal van het arrondissementsparket heeft zaaksofficier mr. [zaaksofficier] hierover genoteerd:
Op 14.10 (het hof begrijpt: 14 oktober 2015) gesprek gehad met [getuige] door mij en [verbalisant onderzoeksleider] (AVR) om hem te wijzen op zijn procespositie. [getuige] wil tactisch gaan verklaren. Eventuele andere trajecten zijn vanaf nu in handen bij TCI-officier.9.
Na het gesprek met mr. [zaaksofficier] en [verbalisant onderzoeksleider] is [getuige] op 14 oktober 2015 (vanaf 13.14 uur) verhoord in het onderzoek Maggiora. Tijdens dit verhoor beroept [getuige] zich niet langer op zijn zwijgrecht, zoals in de verhoren daarvóór, maar legt hij een uitgebreide bekennende verklaring af.
Bij aanvang van het verhoor geeft [getuige] aan dat hij “wel een goed gesprek” heeft gehad met [zaaksofficier] . Hij geeft aan dat hij een uur geleden dingen heeft verteld. Een van de verhorende verbalisanten geeft daarop aan dat zij van de inhoud van dat gesprek niet op de hoogte zijn.
Tijdens het verhoor antwoordt [getuige] op de vraag van een van de verhoorders waar [getuige] het eerste over wil verklaren: “Volgens mij, wat meneer [zaaksofficier] ook het liefst wil, dat zijn sowieso eerst die wapens”. Voordat hij inhoudelijk iets heeft verklaard zegt [getuige] dat hij, na overleg over bepaalde zaken, een volledige verklaring wil afleggen. Hij vermeldt datmr. [zaaksofficier] had aangegeven dat er iets voor de kleding geregeld kon worden, dat hij denkt dat het het makkelijkst is als hij met iemand mee zou gaan om de kleding op te halen, dat de mediabeperkingen er wat hem (het hof begrijpt: mr. [zaaksofficier] ) betreft af mochten en dat dat voor hem ( [getuige] ) alweer een hoop scheelt. De verhoorders geven aan dat zij zullen regelen dat [getuige] met zijn vader kan bellen en dat de vader van [getuige] dan wat geld op zijn rekening kan storten.
[getuige] verklaart tijdens het verhoor over verstopplekken van wapens en nadat hij zo’n half uur heeft verklaard, merkt [getuige] op dat er toch eigenlijk bijna geen reden meer is voor de beperkingen: “als je in beperkingen zit, als je niet in beperkingen zit, dan kun je juist bijvoorbeeld iets regelen of iets wat verstopt is ergens anders weer te laten verstoppen. Maar ja, daar heb ik geen reden meer voor”. Ook verklaart [getuige] over de invoer van drugs uit de Dominicaanse Republiek en dat het kan zijn dat er een transport onderweg is, over mogelijke verstopplekken van geld en over PGP-toestellen van hemzelf en de medeverdachten en het ontsleutelen van die toestellen. [getuige] verklaart daarover onder meer: “Maar echt waar, die PGP’s, ik wil jullie alles wel geven en zeggen, maar dat heb ik ook al aan meneer [zaaksofficier] verteld”. Tijdens het verhoor merkt een van de verhoorders op:
Verbalisant: Wat de officier ook tegen jou heeft gezegd, en wat je daarmee doet, je bent nu met ons in gesprek. Je kan het ook zien, je bent nog vrij jong. En klaar, dit is kut, dit heb je ervaren. En je gaat ervoor zitten.
[getuige] : Maar waarschijnlijk wel wat minder lang.
Verbalisant: Dat bedoel ik.
Ook verklaart [getuige] : “Ja, ik zal daar nog met meneer [zaaksofficier] verder over gesprekken hebben. Maar ja, het is natuurlijk wel de bedoeling dat als ik vrij kom, dat ik dan toch op één of andere manier één of andere bescherming of begeleiding of zo krijg. Dat is wel de bedoeling”.
[getuige] geeft daarnaast aan: “maar dat ik, zeg maar, dat ik zeg maar aangegeven heb dat ik een volledige verklaring wil afleggen, ja dat klopt wel. Maar dat is natuurlijk wel in overleg gegaan met, uh, hoe noem je dat, daar heb ik natuurlijk met meneer [zaaksofficier] over gesproken (…)”.
Tegen het einde van het verhoor stelt de verbalisant voor dat [getuige] na het eten even met zijn vader kan bellen. [getuige] geeft dan nogmaals aan dat hij met mr. [zaaksofficier] heeft gesproken over de beperkingen en dat mr. [zaaksofficier] had gezegd dat de mediabeperkingen er alvast vanaf konden.
2.1.1
Activeren verklaringsbereidheid
Hierboven is de inhoud van de aard van de contacten tot aan het moment van het politieverhoor op 14 oktober 2015 weergegeven. Het hof concludeert op grond van die inhoud het volgende over de functie die die contacten in het onderzoek Maggiora hebben gehad.
Op 1 oktober 2015 hebben twee gesprekken plaatsgevonden: één met [verbalisant onderzoeksleider] en één met het TCI. Van deze gesprekken is geen proces-verbaal opgemaakt. Op grond van de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde mutaties, de woordelijke uitwerking van de verhoren van [getuige] en de verklaring van [getuige] bij de raadsheer-commissaris stelt het hof vast dat toen is gesproken over het gevaar dat [getuige] liep en de voordelen voor [getuige] van meewerken in het onderzoek, oftewel: bescherming en een lagere straf.
Vervolgens is [getuige] op 14 oktober 2015 gelicht om gehoord te worden. Voorafgaand aan dit verhoor werd hij overgebracht naar een verhoorruimte voor een gesprek met de officier van justitie mr. [zaaksofficier] en onderzoeksleider [verbalisant onderzoeksleider] . Bij aanvang van het gesprek werd [getuige] gewezen op de situatie waar hij zich in bevond: [getuige] werd onder meer voorgehouden dat hem in het onderzoek Maggiora een strafeis van minimaal acht jaar boven het hoofd hangt, gelet op de strafbare feiten waar hij bij betrokken lijkt te zijn, dat mr. [zaaksofficier] met zijn raadsman heeft gesproken over dat hij vandaag met [getuige] zou spreken en dat meewerken in het voordeel van [getuige] kan zijn. Mr. [zaaksofficier] heeft het over verschillende trajecten waar mogelijkheden liggen voor [getuige] . Mr. [zaaksofficier] geeft aan dat hij in zijn eis in de strafzaak tegen [getuige] rekening kan houden met een meewerkende houding van een verdachte en dat het Openbaar Ministerie zich verantwoordelijk zal voelen voor de veiligheid van een meewerkende verdachte. In reactie hierop heeft [getuige] aangegeven dat hij wel wil meewerken, maar dat hij dan verwacht dat hij na zijn vrijlating geen problemen krijgt, ook bijvoorbeeld zijn moeder niet, en dat hij hoopt dat hij ook wat eerder vrij zou kunnen komen. In reactie hierop geeft mr. [zaaksofficier] aan dat hij wel wat dingen kan betekenen voor [getuige] , namelijk:
- -
dat zijn kleding goed geregeld wordt;
- -
dat er via de vader van [getuige] geld op zijn rekening komt;
- -
dat hij naar een andere PI zou kunnen;
- -
dat de mediabeperkingen vervallen.
Ook vertelt mr. [zaaksofficier] dat hij voor de overige beperkingen afhankelijk is van het onderzoek en dat het belang van de beperkingen is dat de politie nog op zoek is naar wapens. Ook speelt mee: de mogelijke bergplaats van geld, PGP-toestellen en het aankomende transport.
Hierop geeft [getuige] aan dat hij wel wil meewerken, maar dat hij mee zou willen om kleding te pakken. Mr. [zaaksofficier] wil daar niet gelijk op ingaan, maar sluit het ook niet uit. Tot slot merkt [verbalisant onderzoeksleider] op dat de vragen nu beperkt zijn tot deze zaak en dat ze het later over de andere informatie van [getuige] gaan hebben en dat het heel goed zou kunnen dat [getuige] met die informatie in dat andere traject komt. Het gesprek wordt afgesloten met de toezegging van [verbalisant onderzoeksleider] dat hij gaat doorgeven dat de vader van [getuige] weer gebeld kan worden zodat [getuige] weer wat geld krijgt en dat er ook wel wat valt te regelen voor zijn kleding.
Korte tijd na dit gesprek, naar de inschatting van [getuige] een half uur later, volgt het politieverhoor waarvoor [getuige] gelicht was. Dat dit gesprek zeer kort na het gesprek met [zaaksofficier] en [verbalisant onderzoeksleider] heeft plaatsgevonden, blijkt ook uit de woordelijke uitwerking van het eerste politieverhoor van [getuige] op 15 oktober 2024, waarin [getuige] refereert aan een termijn van een uur.
[getuige] heeft als getuige bij de raadsheer-commissaris verklaard over dit politieverhoor dat hij van tevoren had gedacht ‘ik ga weer naar één van de verhoren met de insteek mijn mond te houden.’10.[getuige] heeft ook verklaard dat voor hem de boodschap in het gesprek metmr. [zaaksofficier] helder was. Als hij bereid was te gaan verklaren dan zou het er stukken beter voor hem uitzien en zou er voor zijn veiligheid worden gezorgd. Hij kwam eruit met het gevoel van: ‘Ik ga meewerken want dat gaat mij veel voordelen opleveren.’11.De lagere straf zou voor het afleggen van de verklaringen zijn, daarom ging hij verklaren. Er was een vooruitzicht dat de straf lager zou zijn.12.
Het hof concludeert dat deze perceptie van [getuige] over het gesprek met Mr. [zaaksofficier] en [verbalisant onderzoeksleider] past bij de gebleken inhoud van dit gesprek zoals die hierboven is weergegeven.
Tijdens het politieverhoor op 14 oktober 2015 dat volgde op het gesprek met mr. [zaaksofficier] en [verbalisant onderzoeksleider] legt [getuige] , zonder eerst zijn raadsman te consulteren, belastende verklaringen af over zowel zijn medeverdachten als zichzelf, en geeft hij meteen informatie over de vindplaatsen van wapens, geld en drugs en de manier waarop van de inhoud van de PGP-toestellen kennis genomen zou kunnen worden.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat door toezeggingen van het Openbaar Ministerie de verklaringsbereidheid van [getuige] is geactiveerd. Dit is naar het oordeel van het hof – en anders dan door [getuige] verklaard bij de raadsheer-commissaris – niet alleen gebeurd door uitlatingen van [zaaksofficier] over een mogelijk lagere straf bij medewerking van [getuige] (die het hof schaart onder uitleg van de feitelijke situatie van [getuige] ), maar ook door daarbij toezeggingen te doen over onmiddellijke en aanmerkelijke verbetering van de leefomstandigheden van [getuige] , die tot dan toe al geruime tijd gedetineerd zat onder zware beperkingen.
Het hof merkt daarover nog het volgende op. [getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de opsommingen op pagina 3 van het uitgewerkte gesprek met mr. [zaaksofficier] (het hof begrijpt: de praktische zaken die mr. [zaaksofficier] zou kunnen regelen) voor [getuige] geen reden waren om te gaan verklaren. Hij zei dat het voor hem ook niet meespeelde.13.[getuige] was, zo gaf hij daarbij nog aan, angstig omdat hij wist wat voor een milieu het is en door het gesprek dat hij had met [verbalisant onderzoeksleider] .14.
Uit de woordelijke uitwerking van de verklaring van [getuige] tijdens het politieverhoor van 14 oktober 2015 blijkt echter dat [getuige] meermaals verwijst naar het gesprek dat hij metmr. [zaaksofficier] even daarvoor heeft gehad. Hij verklaart over onderwerpen die mr. [zaaksofficier] van belang achtte, waarbij hij bij herhaling in relatie tot de informatie die hij verschafte, ter sprake bracht dat volgens mr. [zaaksofficier] de mediabeperkingen eraf mochten, dat er geen reden zou zijn om de mediabeperkingen te handhaven nu hij over verstopplekken van wapens had verklaard en dat hij graag nieuwe kleding wilde regelen. Het hof leidt uit die gang van zaken af dat [getuige] op dat moment veel belang had bij verbetering van zijn leefomstandigheden in gevangenschap en dat voor [getuige] bij de afweging om te gaan verklaren, toezeggingen aangaande die praktische zaken wel degelijk van belang waren en zijn verklaringsbereidheid hebben beïnvloed.
2.2
Contacten tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] na 14 oktober 2015
Na zijn verklaring op 14 oktober 2015 kan [getuige] spullen halen “als een soort van beloning”, aldus [getuige] . Hij kan kleren ophalen, met vader en vriendin bellen en de mediabeperking ging er meteen af. [getuige] belde als het lastig was in de PI, met luchten of zo, met zijn advocaat en dan was het daarna klaar. Zijn advocaat regelde dat dan met officier mr. [zaaksofficier] .15.
Een paar dagen na zijn eerste bekennende verklaring moet [getuige] een aantal verhoren opnieuw ondertekenen.16.
Op 19, 21, 26, 27 en 29 oktober 2015 wordt [getuige] opnieuw gehoord als verdachte in het onderzoek Maggiora. Tijdens deze verhoren blijkt een mogelijke vervolging van de broer van [getuige] in verband met het verbergen van een wapen onderdeel van onderhandelingen te kunnen zijn in verband met de (voortdurende) verklaringsbereidheid van [getuige] .17.
Op 10 november 2015 voert landelijk officier mr. [landelijk officier van justitie 1] overleg met de TCI-officier van het parket Noord-Nederland en de advocaat van [getuige] (het hof begrijpt: mr. [advocaat van getuige] ). Uit de mutatie volgt dat de advocaat aan [getuige] zal voorleggen of hij wil doorgaan met het traject onder verantwoordelijkheid van het landelijk parket (het hof begrijpt: het TBG-traject). [getuige] zal dan worden overgebracht naar [plaats] om hem ongestoord te kunnen horen.18.
Op 20 november 2015 is er overleg tussen mr. [landelijk officier van justitie 1] en zaaksofficier mr. [zaaksofficier] . [getuige] moet voor de pro forma-zitting van 15 december 2015 nog door het tactisch team worden gehoord. Omdat het risico bestaat dat [getuige] tijdens die verhoren ook over andere zaken begint, is besloten dat het aanvullend verhoor in Maggiora wordt gedaan door het TSG (het hof begrijpt steeds: oude benaming van TBG) in combinatie met rechercheur [verbalisant 1] van het bestaande verhoorkoppel in het Maggiora-onderzoek. [verbalisant 1] tekent een geheimhoudingsverklaring. Alle andere onderwerpen worden gedaan door het TSG-koppel. Hierover zijn door mr. [landelijk officier van justitie 1] , mr. [zaaksofficier] en teamleider [verbalisant onderzoeksleider] werkafspraken gemaakt.19.
[getuige] arriveert op 30 november 2015 in [plaats] .20.Na aankomst in [plaats] heeft [getuige] een kennismakingsgesprek met mr. [landelijk officier van justitie 1] die hem vertelt over zijn rechten en plichten, over het afleggen van verklaringen en hoe dat in zijn werk gaat, dat ze gevalideerd moesten worden. Ook geeft zij aan dat hij misschien kan rekenen op 50% korting, maar dat zij dat niet kan garanderen. [getuige] tekent daar voor het eerst allerlei papieren.21.
Ook in [plaats] vinden dan eerst nog tactische verhoren (het hof begrijpt: verhoren in Maggiora) plaats. Deze verhoren hebben plaatsgevonden op 2, 3, 7 en 9 december 2015.22.
Op 2 december 2015 vindt overleg plaats tussen het landelijk parket en [verbalisant onderzoeksleider] . Door het parket is gezegd dat ze ernaar streven om het verhoor in Maggiora op 7 december 2015 af te ronden. De verklaringen blijven vervolgens in [plaats] . [verbalisant onderzoeksleider] heeft aangegeven dat de verklaringen nodig zijn voor de pro forma zitting op 15 december 2015. Er is afgesproken dat het Openbaar Ministerie hier onderling maar uit moet komen.23.
Op 4 december 2015 is [getuige] aangemeld voor het TSG.24.Vervolgens heeft op 10 december 2015 met [getuige] een oriënterend gesprek plaatsgevonden in [plaats] . Aan hem is uitgelegd dat aan de verhoren in het Maggiora onderzoek een einde is gekomen en dat de verhoorders nu in de rol van TSG met [getuige] in gesprek gaan.25.[getuige] benoemt dat hij over 17 zaken/incidenten informatie kan aanleveren.26.
In het journaal van het arrondissementsparket schrijft mr. [zaaksofficier] op 5 december 2015 dat [getuige] niet naar zitting komt, zodat veiligheid minder een probleem is.27.
Op 14 december 2015 vindt er een gesprek ‘potentiële getuige’ plaats tussen de officier van justitie van TSG en de teamleider TSG met [getuige] . Hiervan is een gespreksnotitie potentiële getuige 226g Sv opgemaakt. Er worden een aantal onderwerpen en aandachtspunten met [getuige] besproken.28.De volgende dag vindt er een psychologische intake plaats.29.
De mutatie van 16 december 2015 met als onderwerp ‘(…) Beleidsafspraken met OM’ houdt onder meer in dat een volgorde wordt aangebracht voor de gesprekken met [getuige] , namelijk:
poging liquidatie te [plaats] (levensdelict),
liquidatie op echtpaar te [plaats] .. Beide feitelijk gelijk geprioriteerd.
EN
3. OMG gerelateerde zaken concreet trachten te maken. Ook al zijn het kleine bijvangsten. Het toont aan, groot of klein, dat men als OMG crimineel handelt.
4. de rode draad zoeken/vinden rondom [naam] [zwart gelakt] en vooral het verband zoeken met de zaak Magiore (het hof begrijpt: Maggiora), zodat ook in Magiore een dealmogelijkheid bestaat.30.
Op 23 december 2015 belt [verbalisant onderzoeksleider] met het landelijk parket. [verbalisant onderzoeksleider] geeft in dat gesprek aan dat de PGP-gegevens waar [getuige] over verklaart, op schijf staan en beschikbaar zijn voor verificatie. De verwachting is dat deze niet eerder dan januari worden opgehaald.31.
Op 24 december 2015 vraagt mr. [landelijk officier van justitie 1] van het landelijk parket aan de zaaksofficier (het hof begrijpt: mr. [zaaksofficier] ) of hij (of zijn secretaris) haar een overzicht/afschrift kan mailen van zowel de onderzoekswensen van de verdediging als de beslissing van de rechtbank daarop. Dat is voor haar van belang bij het nemen van een aantal strategische beslissingen.32.
Tijdens het werkoverleg van 7 januari 2016 geeft officier van justitie mr. [landelijk officier van justitie 1] aan dat de verklaringen van [getuige] geen panklare verklaringen zijn voor een onderzoek, maar wellicht bruikbaar zijn als ondersteuning.33.
Uit de mutatie van 28 januari 2016 van het landelijk parket met onderwerp: ‘mailwisseling [landelijk officier van justitie 1] - [zaaksofficier] ’ volgt dat mr. [landelijk officier van justitie 1] naar mr. [zaaksofficier] heeft gemaild dat zij het zeer op prijs zou stellen als vervolgverhoren in overleg met hen gepland en ingericht worden, zodat beide zaken elkaar niet in de weg gaan zitten.34.Ook is er contact over het terugplaatsen van [getuige] naar de zorgafdeling van PI [locatie] . [verbalisant 1] vraagt aan mr. [zaaksofficier] of hij daarin iets kan betekenen. Gezien de medewerking van [getuige] aan het arrondissementsparket en de landelijke eenheid lijkt hem dit een ‘goed’ gebaar.35.
Op 1 februari 2016 muteert [officier van justitie]36.van het arrondissementsparket in het journaal:
Inmiddels heb ik van [zaaksofficier] stukken gehad en gelezen en het journaal gelezen. Bevindingen:
[zwart gelakt]
Constatering mbt de verhoren van [getuige] . In die verhoren is een overduidelijke breuk, van zwijgen naar alles verklaren. Ik weet hoe dit tot stand is gekomen, dit zal een stevig verhoor bij de RC worden.
(…)
Bewijs is nog best een harde dobber. [zaaksofficier] heeft het team al meerdere keren erop aangesproken hoe hij dit wil. De verklaringen van [getuige] zijn cruciaal, maar die dienen stuk voor stuk onderbouwd te worden met andere bewijsmiddelen. (…).
In de mutatie van 2 februari 2016 gemaakt door mr. [zaaksofficier] in het journaal van het arrondissementsparket staat, onder meer: volgende week afspraak [verbalisant onderzoeksleider] en ik met ovj [landelijk officier van justitie 1] en TSG over voortgang rondom [getuige] (het hof begrijpt: [getuige] ).
Uit de mutatie van het landelijk parket van 25 februari 2016 volgt dat op 3 maart 2016 een gesprek zal plaatsvinden tussen mr. [landelijk officier van justitie 1] , [getuige] en zijn advocaat op het politiebureau aan [adres] in [plaats] . In de mutatie staat:
Ik heb voor 3 maart tussen 13:00 uur en 16:00 uur een verhoorruimte gereserveerd in het [locatie] aan [adres] (…)
Dit ivm met een dealgesprek dat [landelijk officier van justitie 1] -[zwart gelakt] gaan hebben met [getuige]37. en zijn advocaat.38.
In aanloop naar dit gesprek mailt mr. [landelijk officier van justitie 1] op 25 februari 2016 aan de raadsman van [getuige] , mr. [advocaat van getuige] , dat een executiedeal de meest praktische en voor [getuige] meest gunstige optie is. Deze mail39.houdt onder meer in:
In vervolg op ons onderhoud van vorige week kan ik u mededelen dat wij voornemens zijn om op 3 maart a.s. een nader onderhoud met uw client te hebben.
Wij hebben alles nog eens op een rijtje gezet en daar lijkt uit te volgen dat een zgn. “executiedeal” de meest praktische en voor uw client de meest gunstige optie is. Ik heb daaromtrent nog geen vast format voorhanden, dus ik kan mijn toezegging om u die voor de afspraak toe te zenden helaas niet gestand doen.
Op 9 maart 2016 wordt over deze bespreking in het journaal van het landelijk parket het volgende – voor zover relevant – vastgelegd40.:
Onderwerp: sessie advocaat/ [getuige] /OM en TSG
Hem zijn de opties mbt de boterbriefjes voorgehouden en dat wij denken dat dit voor hem de beste optie is.
Dealen in Maggiora ziet [landelijk officier van justitie 1] niet (nauwelijks) zitten. De opties: cooperatieve houding in Maggiora en daardoor een lagere straf eisen om daarna in te gaan op een executieverzoek (GRATIE) positief te adviseren vond ook de advocaat ogenschijnlijk de beste optie. De advocaat zocht nog wel wat ruimte, bijv. op het gebied van ontnemen.
Tevens vroeg de advocaat advies hoe zich te gedragen wanneer er doorgevraagd wordt op zekere thema’s waarbij [getuige] zelf weet dat hij dit al bij TSG heeft verklaard. Het risico bestaat dan dat niet antwoorden wordt gezien als niet cooperatief, wat dus zijn eerste boterbriefje niet ten goede komt. Hem het advies gegeven dat zijn advocaat hier vaste slimme oplossingen/ideeen over heeft, maar dat wij hier niet in kunnen adviseren.
Concreet: wij kunnen niet adviseren hem te zeggen dat hij het zich bijvoorbeeld niet kan herinneren. Daar leek de advocaat op te doelen.
Aangegeven dat een deal in Maggiora niet tot de opties behoort maar dat er zeker kans van slagen is middels de boterbriefjes.
Tijdens dit gesprek [getuige] en advo ook aangegeven dat wij er alles aan doen om geheimhouding te waarborgen en erop aangedrongen dat [getuige] niet met derden praat over het TSG traject. De deal is immers nog niet rond, doelend op het feit dat hij regelmatig contact zocht met [verbalisant 1] en ogenschijnlijk de trajecten nogal door elkaar haalde. [getuige] nam initiatieven die af en toe ongelukkig waren, met de beste bedoelingen overigens. Hij kon immers bellen vanuit de PI.
[getuige] verklaart over deze bespreking dat door mr. [landelijk officier van justitie 1] is gezegd dat er sowieso een deal zou komen, dat hij geduld moest hebben en dat hij vanwege de kluisverklaringen 50% korting op zijn straf in Maggiora zou krijgen.41.
In de mail van teamleider [verbalisant onderzoeksleider] van 8 maart 201642.met als onderwerp ‘Horen [getuige] ’ staat onderaan als naschrift: ‘ps Voor alle duidelijkheid; er is GEEN SPRAKE VAN dat in Maggiora een deal met [getuige] … gesloten is of gaat worden.’
Bij de e-mails afkomstig van het landelijk parket bevindt zich ook een ongedateerd stuk genaamd ‘overeenkomst als bedoeld in de aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken’. In deze conceptovereenkomst is onder meer opgenomen dat als getuige XXXX zijn verplichtingen nakomt de officier van justitie bij de indiening van een gratieverzoek door de getuige een positief advies zal uitbrengen tot vermindering van de opgelegde straf met [xxxx] maanden.43.
Vervolgens vinden in het onderzoek Maggiora opnieuw verhoren plaats op 21, 22, 23, 24, 30 en 31 maart en 4, 5 en 6 april 2016.
Op 5 juli 2016 informeert mr. [advocaat van getuige] per mail bij mr. [landelijk officier van justitie 1] wanneer een vervolg zijn beslag zou moeten krijgen. Hierop reageert op 14 juli 2016 mr. [landelijk officier van justitie 2] , als plaatsvervanger van mr. [landelijk officier van justitie 1] , dat de politie druk bezig is met het verifiëren/falsifiëren van de door [getuige] afgelegde verklaringen en dat hij zodra dit proces is afgerond bij mr. [advocaat van getuige] op de lijn komt.44.
Op 4 augustus 2016 heeft in de PI [plaats] een gesprek plaatsgevonden tussen [getuige] en het TSG. Tijdens dit gesprek heeft [getuige] onder meer opgemerkt ‘benieuwd te zijn wanneer hij, of zijn advocaat, weer iets horen van justitie mbt zijn deal met justitie’.45.
Uit de mutatie van het landelijk parket van 21 september 201646.met als onderwerp: ‘Overleg OM ivm met vervolg dealtraject’ volgt dat er nog verschillende opties op tafel liggen:
‘De discussie werd gevoerd of het handig is om bepaalde passages in de verklaringen te laten staan. Bijv dat [getuige] namen van verbalisanten Magiorre noemt; zijn gesprek met de Cie OvJ en dat hij buiten het opgenomen verhoor informeel met taktiek heeft gesproken.
[landelijk officier van justitie 2] is geen voorstander om te deruit te halen omdat het toch op de band blijft staan. Mocht er een moment komen dat de band beluisterd wordt door de advocatuur en dit komt naar voren dan levert het meer schade op.
[landelijk officier van justitie 2] ziet nog wel problemen om na een veroordeling in Maggiore de 3 verklaringen [zwart gelakt] in een keer in een gratie verzoek te stoppen. Verder komt daar nog bij dat [getuige] in de zaak [zwart gelakt] zelf strafbare handelingen heeft verricht. Als hij daarvoor in Maggiore niet veroordeeld is komt deze straf er nog boven op.
Volgens [landelijk officier van justitie 2] zijn zienswijze moeten alle drie de zaken afzonderlijk bij de betreffende RC ter toetsing worden aangeboden. Een deal levert ook vermenging van de zaken op, wat zou kunnen beteken als een zaak klapt de ander nog volop bezig is en daarin nog geen openheid gegeven kan worden. (…)
Een dan de vraag of het dan handig is om dit nog in Maggiore te stoppen zodat [getuige] gelijk zijn straf krijgt waarop hij dan kan dealen of dat het via een gratie achteraf moet. [landelijk officier van justitie 2] neemt deze vraagstukken mee naar OM en zal dit daar bespreken.
Iedereen vond wel dat [getuige] niet de dupe moet worden van deze ingewikkelde juridische constructies. Dit zou dan ook een negatieve reclame kunnen opleveren voor het middel.’
Uit een mutatie van 13 oktober 201647.volgt verder nog dat mr. [landelijk officier van justitie 2] overleg heeft gehad met mr. [zaaksofficier] , waarbij hij heeft geïnformeerd of het mogelijk was om [zwart gelakt] in Maggiora in te brengen. [zaaksofficier] heeft hierop aangegeven dat hij voldoende bewijs heeft in zijn zaak en dat hij dit niet nodig vond.
Op 12 oktober 2016 mailt mr. [rechercheofficier van justitie 1] , rechercheofficier van justitie van het parket Noord-Nederland, aan mr. [landelijk officier van justitie 2] – voor zover hier relevant – dat [zaaksofficier] (het hof begrijpt: mr. [zaaksofficier] ) heeft bevestigd dat de kluisverklaringen niet in Maggiora worden gebruikt.48.
Op 25 oktober 2016 wordt met mr. [landelijk officier van justitie 2] en de nieuwe officier mr. [officier van justitie getuigenbescherming] besproken wat de stand van zaken is in [getuige] . De mutatie hierover houdt onder meer in: ‘Nu Maggiore de verklaring omtrent [zwart gelakt] niet nodig heeft en [zwart gelakt] te mager is om een onderzoek te starten wat we nu gaan doen. [landelijk officier van justitie 2] gaat nog met de Recherche officier en [zwart gelakt] bespreken of de verklaring omtrent [zwart gelakt] interessant genoeg is om in [zwart gelakt] te gaan gebruiken. (…)’49.
Uit de mutatie van mr. [zaaksofficier] van 12 november 2016 in het journaal van het arrondissementsparket volgt dat [getuige] op 21 november 2016 wordt opgeroepen als getuige door de rechter-commissaris en dat hij zich zal beroepen op zijn verschoningsrecht. Dat is bevestigd door raadsman (het hof begrijpt: mr. [advocaat van getuige] ).50.[getuige] heeft hierover bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zich moest beroepen op zijn verschoningsrecht, dat mr. [zaaksofficier] en zijn advocaat dit besproken hadden, dat het heel belangrijk was dat hij dat moest doen, dat hij zich op advies van zijn raadsman op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat hij dit advies heeft opgevolgd, omdat hij bang was dat de deal anders niet door zou gaan.51.
Het laatste politieverhoor van [getuige] in het onderzoek Maggiora vindt plaats op 22 februari 2017.
Op 6 maart 2017 krijgt mr. [landelijk officier van justitie 2] van het landelijk parket een mail waarin hem gemeld wordt dat [getuige] steeds onrustiger wordt. Dat [getuige] niet weet wie wanneer nog verklaringen van hem willen hebben en wat er gaat gebeuren met hem na de zitting begint echt aan hem te knagen. [getuige] wordt hierdoor moeilijker te managen. De schrijver van de mail denkt dat het wel een legitiem verzoek is gezien de situatie van [getuige] en dat het goed is als er duidelijk gemaakt wordt wat nu de stand van zaken is en waar hij aan toe is.52.
Op 9 maart 2017 informeert mr. [advocaat van getuige] opnieuw bij mr. [landelijk officier van justitie 2] naar de stand van zaken. Mr. [advocaat van getuige] mailt53., voor zover relevant:
Ongetwijfeld zult u er reeds mee op de hoogte zijn dat de strafzaken in het onderzoek Maggiora hun einde naderen. Het onderzoek naar de feiten op verzoek van de verdediging is nagenoeg afgerond en de behandeling van de verschillende zaken, waaronder die van mijn cliënt [getuige] , staat gepland in de periode 14 tot en met 29 juni 2017 bij de rechtbank te Assen.
Hierdoor kwam de vraag bij cliënt op wanneer er van uw kant acties te verwachten zijn om het traject verder af te wikkelen.
Mevrouw [landelijk officier van justitie 1] vond het eertijds nodig dat wij kennis zouden nemen van de kluisverklaringen en zij zou een concept overeenkomst opstellen.
Tijdens een OM-werkoverleg van 15 maart 2017 is besproken dat [officier van justitie getuigenbescherming] (het hof begrijpt: mr. [officier van justitie getuigenbescherming] ) contact heeft gehad over een kluisverklaring van [getuige] . Hier lijkt toch muziek in te zitten.54.
Uit de mutatie over een OM-werkoverleg van 29 maart 2017 volgt dat, nadat is gesproken over de waarde van de verklaring, waarbij is verteld dat tactiek niet achterover zal vallen van deze verklaring, is besloten om te stoppen met de zaak [getuige] .55.
Op 5 april 2017 is de zaak van [getuige] uitgeschreven bij het landelijk parket.56.
Op 1 mei 2017 mailt de opvolger van mr. [landelijk officier van justitie 1] , mr. [officier van justitie getuigenbescherming] , officier van justitie getuigenbescherming bij het landelijk parket:
Deze meneer heeft van TBG al te horen gekregen dat er geen belangstelling is voor zijn verklaringen. Ze zijn niet interessant en concreet genoeg om er iets mee te doen. Ik heb er echt mee lopen leuren, geprobeerd belangstelling te wekken, maar niemand wil/kan iets met de info die hij geeft. Wij hebben hem afgevoerd.57.
Vervolgens volgt uit de mutatie van 8 juni 2017 met als onderwerp ‘overleg OM/advo/ [getuige] /TBG iz afketsen deal’58.dat er een bijeenkomst is geweest in de [locatie] met als reden: duidelijkheid verschaffen in het proces dealgetuige. Tijdens deze bijeenkomst wordt gesproken over de strafeis en ondersteuning van een gratieverzoek. De mutatie houdt in:
Aanwezig: advo, [getuige] , [officier van justitie getuigenbescherming] [het hof begrijpt mr. [officier van justitie getuigenbescherming] ], [zwart gelakt]
[getuige] had van de week contact gezocht met het LP om vervolgens door verbonden te worden met [officier van justitie getuigenbescherming] . Aldus geschiedde. Tot verrassing van [officier van justitie getuigenbescherming] had hij gelijk [getuige] aan de lijn. Boos en geëmotioneerd. Dit omdat hij zojuist had vernomen dat er voor hem geen deal in zat.
Daarnaast had ovj [zaaksofficier] ook aangegeven dat hij nog niet wist of hij strafkorting (mildere eis) en of voor het gratieverzoek wilde eisen/vragen.
[getuige] en advocaat reproduceerden het gesprek (afstemmingsoverleg ter voorbereiding van een deal), kwam er op neer dat zij vonden dat [landelijk officier van justitie 1] in het gesprek op de [adres] had gezegd dat de deal er was.
Daarnaast zou [landelijk officier van justitie 1] hebben gezegd dat ze een conceptovereenkomst naar de advocaat zou sturen. Hiermee is bij hen de indruk gewekt dat het in kannen en kruiken is. De variabelen, de hobbels mbt ctc/pg of minister, werd door advo en [getuige] ‘vergeten’.
Ik [zwart gelakt] was echter bij dit gesprek geweest en kon aangeven dat in dit verhaal wel enige nuance zit. Zoals; er moet altijd een afnemer zijn voor een verklaring om te dealen. [landelijk officier van justitie 1] had idd aangegeven dat er veel muziek, in lijkt te zitten, maar dan blijkt dat de toehoorder alleen dat wil horen wat ze wil horen. Nl. er komt een deal en een conceptovereenkomst.
Daarnaast in dit gesprek het onderscheid kunnen maken in het traject in magiore en bij ons. Begrijpelijkerwijze zien [getuige] en advo daar niet gelijk onderscheid in. Uiteindelijk gaat het om de uitkomst voor [getuige] en die leek niet hoopvol.
[officier van justitie getuigenbescherming] had gister gesproken met [zaaksofficier] . [zaaksofficier] gaat voor een voorwaardelijke strafeis. Heeft hij toegezegd aan [officier van justitie getuigenbescherming] . [officier van justitie getuigenbescherming] heeft dit meegedeeld aan advocaat en aan [getuige] (in ons bijzijn uiteraard). Dit stemde [getuige] en advo een stuk milder.
Volgende week is de zitting. Aanvankelijk achter gesloten deuren. [getuige] is door de verdachte, die vertegenwoordigd wordt door [naam] , nog niet opgeroepen als getuige. Maar sluit niet uit dat dit alsnog gebeurt.
[officier van justitie getuigenbescherming] stelde dat voor [getuige] eea uiteindelijk nog wel eens gunstig kan gaan uitpakken. Dit omdat de mate van gewicht van de verklaringen in magiora vergeleken met de verklaringen in de kluis te overzien zijn. De verwachting dat men achter [getuige] aan gaat, is volgens [officier van justitie getuigenbescherming] wellicht te overzien. Maar dit blijft speculeren.
[getuige] zorgt zelf voor zijn verdere leven (…).
Tot slot: [getuige] en advo snappen nu dat het dealtraject stopt. Ze snappen ook waarom, maar ze zijn op het verkeerde been gezet. Ze hebben andere verwachtingen gehad als dat het gesprek op de [adres] als doel had. Ze hebben gedacht. Er komt voor 100 proc. Een deal.
Aangezien [getuige] aangaf dat [landelijk officier van justitie 1] andere toezeggingen had gedaan is hier de conclusie: VOORTAAN DIT SOORT GESPREKKEN OPNEMEN. Dit vond [officier van justitie getuigenbescherming] ook een goede suggestie.
Geconfronteerd met deze mutatie hebben zowel mr. [zaaksofficier] als mr. [officier van justitie getuigenbescherming] ter zitting in hoger beroep verklaard59.dat niet is gezegd dat mr. [zaaksofficier] voor een geheel ‘voorwaardelijke strafeis’ gaat. Door mr. [officier van justitie getuigenbescherming] is wel bevestigd dat is gezegd dat een lagere straf zou worden geëist.
[getuige] heeft over dit gesprek verklaard dat hij, toen hij hoorde dat er geen deal zou komen, direct boos naar mr. [officier van justitie getuigenbescherming] heeft gebeld. Hij heeft toen gezegd dat hij alles op zitting zou gaan vertellen. Hierop nodigde mr. [officier van justitie getuigenbescherming] hem uit voor een gesprek in Nederland. [getuige] is naar Nederland gekomen en naar de [locatie] gebracht voor dat gesprek. [getuige] wilde de toezegging ‘dat het nu goed zou komen’ en anders zou hij alles zeggen. Dat laatste wilden ze niet, dat lag blijkbaar heel gevoelig. [getuige] heeft het daarom bewust zo ingezet. [getuige] moest niet alles bekend maken. Omdat het niet bekend was bij de rechtbank, zij wisten niets van de afspraken. Ze wilden niet dat het bekend zou worden en zouden het op een andere manier oplossen. Door mr. [officier van justitie getuigenbescherming] is gezegd dat hij met mr. [zaaksofficier] zou regelen dat er een mooie eis zou komen en dat hij zou regelen dat [getuige] geen straf hoefde uit te zitten.60.In de [locatie] is heel duidelijk gezegd: je gaat alles vertellen over Maggiora (het hof begrijpt: ter zitting bij de rechtbank), maar niet over de afspraken en de kluisverklaringen.61.
Een week later, op 16 juni 2017, start de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de rechtbank. De officier van justitie mr. [zaaksofficier] eist in de zaak tegen [getuige] een gevangenisstraf van 3,5 jaar.
[getuige] verklaart ter zitting niets over zijn contacten met het Openbaar Ministerie, hij wil (desgevraagd) niet verklaren waarom hij niet bij de rechter-commissaris heeft willen verklaren en hij verklaart dat hij geen deal met justitie heeft.62.
In een mail van mr. [advocaat van getuige] aan [getuige] (datum onbekend, waarbij boven de mail is opgenomen ‘zitting vrijdag 16 juni’) na de zitting schrijft hij:
‘Ik denk, gelet op wat de rechtbank aangaf, dat we ook met de aftrek hoger moeten dus niet 2 maar 3 dagen aftrekken bijvoorbeeld. Dan kan men een redelijk pittige straf hoog houden maar hoef je niet te zitten. Het is heel simpel: als ze willen dan kan er veel maar als ze niet willen…
Ze moeten een rechtvaardiging (ook naar de anderen) hebben om of 1. Van de oriëntatiepunten af te wijken of 2. Om zo een aftrek te bepalen. Of misschien wel beide.
(…)
De Ovj berichtte mij na de zitting nog dat het goed was gegaan. Lees: je hebt je keurig aan de voorwaarden gehouden. Nu het OM nog…
Voor wat betreft het bijwonen van requisitoir etc kwam je duidelijk over, geeft ook iets van betrokkenheid weer waarmee de rechtbank rekening kan houden. Weten ze natuurlijk niet dat je daarmee het OM in de gaten houdt.’63.
[getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat met “voorwaarden” werd bedoeld: niks over andere dingen zeggen, heel simpel.64.
Op 1 augustus 2017 wordt [getuige] bij vonnis van de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
Uit een brief van mr. [rechercheofficier van justitie 1] , rechercheofficier van justitie, gericht aan mr. [advocaat van getuige] met als onderwerp: ‘Reactie op mailberichten van uw cliënt [getuige] ’ van 28 september 201765.volgt dat [getuige] het Openbaar Ministerie verschillende mailberichten heeft gestuurd, waarin hij aangeeft dat hem toezeggingen zijn gedaan betreffende het achterwege laten van de executie van een eventueel opgelegde gevangenisstraf. Mr. [rechercheofficier van justitie 1] heeft naar aanleiding hiervan navraag gedaan bij het landelijk parket en het parket Noord Nederland en daaruit blijkt – zo schrijft zij – dat dergelijke toezeggingen niet zijn gedaan en dat het ook niet tot de bevoegdheid van officieren van justitie behoort om geen uitvoering te geven aan opgelegde gevangenisstraffen.
In hoger beroep heeft mr. [rechercheofficier van justitie 1] hierover een aantal vragen schriftelijk beantwoord. Door haar is – kort weergegeven – geantwoord dat zowel mr. [zaaksofficier] als mr. [officier van justitie getuigenbescherming] hebben aangegeven dat er geen sprake was van een toezegging over het achterwege laten van de executie van een eventueel opgelegde gevangenisstraf. Verder geeft mr. [rechercheofficier van justitie 1] aan dat zij mr. [advocaat van getuige] na de brief nog telefonisch heeft gesproken. Tijdens dat gesprek gaf mr. [advocaat van getuige] aan dat er zijns inziens wel toezeggingen waren gedaan aan [getuige] betreffende het achterwege laten van de executie van een eventueel opgelegde gevangenisstraf.66.Bij de raadsheer-commissaris heeft mr. [rechercheofficier van justitie 1] verklaard dat mr. [advocaat van getuige] tijdens het gesprek heel boos was, omdat er volgens hem een toezegging gedaan was over de wijze van executie. De toezegging was volgens mr. [advocaat van getuige] gedaan door mr. [landelijk officier van justitie 1] en mr. [officier van justitie getuigenbescherming] . Toegezegd was dat [getuige] niet terug zou hoeven naar de gevangenis.67.
Bij de stukken bevindt zich een bericht van mr. [advocaat van getuige] aan [getuige] . Het bericht bevat geen datum. Het bericht houdt in:
Dag [getuige] ,
Ik begrijp je ongeduld maar geef alsjeblieft nog even wat tijd voordat alles op scherp komt te staan.
Ik heb duidelijk gemaakt dat het 5 voor 12 is en dat jij maar 1 ding wilt: niet zitten. En desnoods een taakstrafje op [locatie] .
En ik heb nog even duidelijk gemaakt dat ze in beroep een goede getuige zullen gaan missen en dat jij bereid bent om alles van A tot Z te vertellen.
Het OM heft wat te verliezen.
Er was contact met de vraag: hoe gaan we dit oplossen? Daar heb ik mijn mening op gegeven.
In het belang van de kwestie en ter bescherming van jezelf vertel ik nog even niet met wie ik heb gesproken, het is eerder ook informeel geweest. De formele kant staat in de brief.
Dat doe ik omdat je er het grootste belang bij hebt dat het zo zou worden opgelost, dat is altijd beter. Ik heb gezegd dat als het zo gaat als door jou (ongeveer) gewenst er een streep onder kan en dan zand erover dat ze van jou geen last meer zullen hebben.
Vanuit het landelijk parket is begin maart 2018 contact opgenomen met [getuige] om een afspraak te maken voor een oriënterend gesprek met mr. [officier van justitie getuigenbescherming] . Uit de mutatie van 9 maart 2018 blijkt dat [getuige] zich voor dit gesprek wil laten bijstaan door mr. [naam] . Die wilde hem een ‘coulant tarief’ in rekening brengen van € 600 euro. Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] heeft aangegeven dat mr. [naam] de rekening direct bij hem kan indienen.68.
Uit de mutatie van 20 maart 201869.met onderwerp: ‘ [getuige] gesprek met Ovj over restdetentie zitten’ volgt dat op 19 maart 2018 in [plaats] een gesprek heeft plaatsgevonden tussenmr. [officier van justitie getuigenbescherming] en [getuige] . Het doel van dit gesprek was om bij [getuige] bepaalde verwachtingen weg te nemen die ten onrechte waren geschapen. De mutatie houdt onder meer het volgende in:
[getuige] heeft een oude straf openstaan. [getuige] is veroordeeld tot een straf van 3 jaar gevangenisstraf met aftrek van 14 maanden voorarrest. Dit had eigenlijk 6 jaar geweest maar [getuige] heeft zo open verklaard (contra [medeverdachte 3] en consorten) dat de rechter oordeelde tot een strafvermindering van 50% ivm zijn proceshouding.
[getuige] heeft wel verklaringen afgelegd bij TBG LE maar daarover zijn we nooit en tot een afspraak gekomen en zijn dus nooit gebruikt.
[getuige] heeft het voorarrest voornamelijk in een zwaar regime uitgezeten ivm zijn eigen veiligheid omdat hij contra [medeverdachte 3] had verklaard (22 uur op cel en niet luchten met anderen). Alles bij elkaar moet [getuige] nu nog een gevangenisstraf van 9 maanden uitzitten.
Op dit moment heeft [getuige] hoger beroep lopen, en dat kan [getuige] in vrijheid afwachten. [getuige] kan dit beroep nog intrekken tot het in 1e aanleg is. Nadat het in eerste aanleg is kan dit niet meer ingetrokken worden. [getuige] heeft meerdere gesprekken gehad met zijn advocaat en de ovj.
Gesprek:
[getuige] gaf eigenlijk al heel snel aan dat hij een paar punten had die hij dit gesprek wilde aankaarten. [landelijk officier van justitie 1] behouden, veiligheid gedurende detentie, detentiefasering en de duur en wijze van de detentie.
(…)
Afspraken
De QvJ gaat de volgende vragen uitzoeken bij DJI voor [getuige] en terugkoppelen aan de advocaat van [getuige] :
- moet de detentie aaneengesloten worden uitgezeten of kan dit ook in 2 delen?
- strengregime, geen fasering is dan een strafkorting mogelijk?
- wanneer kan de detentie in gaan? (hierbij al aangegeven dat [getuige] dan eerst zijn beroep moet
intrekken en dan zou het kort daarna kunnen).
Dit bovenstaande is als service van de Ovj naar [getuige] .
In het mailbericht van 29 augustus 201870.afkomstig van mr. [officier van justitie getuigenbescherming] en gericht aanmr. [naam] , advocate van [getuige] , wordt gerefereerd aan het gesprek van 19 maart 2018 waarin het voorstel is gedaan om de restantstraf in twee tranches uit te zitten. In reactie op de vraag van de advocate of die toezegging nog steeds geldt, meldt mr. [officier van justitie getuigenbescherming] dat hij in overleg met mr. [zaaksofficier] heeft besloten dat hij [getuige] nog één keer de toezegging doet dat de restantstraf in twee delen kan worden uitgezeten. Daarbij merkt [officier van justitie getuigenbescherming] op dat de straf alleen ten uitvoer kan worden gelegd als deze onherroepelijk is en dat dit betekent dat [getuige] zijn hoger beroep moet intrekken.
Op 11 oktober 2018 mailt mr. [officier van justitie getuigenbescherming] opnieuw naar mr. [naam]71.:
Ik heb vandaag meermalen via de app contact gehad met uw cliënt [getuige] . Hij meldde mij dat hij blij is met de mogelijkheid van gesplitste executie, maar verzocht mij ook dit op te schuiven naar deels in 2020 en deels in 2021. (…) Bij een positief antwoord zou hij u verzoeken zijn appèl in te trekken.
Ik heb hierop contact opgenomen met mijn collega [zaaksofficier] (…) en hij meldde mij dat hij akkoord ging met executie van de reststraf van [getuige] in 2020 en 2021. Dus dat is geregeld.
Mijn verzoek aan u is om, als u het appèl intrekt, dit ook meteen aan collega [zaaksofficier] te melden. (…)
Op 24 oktober 2018 trekt [getuige] zijn hoger beroep in. [getuige] zegt hierover bij de raadsheer-commissaris dat hij in hoger beroep wilde, omdat hij het niet eens was met de hele gang van zaken, maar dat hij op advies van zijn advocaat en de opvolgend advocaat uiteindelijk heeft besloten ‘om de straf te pakken’ en hij ‘de deal’ niet kreeg als hij ging praten.72.
Vervolgens is er contact via Whatsapp tussen mr. [officier van justitie getuigenbescherming] en [getuige]73.:
15 november 2018
[getuige] : Geachte Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] , weet u ook of het inmiddels geregeld is? Mvg [getuige]
[officier van justitie getuigenbescherming] : Ik vraag het morgen aan [zaaksofficier] ; aan de mails die ik gecc’t van hem krijg, zie ik dat hij met DJI in dr slag is om het te regelen; het is ongebruikelijk wat er geregeld moet worden, maar iedereen wil dat wel; dus ga er van uit dat het (hopelijk) vlot geregeld wordt, maat het kost wel even tijd; je hoort van mij, groeten, [officier van justitie getuigenbescherming]
9 januari 2019
Beste meneer Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] ,
Alles met dat hoger beroep daar klopt helemaal niks van. U en het OM etc hebben al heeel lang geleden gezegd hoger beroep komt er aan en dat ik toen moest kiezen wel of geen beroep. Onderzoekswensen moesten er worden ingediend en wat blijkt nu, geen enkele andere persoon die in beroep is gegaan heeft ook nog maar iets gehoord van het OM of van het hof echt 0,0 niks.
Dat klopt gewoon niet, dit is puur gedaan om mij over de streep te trekken.
(…)
10 januari 2019
Geachte meneer [officier van justitie getuigenbescherming] ,
De rechtbank wil in juni een regiezitting plannen voor de ontneming. (…)
U zei dat u vond dat ik genoeg gestraft ben. (…)
Valt hier nog wat te regelen?
(…)
Bovendien als zon zitting komt regiezitting ga ik ook alles bespreken daar wat mevrouw [landelijk officier van justitie 1] heeft gezegd etc Daar heeft niemand wat aan.
Wellicht een idee om eens te gaan praten op een rustige manier als het OM daar open voor staat. Ik denk dit wordt alleen maar gedoe en problemen.
[officier van justitie getuigenbescherming] : Wat betreft het eerste: je bent belazerd, niet in de val gelokt oid. Dat het gerechtshof kennelijk niet snel reageert heeft niets te betekenen.
Besef dat je echt gematst bent: geen deal betekent ook geen extra dreiging van boze criminelen, geen getuigenbescherming waarbinnen je vrijheid totaal weg is; wel een 50% straf, die je met een deal ook gehad zou hebben en mooie executie afspraken die ongekend zijn. (…)
Als je nu een deal het gesloten zou je nu waarschijnlijk vast zitten, vele malen moeten getuigen bij RC en rechtbank bij boze criminelen en advocaten die je doorzagen en die je hoe dan ook een rat en leugenaar noemen. (…)
Wat betreft de ontneming: ik heb daar echt geen bemoeienis mee; ik raad je aan daar een goede advocaat voor te nemen.
(…)
[getuige] : Maar mevrouw [landelijk officier van justitie 1] heeft echt gezegd daar naar te kijken destijds.
(…)
Kan die ontneming niet eraf?
En ik bedoel het echt niet dreigend maar als ik met zon zaak op zitting
Dan ga ik mij uiteraard verdediging en alles er aan doen
Om niet te hoeven betalen of zo weinig mogelijk
Dus ik ga dan wel alles vertellen hoe dat gelopen is
Ik kan dan niet anders
Dus beter achter gesloten deuren dan
Ik wil niet het OM dwarszitten
[officier van justitie getuigenbescherming] : Je weet dat me [landelijk officier van justitie 1] niets meer kan bevestigen…
Mw [landelijk officier van justitie 1]
[getuige] : (…)
Maar [naam] advocaat was erbij
Bij dat gesprek..
Die heeft dat ook gehoord
En u had geschreven dat u vond dat ik genoeg straf had
U zei er wel bij dat noord Nederland daar over gaat
24 januari 2019
[getuige] : Geachte meneer [officier van justitie getuigenbescherming] , ik heb een vraagje ik moet binnenkort als getuige gehoord worden en ik ze gaan mij vast vragen of deals/afspraken etc en ik wil graag goed bijgestaan worden mijn advocaat zegt dat ik dat zelf moet betalen voor getuigenverhoren. Bent u (het OM) bereid dat te betalen getuigen verhoren die plaatsvinden in Maggiora 1 of Maggiora 2.
Dit is ook in het belang van het OM en ik ga niks zeggen over afspraken of ontmoetingen. Maar om daar alleen te gaan zitten zonder advo dat lijkt mij helemaal niks en niey verstandig
(…)
[officier van justitie getuigenbescherming] : Laat je advo contact met mij opnemen!
[getuige] : U bedoeld dat mijn advocaat contact opneemt met u voor die verhoren?
Niet over politie die langs kwam toch
[officier van justitie getuigenbescherming] : Nee over de kosten!
[getuige] : Super bedankt!
16 april 2019
Geachte meneer [officier van justitie getuigenbescherming] ,
Ik heb het bewijs dat het OM zeer onterecht gehandeld heeft en zelfs niet de waarheid heeft verteld.
Ik moest destijds kiezen voor mijn hoger beroep.
Er zou een zitting op korte termijn gepland worden.
En wat blijkt nu
Wat ik al dacht
De andere heren worden voorlopig nog lang niet vervolgd
Alles ligt stil gewoon
(…)
Binnenkort regiezitting ontneming
Ik kijk er al naar uit
Het klopt niet wat hier gedaan is.
(…)
Aangezien de andere ook meer “uitstel” krijgen
In de hele zaak
Wil ik ook meer uitstel.
Wat betreft de executie. Vind u dat goed?
(…)
[officier van justitie getuigenbescherming] : Ik ga wel eens informeren.
3 mei 2019
(…)
Ik heb wel met [zaaksofficier] gesproken en hij verzekerde mij dat de vervolging van de anderen in hoger beroep gewoon doorloopt.
[officier van justitie getuigenbescherming] : Verder weet ik niet goed wat wij nog te bespreken hebben;
Ik ga niet over de executie van dr straf noch over de ontneming
Ik ben ook niet je advocaat
[getuige] : Ok
[officier van justitie getuigenbescherming] : Maar ook; het is kansloos om van je straf af te komen – is mijn verwachting. Je hebt het maximaal haalbare gekregen mbt de tijd waarop de straf wordt ten uitvoer wordt gelegd; dat is al heel uitzonderlijk
[getuige] : Ik heb wat meer uitstel nodig
Afspraak was ook dat ik mijn werk kon behouden
[officier van justitie getuigenbescherming] : Ik stel voor dat je je zaken met [zaaksofficier] bespreekt en ik begrijp van hem dat hij vooral met je advocaat wil spreken.
[getuige] : (…)
Het zal erg helpen als ik mijn straf kan ondergaan als in ieder geval het project met Rusland af is (…)
Ik weet dat het lastig is
Eind juli 2020 is dat project in de basis klaar
Als alleen dat nog kan
Ga ik dan verder daar om heen plannen
[officier van justitie getuigenbescherming] : Je zult dit goed gedocumenteerd aan [zaaksofficier] moeten voorleggen, maar wees niet verbaasd als hij denkt dat na Rusland weer wat anders komt en het kan zo niet doorgaan….
En ik moet nu uit de lucht!
15 mei 2019
[getuige] : Mijn advocaat gaat meneer [zaaksofficier] vragen om de straf nog iets te verlagen (…)
Ik hoop wel dat dit voor 29 mei besloten kan worden ik moet dan naar de RB voor de ontneming
(…)
En ik gedraag mij op zitting 29 mei hoe dan ook dat beloof ik
Ik kom mijn beloftes wel altijd na
Een mutatie van 31 juli 2019 houdt in dat [getuige] opnieuw contact heeft opgenomen metmr. [officier van justitie getuigenbescherming] . Hij stuurde mr. [officier van justitie getuigenbescherming] een krantenbericht over de moord op het echtpaar [naam] in [plaats] en gaf aan dat hij van alles en nog wat weet. In de mutatie staat verder onder meer:74.
Gelet op het feit dat [getuige] contact met FvS zoekt wil niet zeggen dat [getuige] bereid is om met ons te praten. [getuige] schijnt wel vaker berichten naar FvS te hebben gestuurd. Het kan echter geen kwaad om [getuige] te polsen of hij met ons in gesprek wil. Eerder schijnt [getuige] te hebben aangegeven dat hij alleen met ons wil praten. Als het niets voor ons is dan kunnen we hem eventueel altijd nog als informant aanbieden.
Lang verhaal kort: FvS heeft [getuige] een bericht gestuurd dat wij contact met hem gaan opnemen. Dit om te polsen wat hij wil en weet. FvS gaf aan dat er mogelijk nog wel iets te regelen valt mbt tot zijn eerder opgelegde straf. Dat zou FvS dan met executies moeten regelen. Zover is het nog lang niet, eerst maar even polsen.
Na telefonisch contact blijkt [getuige] niet over nieuwe informatie te beschikken.75.
Op 12 november 2019 wordt in de uitzending van het tv-programma [programma] een reportage gewijd aan [getuige] . Hij openbaart daarin voor het eerst dat sprake is geweest van contacten met het Openbaar Ministerie. In een persbericht bestrijdt het Openbaar Ministerie het beeld dat gewekt wordt in deze reportage.
Uit de laatste bijgevoegde mutatie van het landelijk parket volgt dat [getuige] zich in januari 2020 heeft gemeld bij PI [locatie] .76.
2.2.1
Voortdurende contacten tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie en de invloed daarvan op de waarheidsvinding
Nadat de verklaringsbereidheid van [getuige] is aangewakkerd op 14 oktober 2015, is hij gaan meewerken in het onderzoek Maggiora. Het Openbaar Ministerie beloont deze meewerkende (coöperatieve) houding door [getuige] na het politieverhoor op 14 oktober 2015 in de gelegenheid te stellen spullen op te halen, met vader en vriendin te bellen en de mediabeperking er af te halen. Hiermee komt het Openbaar Ministerie ook na wat tijdens het gesprek en het verhoor in het vooruitzicht is gesteld.
Vervolgens ontstaat in de weken, maanden en jaren hierop volgend een situatie waarin telkens toezeggingen worden gedaan, waardoor het Openbaar Ministerie zich verzekerd van de voortdurende medewerking van [getuige] in het onderzoek Maggiora en hij zich in dit onderzoek, buiten de gesprekken met het OM, niet uitlaat over de contacten met het Openbaar Ministerie en de toezeggingen die hem worden gedaan.
In deze paragraaf bespreekt het hof op welke wijze de contacten na het gesprek tussen [getuige] en mr. [zaaksofficier] / [verbalisant onderzoeksleider] met het Openbaar Ministerie de waarheidsvinding hebben beïnvloed.
Invloed van het TBG-traject op het onderzoek Maggiora
Op 10 november 2015 is tijdens een overleg tussen landelijk officier mr. [landelijk officier van justitie 1] en mr. [advocaat van getuige] besproken of [getuige] wil doorgaan met het traject onder verantwoordelijkheid van het landelijk parket in [plaats] , oftewel: als kroongetuige bij het TBG. De uitkomst van dit gesprek is niet vastgelegd, maar kennelijk is aangegeven dat [getuige] wil meewerken, want op 30 november arriveert hij in [plaats] .
Na aankomst in [plaats] heeft [getuige] een kennismakingsgesprek met mr. [landelijk officier van justitie 1] die hem vertelt over zijn rechten en plichten, over het afleggen van verklaringen en aangeeft dat hij misschien kan rekenen op 50% korting op zijn straf als hij zijn medewerking verleend. Op 4 december 2015 wordt [getuige] aangemeld voor het TBG.
Omdat de verhoren in het onderzoek Maggiora nog niet zijn afgerond, wordt [getuige] in [plaats] op 2, 3, 7 en 9 december 2015 eerst opnieuw gehoord in het onderzoek Maggiora. Om te voorkomen dat [getuige] over zaken gaat verklaren die van belang zijn voor de nog af te leggen kluisverklaringen (in een ander onderzoek) is besloten dat deze verhoren worden gedaan door een verbalisant van het TBG in samenwerking met een verbalisant van het arrondissementsparket.
Hoewel het onderzoek in Maggiora en het TBG-traject twee afzonderlijke onderzoeken betreffen, wordt [getuige] op de locatie in [plaats] , een afzonderlijke locatie waar hij ongestoord zou kunnen verklaren in het TBG-traject, eerst nog uitgebreid verhoord in Maggiora. Met die verhoren in Maggiora valt de opstart van het TBG-traject in [plaats] samen, een traject waar veel voor [getuige] vanaf zou hangen vanwege een mogelijk in dat traject te verdienen strafkorting waarbij – zo wordt hem tussen de verhoren in Maggiora door nog eens verteld – dan wel zijn volledige medewerking een voorwaarde is. Wanneer de verhoren in het TBG-traject beginnen, wordt hij vervolgens in dat traject gehoord door een verhoorkoppel dat mede bestaat uit een verbalisant die (ook) betrokken was bij verhoren in Maggiora.
Door het afnemen van verhoren in Maggiora onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof een situatie gecreëerd die van invloed kan zijn geweest op [getuige] houding in het onderzoek Maggiora. Het hof acht het aannemelijk dat [getuige] reeds toen meende dat hij zich coöperatief diende op te stellen in het onderzoek Maggiora om voor strafvermindering in aanmerking te kunnen komen. Dat ook het Openbaar Ministerie dit zo zag, blijkt uit de hiervoor weergegeven mutatie van 9 maart 2016 van het gesprek dat mr. [landelijk officier van justitie 1] had met [getuige] . Die mutatie betreft weliswaar een latere datum, maar het geeft wel weer dat meewerken in Maggiora voor het Openbaar Ministerie een voorwaarde was voor een mogelijke deal.
Coöperatieve houding in het onderzoek Maggiora vereist voor deal
Na de aanmelding op 4 december 2015, het oriënterende gesprek op 10 december 2015 en het gesprek ‘potentiële getuige 226g Sv’ op 14 december 2015 starten de gesprekken van [getuige] met het TBG in [plaats] .
Intermezzo
Het belang van het Openbaar Ministerie bij de verklaringen van [getuige] in de zaak Maggiora is groot. Op 1 februari 2016 muteert officier van justitie mr. [officier van justitie] dat zij stukken geeft ingezien en het journaal heeft gelezen. [officier van justitie] verwacht een stevig verhoor bij de rechter-commissaris (het hof begrijpt: het getuigenverhoor van [getuige] ) vanwege de overduidelijke breuk van zwijgen naar alles verklaren. Ook merkt zij op dat het bewijs ‘nog best een harde dobber’ is en dat de verklaringen van [getuige] cruciaal zijn.
Na het afleggen van de (kluis)verklaringen volgt een zoektocht van het landelijk parket naar een mogelijkheid om (ook) in Maggiora te kunnen dealen. Uiteindelijk volgt op 3 maart 2016 een ‘dealgesprek’ tussen [getuige] , mr. [advocaat van getuige] en mr. [landelijk officier van justitie 1] op het politiebureau aan [adres] in [plaats] . Tijdens dit gesprek wordt een ‘executiedeal’ als meest praktische en gunstige optie voorgesteld. De opties voor [getuige] zijn: een coöperatieve houding in Maggiora en daardoor een lagere straf eisen om daarna in te gaan op een executieverzoek (gratie) positief te adviseren.77.Dealen in Maggiora ziet mr. [landelijk officier van justitie 1] niet (nauwelijks) zitten, maar er is zeker kans van slagen middels ‘de boterbriefjes’. Verder wordt opgemerkt dat [getuige] ‘ogenschijnlijk de trajecten nogal door elkaar haalde’. Het hof begrijpt, gelet op de inhoud van de mutatie, dat met ‘boterbriefjes’ werd gedoeld op de toezeggingen met betrekking tot de lagere strafeis en het positieve advies bij een gratieverzoek. Het hof leidt dat af uit de mutatie waarin staat vermeld dat een niet coöperatieve houding [getuige] ‘eerste boterbriefje niet ten goede komt’. De coöperatieve houding van [getuige] was eerder in die mutatie verbonden aan een lagere strafeis.
De tijdens dit gesprek besproken ‘executiedeal’ is ook beschreven in een zich in het dossier bevindende concept-overeenkomst als bedoeld in de aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken van het landelijk parket. In deze conceptovereenkomst is onder meer opgenomen dat als getuige XXXX (het hof begrijpt: [getuige] ) zijn verplichtingen nakomt de officier van justitie bij de indiening van een gratieverzoek door de getuige een positief advies zal uitbrengen tot vermindering van de opgelegde straf met [xxxx] maanden. Dit stuk bevestigt dat het landelijk parket bezig is geweest met het tot stand brengen van een overeenkomst zoals aan [adres] is besproken.
[getuige] heeft over het gesprek aan [adres] verklaard dat door mr. [landelijk officier van justitie 1] is gezegd dat er sowieso een deal zou komen, maar dat hij geduld moest hebben en dat hij vanwege de kluisverklaringen 50% korting op zijn straf in Maggiora zou krijgen.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het Openbaar Ministerie [getuige] een ‘executiedeal’ in Maggiora in het vooruitzicht heeft gesteld. Deze deal hield in dat een lagere straf zou worden geëist en positief zou worden geadviseerd op een executieverzoek in Maggiora, terwijl hiervoor een meewerkende houding van [getuige] in Maggiora werd verlangd. Er ontstaat een ‘voor wat, hoort wat’ situatie: voor strafvermindering in Maggiora is [getuige] meewerkende houding in Maggiora (en het TBG-traject) vereist.
Het hof stelt op grond van het voorgaande tevens vast dat niet alleen [getuige] , maar ook het Openbaar Ministerie de trajecten nogal door elkaar haalt.
Wel of geen overeenkomst 226g Sv
In het onderzoek Maggiora vinden op 21, 22, 23, 24, 30 en 31 maart en 4, 5 en 6 april 2016 opnieuw verhoren plaats. [getuige] blijft zich meewerkend opstellen.
In de periode tot en met april 2017 zijn er verschillende overleggen en contactmomenten geweest over het vervolg van het TBG-traject. Als mr. [advocaat van getuige] op 5 juli 2016 informeert naar de stand van zaken laat mr. [landelijk officier van justitie 2] , als vervanger van mr. [landelijk officier van justitie 1] , weten dat de politie druk bezig is met verifiëren/falsifiëren van de door [getuige] afgelegde verklaringen.
Op 21 september 2016 is er opnieuw overleg geweest binnen het landelijk parket over hoe het verder moet met het dealtraject met [getuige] . Er wordt besproken of het handig is om de zaken nog in Maggiora te stoppen zodat [getuige] gelijk zijn straf krijgt waarop hij kan dealen of dat het via een gratie achteraf moet. De mutatie wordt afgesloten met de opmerking dat iedereen vond dat [getuige] niet de dupe moest worden van deze ingewikkelde juridische constructies. Dit zou dan ook negatieve reclame kunnen opleveren voor ‘het middel’, naar het hof begrijpt: de kroongetuigeregeling.
Naar aanleiding van het overleg in september informeert mr. [landelijk officier van justitie 2] bij mr. [zaaksofficier] of het mogelijk is om stukken in Maggiora in te brengen. [zaaksofficier] slaat dit aanbod af, omdat hij voldoende bewijs in zijn zaak heeft. Op 12 oktober 2016 mailt mr. [rechercheofficier van justitie 1] , rechercheofficier van justitie, aan mr. [landelijk officier van justitie 2] dat de kluisverklaringen niet in Maggiora worden gebruikt.
Intermezzo
In mutatie 155 noteert [zaaksofficier] op 12 november 2016 dat [getuige] op 21 november wordt opgeroepen als getuige door de RC. Kennelijk is er tussen het Openbaar Ministerie en de raadsman van [getuige] hierover contact geweest, [zaaksofficier] noteert namelijk: “Zal beroepen op verschoningsrecht (bevestigd door raadsman)”. Uit de verklaring van [getuige] bij de raadsheer-commissaris volgt dat hij zich op advies van zijn raadsman op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, dat zijn raadsman dit had besproken met mr. [zaaksofficier] en dat hij dit advies heeft opgevolgd, omdat hij bang was dat de deal anders niet door zou gaan.
Uit de mutaties blijkt niet dat met [getuige] of mr. [advocaat van getuige] is gecommuniceerd over het al dan niet gebruiken van de kluisverklaringen van [getuige] in Maggiora (dan wel andere onderzoeken). Integendeel, begin maart 2017 wordt [getuige] onrustiger, omdat hij nog steeds geen duidelijkheid heeft en ook mr. [advocaat van getuige] informeert opnieuw naar de afwikkeling van het traject. Het oplopen van de onrust valt samen met het naderen van de inhoudelijke behandeling van de zaken uit het onderzoek Maggiora.
Het laatste politieverhoor van [getuige] in het onderzoek Maggiora heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. [getuige] is ook tijdens dit verhoor meewerkend.
Even lijkt er op 15 maart 2017 toch (weer) muziek te zitten in de kluisverklaringen, maar na een OM-werkoverleg op 29 maart 2017 is (definitief) besloten om te stoppen met het TBG-traject en wordt de zaak betreffende [getuige] op 5 april 2017 uitgeschreven.
Uit de bovenstaande contacten volgt dat [getuige] gedurende deze periode in afwachting is geweest van duidelijkheid over het TBG-traject en (dus) ook Maggiora. [getuige] blijft zich in Maggiora meewerkend opstellen en beroept zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht.
Geen overeenkomst 226g Sv, maar wel toezeggingen over strafeis
Op enig moment na 5 april 2017 is aan [getuige] bericht dat er geen deal komt (de inhoudelijke behandeling in Maggiora stond te beginnen op 16 juni 2017). [getuige] heeft toen boos naarmr. [officier van justitie getuigenbescherming] gebeld en gezegd dat hij ‘alles op zitting zou gaan vertellen’. Hierop is [getuige] uitgenodigd voor een gesprek in de [locatie] op 8 juni 2017 met als onderwerp ‘overleg OM/advo/ [getuige] /TBG iz afketsen deal’. Tijdens het gesprek in de [locatie] is blijkens de daarvan opgemaakte mutatie van 8 juni 2017 besproken:
- dat [getuige] en mr. [advocaat van getuige] vonden dat mr. [landelijk officier van justitie 1] in het gesprek op de [adres] (het hof begrijpt: [adres] ) had gezegd dat er een deal was;
- het onderscheid tussen het traject in Maggiora en het TBG. Daar zien ‘begrijpelijkerwijze’ [getuige] en mr. [advocaat van getuige] niet gelijk onderscheid in;
- de strafeis van mr. [zaaksofficier] in Maggiora: gaat voor een voorwaardelijke strafeis. Heeft hij toegezegd aan [officier van justitie getuigenbescherming] [ [officier van justitie getuigenbescherming] ]. [officier van justitie getuigenbescherming] heeft dit medegedeeld aan advocaat en aan [getuige], in het bijzijn van de opsteller(s) van de mutatie. De eis stemde [getuige] en zijn advocaat een stuk milder.
[getuige] heeft over dit gesprek verklaard dat hij de toezegging wilde dat het goed zou komen, dat hij anders alles zou zeggen en dat mr. [officier van justitie getuigenbescherming] heeft gezegd dat hij met mr. [zaaksofficier] zou regelen dat er een mooie eis zou komen en dat hij zou regelen dat [getuige] geen straf hoefde uit te zitten. In de [locatie] is tegen hem heel duidelijk gezegd: je gaat alles vertellen over Maggiora (het hof begrijpt: ter zitting bij de rechtbank), maar niet over de afspraken en de kluisverklaringen.
Het hof gaat er gelet op het bericht van mr. [advocaat van getuige] aan [getuige] na de zitting in eerste aanleg en de verklaring van [getuige] over het gesprek vanuit dat met de voorwaardelijke straf zoals genoemd in de mutatie d.d. 8 juni 2017 van het landelijk parket, bedoeld werd een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel het voorarrest niet zou overstijgen.Mr. [zaaksofficier] en mr. [officier van justitie getuigenbescherming] hebben ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat niet gesproken is over een voorwaardelijke straf. Het hof acht de mutatie over het gesprek in de [locatie] echter wel betrouwbaar. Daarbij speelt voor het hof mee dat de opsteller van de mutatie gebrand was op een correcte verslaglegging. In de mutatie bespreekt hij/zij immers dat [getuige] en zijn raadsman tijdens een eerder overleg met mr. [landelijk officier van justitie 1] , een ander beeld hadden van het gesprek en de toezeggingen die daar zouden zijn gedaan dan de opsteller van de mutatie, die zelf ook aanwezig was bij het bewuste gesprek. In de mutatie wordt in dat kader opgemerkt dat dergelijke gesprekken voortaan moeten worden opgenomen. Voorts is in de mutatie expliciet opgenomen dat de eis van mr. [zaaksofficier] , [getuige] en zijn advocaat milder stemden. Daar komt nog bij dat uit de verklaring van mr. [rechercheofficier van justitie 1] bij de raadsheer-commissaris volgt dat mr. [advocaat van getuige] heel boos was, omdat hij van mening was dat door het Openbaar Ministerie was toegezegd dat [getuige] niet terug zou hoeven naar de gevangenis.
Een week na dit gesprek, op 16 juni 2017, is de inhoudelijke behandeling van Maggiora bij de rechtbank gestart. [getuige] verklaart ter zitting niets over zijn contacten met het Openbaar Ministerie, hij wil (desgevraagd) niet aangeven waarom hij niet bij de rechter-commissaris heeft willen verklaren en hij zegt dat hij geen deal met justitie heeft.
Ter zitting eist mr. [zaaksofficier] tegen [getuige] een gevangenisstraf van drieënhalf jaar. Ook hij benadrukt in zijn requisitoir dat geen sprake is van een deal met [getuige] : [getuige] is gelijk aan de andere verdachten en heeft verklaard zonder dubbele of verborgen agenda.
Na de zitting heeft mr. [advocaat van getuige] naar [getuige] gemaild dat mr. [zaaksofficier] hem na de zitting heeft bericht dat het goed was gegaan: ‘Lees: je hebt je keurig aan de voorwaarden gehouden. Nu het OM nog…’
Kortom: nadat duidelijk is dat er definitief geen deal ex artikel 226g Sv wordt gesloten in het TBG-traject en [getuige] dreigt zijn contacten met het Openbaar Ministerie te openbaren, volgt een week voor de inhoudelijke behandeling van Maggiora opnieuw een gesprek met [getuige] waarbij toezeggingen worden gedaan over de strafeis en over dat hij niet terug zou hoeven naar de gevangenis onder de voorwaarde dat [getuige] alles zou vertellen in Maggiora, maar zou zwijgen over de afspraken met het Openbaar Ministerie.
Dit brengt mee dat [getuige] zich meewerkend blijft opstellen met de verwachting daarvoor iets terug te krijgen van het Openbaar Ministerie. De meewerkende houding van [getuige] betekent niet alleen dat hij verklaringen aflegt over Maggiora, maar ook dat hij zijn mond houdt over zijn contacten met het Openbaar Ministerie en zelfs (actief) verklaart dat hij geen deal met justitie heeft en daarmee niet helemaal de waarheid spreekt.
Het hof ziet overigens steun voor het bestaan van de voorwaarde dat [getuige] diende te zwijgen over de contacten en afspraken met het Openbaar Ministerie in de situatie die na het moment van afketsen van een deal in het TBG-traject is ontstaan. Uit de stukken blijkt dat het niet langer vooral [getuige] is die afhankelijk is van het Openbaar Ministerie om de door hem gewenste strafkorting te krijgen, maar ook blijkt steeds duidelijker dat het Openbaar Ministerie beseft dat de beide trajecten minder gescheiden zijn dan gewenst en dat het zich in een situatie heeft gemanoeuvreerd waarbij er hen veel aan gelegen is dat bij de behandeling van de zaken uit het onderzoek Maggiora niet blijkt van de contacten en afspraken van [getuige] met het Openbaar Ministerie, ook los van de totstandkoming van een mogelijke deal in het TBG-traject. Uit de hiernavolgende overwegingen komt naar voren dat niet alleen het Openbaar Ministerie, maar ook [getuige] (en zijn advocaat) zich van die situatie van het Openbaar Ministerie zeer bewust zijn.
Contacten tot het hoger beroep
Op 1 augustus 2017 is [getuige] bij vonnis van de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
Uit verschillende mutaties en berichten, alsook de verklaring van mr. [rechercheofficier van justitie 1] bij de raadsheer-commissaris, blijkt dat [getuige] en mr. [advocaat van getuige] in de veronderstelling verkeerden dat [getuige] niet meer terug zou hoeven naar de gevangenis. In reactie op berichten van [getuige] inhoudende dat aan hem toezeggingen waren gedaan betreffende het achterwege laten van de executie van een eventueel opgelegde gevangenisstraf, bericht mr. [rechercheofficier van justitie 1] op 28 september 2017 namens het landelijk parket en het arrondissementsparket Noord Nederland aan mr. [advocaat van getuige] dat geen sprake is van een dergelijke toezegging.
Desalniettemin is [getuige] begin maart 2018 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek metmr. [officier van justitie getuigenbescherming] , ditmaal in [plaats] . Doel van dit gesprek was om bij [getuige] ‘bepaalde verwachtingen weg te nemen die ten onrechte waren geschapen’. Tijdens dit gesprek is gesproken over de executie van de restdetentie van [getuige] . Door mr. [officier van justitie getuigenbescherming] wordt toegezegd dat hij gaat uitzoeken of de detentie in twee delen kan worden uitgezeten, of er strafkorting mogelijk is als er geen fasering is en wanneer de detentie kan ingaan. Hierbij wordt aangegeven dat als [getuige] zijn hoger beroep intrekt de executie kort daarna zou kunnen volgen.
Vervolgens is er verschillende keren contact tussen mr. [officier van justitie getuigenbescherming] en (de advocaat van) [getuige] over de executie van de restdetentie en het intrekken van het hoger beroep.
Op 29 augustus 2018 mailt mr. [officier van justitie getuigenbescherming] naar mr. [naam] , opvolgend raadsvrouw van [getuige] , dat aan [getuige] nog één keer de toezegging wordt gedaan dat hij de restantstraf in twee delen kan uitzitten, maar dat de straf alleen ten uitvoer kan worden gelegd als deze onherroepelijk is en dat dit betekent dat [getuige] zijn hoger beroep moet intrekken.
Op 24 oktober 2018 trekt [getuige] zijn hoger beroep in. [getuige] zegt hierover bij de raadsheer-commissaris dat hij in hoger beroep wilde, omdat hij het niet eens was met de hele gang van zaken, maar dat hij op advies van zijn advocaat en de opvolgend advocaat uiteindelijk heeft besloten ‘om de straf te pakken’ en dat hij ‘de deal’ (het hof begrijpt: de afspraken over de executie van de restdetentie) niet kreeg als hij ging praten.
In 2019 blijft [getuige] contact zoeken met mr. [officier van justitie getuigenbescherming] :
- -
op 10 januari 2019 vraagt hij of er nog iets te regelen valt voor de ontneming. Als er een zitting komt dan gaat hij alles bespreken wat mevrouw [landelijk officier van justitie 1] heeft gezegd etc en daar heeft niemand wat aan. Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] stelt dat [getuige] echt gematst is en dat zijn executieafspraken ongekend zijn, dat hij geen bemoeienis heeft met de ontneming en dat mr. [landelijk officier van justitie 1] niets meer kan bevestigen;
- -
op 24 januari 2019 vraagt hij of het Openbaar Ministerie de kosten voor bijstand van een advocaat tijdens getuigenverhoren in Maggiora 1 en 2 wil betalen en dat het ook in het belang van het Openbaar Ministerie is dat hij niets gaat zeggen over afspraken of ontmoetingen. Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] geeft aan dat zijn advocaat contact met hem moet opnemen over de kosten;
- -
op 16 april 2019 vraagt [getuige] om uitstel van de executie van zijn straf omdat de medeverdachten in hoger beroep ook ‘uitstel’ krijgen, terwijl hij destijds moest kiezen voor zijn hoger beroep (het hof begrijpt: het hoger beroep in te trekken). Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] geeft aan dat hij zal informeren;
- -
op 3 mei 2019 vraagt hij opnieuw om uitstel van de executie van zijn straf. Mr. [officier van justitie getuigenbescherming] geeft aan dat [getuige] dit goed gedocumenteerd moet voorleggen aan mr. [zaaksofficier] ;
- -
op 15 mei 2019 meldt hij dat zijn advocaat mr. [zaaksofficier] gaat vragen om de straf nog iets te verlagen, dat hij belooft zich op de zitting van 29 mei (het hof begrijpt: de zitting betreffende de ontneming) te gedragen en dat hij zijn beloftes wel altijd nakomt;
- -
omstreeks 31 juli 2019 meldt [getuige] dat hij van alles en nog wat weet over de moord op het echtpaar [naam] . In de mutatie van het landelijk parket staat dat er mogelijk nog wel iets te regelen valt met betrekking tot de executie van zijn eerder opgelegde straf (het hof begrijpt: in Maggiora). Uiteindelijk krijgt het geen vervolg omdat de informatie van [getuige] niet nieuw blijkt te zijn.
Uiteindelijk heeft [getuige] de media opgezocht uit onvrede over het verloop van zijn strafzaak. In een reportage van het tv-programma [programma] op 12 november 2019 openbaart hij voor het eerst dat sprake is geweest van contacten met het Openbaar Ministerie.
In bovenstaande contacten bevestigt het Openbaar Ministerie naar het oordeel van het hof de suggestie dat er na de veroordeling door de rechtbank nog steeds een ‘voor wat, hoort wat’ situatie bestaat. Hoewel volgens het Openbaar Ministerie geen sprake is geweest van toezeggingen over het achterwege laten van de executie van een eventueel in Maggiora opgelegde straf, zijn er in 2018 en 2019 opnieuw contacten tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie over onder meer de executie van zijn gevangenisstraf. Er worden ‘ongekend mooie’ afspraken gemaakt over de executie van de gevangenisstraf (in twee delen), de executie wordt herhaaldelijk uitgesteld, er is contact over het intrekken van het hoger beroep en de advocaatkosten van [getuige] worden betaald. In ruil hiervoor blijft [getuige] zich aan de gemaakte afspraak houden. [getuige] zwijgt over zijn contacten met het Openbaar Ministerie tot de uitzending van [programma] .
2.3
Tussenconclusie
Nadat de verklaringsbereidheid van [getuige] is aangewakkerd, is hij gaan meewerken in het onderzoek Maggiora. [getuige] is bereid om ‘alles’ te verklaren en daar wordt het nodige tegenover gesteld.
Tijdens het onderzoek Maggiora heeft [getuige] in het TBG-traject kluisverklaringen afgelegd over andere zaken dan Maggiora. Hoewel het afzonderlijke trajecten betreffen volgens het Openbaar Ministerie, was al vrij snel duidelijk dat een eventuele beloning in de vorm van een lagere eis of een positief gratieadvies waarschijnlijk alleen kon volgen in de strafzaak Maggiora. Doordat in het TBG-traject een ‘executiedeal’ in Maggiora in het vooruitzicht werd gesteld (lage strafeis en daarna positief advies op een gratieverzoek) is een ‘voor wat, hoort wat’ situatie ontstaan: voor strafvermindering in Maggiora was [getuige] meewerkende houding in zowel het TBG-traject als Maggiora vereist.
Opmerking verdient hier nog dat een overeenkomst - met een niet-veroordeelde getuige voorafgaand aan de uitspraak - inhoudende dat het Openbaar Ministerie positief zal adviseren bij een gratieverzoek, zoals in de ‘executiedeal’ werd voorgesteld, blijkens de wetsgeschiedenis, niet is toegestaan.78.
In de periode van december 2015 tot en met april 2017 is [getuige] in afwachting geweest van duidelijkheid over het TBG-traject en (dus) ook Maggiora. Gedurende deze periode voelt [getuige] zich genoodzaakt om mee te werken, wat inhoudt dat hij blijft meewerken in de zaak Maggiora en dat hij zwijgt over de contacten met het Openbaar Ministerie.
Ruim voor de inhoudelijke behandeling van Maggiora werd duidelijk dat in het TBG-traject geen overeenkomst ex artikel 226g Sv gesloten zou worden. Toch volgde een week voor de inhoudelijke behandeling een gesprek tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie waarbij toezeggingen zijn gedaan over de strafeis in Maggiora. Hiermee is door het Openbaar Ministerie bewerkstelligd dat [getuige] zich meewerkend bleef opstellen, ook ter zitting van de rechtbank, met de verwachting daarvoor iets terug te krijgen van het Openbaar Ministerie.
Telkens werd de tijd overbrugd met de boodschap dat het mogelijkerwijs nog goed kon uitpakken voor [getuige] .
Dit alles is buiten het zicht van de andere verdachten in Maggiora en de rechter gebleven.
Het hof stelt vast dat [getuige] , zolang toezeggingen/mogelijke deals nog niet op papier waren gesteld, voor het daadwerkelijk concretiseren van die toezeggingen afhankelijk was van het Openbaar Ministerie. Het hof kan niet vaststellen dat het Openbaar Ministerie doelbewust een afhankelijkheidsrelatie met [getuige] heeft bewerkstelligd door van [getuige] te verlangen dat hij zich coöperatief zou opstellen en dus verklaringen in Maggiora zou blijven afleggen, terwijl de ‘deal’ nog niet rond was. Het hof is echter wel van oordeel dat het Openbaar Ministerie zich, als professionele procespartij, ervan bewust had moeten zijn dat het uitblijven van een op schrift gestelde overeenkomst ertoe zou leiden dat de getuige zich genoodzaakt zou voelen te voldoen aan de door het Openbaar Ministerie mondeling gestelde voorwaarden, teneinde de mogelijke deal niet mis te lopen.
Het Openbaar Ministerie had zich voorts moeten realiseren dat een toezegging inhoudende dat de strafeis het voorarrest niet zal overstijgen, verwachtingen wekt indien die toezegging wordt gedaan door een officier van justitie. En dat die verwachtingen, vanwege de setting waarin deze worden gewekt, ook zeer zeker gerechtvaardigd kunnen zijn. Dat geldt tevens voor uitlatingen over een mogelijke deal waarbij redelijk nauwkeurig wordt weergegeven wat de deal zal inhouden en waarbij ook een tegenprestatie wordt genoemd (de zogenoemde “executiedeal”).
Opmerking verdient hier dat de onderhavige zaak (Maggiora) op een belangrijk punt afwijkt van andere zaken waarin gesproken wordt over een mogelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 226g Sv, waarbij verklaringen die door een getuige worden afgelegd in een kluis worden gelegd totdat een overeenkomst met het Openbaar Ministerie is bereikt en die overeenkomst door de rechter-commissaris getoetst is. In de onderhavige zaak legde [getuige] verklaringen af die ‘meteen’ in het strafdossier werden gevoegd, terwijl het Openbaar Ministerie op de achtergrond in het kader van een mogelijke ‘deal’ niet alleen in het TBG-traject, maar ook in de zaak Maggiora een coöperatieve houding verwachtte. De coöperatieve houding leidde dus tot een direct voordeel voor het Openbaar Ministerie (zo werden zijn verklaringen cruciaal genoemd), maar bleef het voor de overige procespartijen en de rechter onduidelijk wat daar tegenover had gestaan.
Uit het dossier blijkt dat door [getuige] gedurende het onderzoek en het proces ook werd gevoeld dat hij moest meewerken met het Openbaar Ministerie, in de zin dat hij zich coöperatief moest opstellen in de zaak Maggiora en niets moest zeggen over de gesprekken die werden gevoerd en de toezeggingen die door het Openbaar Ministerie werden gedaan die concreet zagen op de zaak Maggiora. Dit werd ook zo aan [getuige] gecommuniceerd, zo blijkt uit de mutatie over het gesprek dat [getuige] had met mr. [landelijk officier van justitie 1] : “de opties: coöperatieve houding in Maggiora en daardoor een lagere straf eisen om daarna in te gaan op een executieverzoek (gratie verzoek) positief adviseren”. En over het gesprek in de [locatie] verklaart [getuige] zelf dat heel duidelijk was gezegd dat hij alles moest vertellen over Maggiora, maar niets over de afspraken en de kluisverklaringen.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [getuige] dat hem te kennen was gegeven dat hij zijn mond moest houden over afspraken. Dat deze afspraak is gemaakt, vindt concreet bevestiging in het bericht van mr. [zaaksofficier] na een van de zittingen bij de rechtbank en de latere appberichten met mr. [officier van justitie getuigenbescherming] over onder meer advocaatkosten. Telkens weer gaat het Openbaar Ministerie in op verzoeken van [getuige] dat daarmee bevestigt dat het nog steeds een belang heeft bij het zwijgen van [getuige] .
Ter terechtzitting bij de rechtbank verklaart [getuige] dan ook desgevraagd dat hij geen deal met justitie heeft. Eerder beriep [getuige] zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht. Het hof kan niet vaststellen dat [getuige] zich op zijn verschoningsrecht beriep, omdat het Openbaar Ministerie daarop zou hebben aangedrongen. En als het Openbaar Ministerie hier wel op zou hebben aangedrongen, wat de reden daarvan zou kunnen zijn geweest (bijvoorbeeld de veiligheid van [getuige] ). Uit de verklaring van [getuige] bij de raadsheer-commissaris volgt echter wel dat [getuige] meende dat het heel belangrijk was dat hij zich bij de rechter-commissaris zou beroepen op zijn verschoningsrecht, dat mr. [zaaksofficier] en zijn raadsman daarover met elkaar hadden gesproken en dat hij bang was dat de deal anders niet door zou gaan. Ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris was met mr. [landelijk officier van justitie 1] al gesproken over de zogenoemde ‘executiedeal’. Dat er voorafgaand contact geweest is tussen het Openbaar Ministerie en de advocaat van [getuige] over de opstelling van [getuige] bij de verhoren bij de rechter-commissaris, wordt bevestigd in mutaties van het arrondissementsparket.
Het hof concludeert dat door het optreden van het Openbaar Ministerie de waarheidsvinding is belemmerd. Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie zich ook moet hebben gerealiseerd dat de waarheidsvinding zou worden belemmerd indien toezeggingen en de daarbij vereiste coöperatieve houding van [getuige] niet aan de medeverdachten, hun raadslieden en de rechtbank kenbaar zouden worden gemaakt. Alleen bij het Openbaar Ministerie was bekend dat aan [getuige] toezeggingen waren gedaan, dat die toezeggingen zagen op de zaak Maggiora en dat aan die toezeggingen voorwaarden (een coöperatieve houding in Maggiora en het zwijgen over afspraken) waren verbonden. Het hof komt daar in paragraaf 3.1.3 op terug.
Voorts is de waarheidsvinding belemmerd doordat het Openbaar Ministerie in de [locatie] aan [getuige] , in ruil voor een voordelige strafeis in Maggiora, de voorwaarde stelde dat hij (ook tegenover de rechter) bij de inhoudelijke behandeling diende te zwijgen over afspraken met het Openbaar Ministerie.
Ook na de veroordeling door de rechtbank bevestigt het Openbaar Ministerie de suggestie dat er nog steeds een ‘voor wat, hoort wat’ situatie bestaat door onder meer afspraken te maken over de executie van de gevangenisstraf, contact te hebben over het intrekken van het hoger beroep en advocaatkosten te betalen. In ruil hiervoor blijft [getuige] zich aan de gemaakte afspraak houden.
3. Belemmering waarheidsvinding
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat door het handelen van het Openbaar Ministerie [getuige] zich steeds genoodzaakt voelde geen inzicht te geven in de rol die afspraken met het Openbaar Ministerie speelden bij de verklaringen die hij in de zaak Maggiora af heeft gelegd en dat daardoor de waarheidsvinding is belemmerd. In dit hoofdstuk wordt besproken op welke wijze in deze strafzaak voorts nog sprake is geweest van het belemmeren van de waarheidsvinding. Het hof bespreekt eerst het gebrek aan transparantie. Vervolgens gaat het hof in op de vraag of sprake is geweest van het hernummeren van (een) proces(sen)-verbaal.
3.1
Gebrek aan transparantie
3.1.1
Verbaliseringsplicht
In het Wetboek van Strafvordering (Boek II, Titel III) is de Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken opgenomen. In afdeling 4b van de titel van dat boek is die regeling toegespitst op toezeggingen aan de getuige die ook verdachte is. Deze regeling houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Vierde afdeling B
Toezeggingen aan getuigen die tevens verdachte zijn
Artikel 226g Sv
1. De officier van justitie geeft aan de rechter-commissaris kennis van de afspraak die hij voornemens is te maken met een verdachte die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor de toezegging dat bij de vervolging in zijn eigen strafzaak strafvermindering met toepassing van artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht zal worden gevorderd. (…)
De afspraak heeft uitsluitend betrekking op strafvermindering als bedoeld in artikel 44a, tweede lid.
2. De voorgenomen afspraak is op schrift gesteld en bevat een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van:
a. de misdrijven waarover en zo mogelijk de verdachte tegen wie de getuige, bedoeld in het eerste lid, bereid is een getuigenverklaring af te leggen;
b. de strafbare feiten waarvoor de getuige in de zaak waarin hij zelf verdachte is, zal worden vervolgd en op welke die toezegging betrekking heeft;
c. de voorwaarden die aan de getuige, tevens verdachte, worden gesteld en waaraan deze bereid is te voldoen;
d. de inhoud van de toezegging van de officier van justitie.
3. Op vordering van de officier van justitie toetst de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de in het tweede lid bedoelde afspraak. De officier van justitie verschaft de rechter-commissaris de gegevens die hij voor de beoordeling daarvan behoeft.
4. Van afspraken die niet worden aangemerkt als een afspraak, bedoeld in het eerste lid, en die voor het onderzoek in de zaak van betekenis kunnen zijn, wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt door de officier van justitie ten spoedigste bij de processtukken gevoegd.
Het College van procureurs-generaal heeft in aansluiting op deze wettelijke regeling op de voet van artikel 130, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie aanwijzingen gegeven die zijn neergelegd in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken.
Deze Aanwijzing (geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2020) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
1. Bereik van de aanwijzing
1.1.
De aanwijzing heeft betrekking op de getuige die tevens verdachte of veroordeelde is en aan wie door het Openbaar Ministerie een toezegging tot strafvermindering wordt gedaan in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring.
1.2.
De aanwijzing heeft voorts betrekking op het gebruik van wettelijke bevoegdheden door de officier van justitie die op enigerlei wijze een begunstigende invloed kunnen hebben op de bereidheid tot het afleggen van een getuigenverklaring, maar die niet strekken tot strafvermindering (beslissingen over regiem e.d.).
Toepassing van dergelijke bevoegdheden behoort tot de reguliere taken van het OM en is van relatief geringe impact en raakt niet rechtstreeks aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Indien er sprake is van een uitdrukkelijk en causaal verband tussen toepassing van dergelijke bevoegdheden en de door de getuige af te leggen verklaring, dan dient deze toepassing te worden vastgelegd bij proces-verbaal en aan het strafdossier van de getuige en de verdachte te worden toegevoegd (artikel 226g, vierde lid). (…).
2. Uitgangspunten
2.1.
Getuigen hebben in beginsel de plicht om een getuigenverklaring voor de rechter af te leggen, indien zij daartoe een wettelijke oproeping ontvangen, zonder dat zij aanspraak kunnen maken op enige toezegging of tegemoetkoming van het Openbaar Ministerie. Slechts bij uitzondering (indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert) kan het doen van een toezegging worden overwogen. (…)
8. Gunstbetoon
8.1.
Onder gunstbetoon valt het verrichten van handelingen die vallen binnen de normale bevoegdheden van de officier van justitie, die een relatief geringe betekenis hebben en niet rechtstreeks aan de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv raken, maar die wel op enigerlei wijze invloed kunnen hebben op de bereidheid tot het afleggen van een getuigenverklaring. Hierover kan de officier van justitie zelfstandig beslissen.
8.2.
Indien sprake is van een uitdrukkelijk en causaal verband tussen het verlenen van een dergelijke gunst en de door de getuige af te leggen verklaring, dient hiervan overeenkomstig artikel 226g, vierde lid Sv, een proces-verbaal te worden opgemaakt, dat ten spoedigste bij de processtukken (in de zaak van de getuige en die van de verdachte ten laste van wie hij verklaart) wordt gevoegd. (…)
De Wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken voorziet in de bevoegdheid van de officier van justitie om onder strikte voorwaarden een afspraak te maken met een verdachte (ook wel: criminele getuige) die bereid is om een verklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte. Aan deze verdachte mag een vermindering van de strafeis worden toegezegd die maximaal de helft bedraagt van de straf die in een situatie zonder de medewerking van de verdachte zou worden geëist. De voorgenomen afspraak moet op schrift worden gesteld. De rechter-commissaris toetst op vordering van de officier van justitie de rechtmatigheid van deze afspraak.
Ook als toezeggingen niet schriftelijk zijn vastgelegd kan sprake kan zijn van door de rechter te toetsen toezeggingen.79.
Het vierde lid van artikel 226g Sv ziet op afspraken die geen rechtstreeks verband houden met beslissingen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 Sv, maar die wel op enigerlei wijze een gunstige invloed kunnen hebben op de bereidheid van de getuige tot het afleggen van een verklaring. Deze afspraken worden ook wel aangeduid als 'gunstbetoon'. Omdat het om afspraken gaan die verband houden met de toepassing van bevoegdheden die de officier van justitie zonder tussenkomst van een rechter kan uitoefenen, zijn deze afspraken niet afzonderlijk voorwerp van toetsing door de rechter-commissaris. Ten aanzien van deze afspraken geldt dat daarvan proces-verbaal wordt opgemaakt, waarna dit proces-verbaal ten spoedigste bij de processtukken wordt gevoegd.
De algemene verbaliseringsplicht is vastgelegd in de artikelen 152 en 148 Sv.
Artikel 152 Sv luidt:
1. De ambtenaren, met de opsporing van strafbare feiten belast, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
2. Het opmaken van proces-verbaal kan onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie achterwege worden gelaten.
Artikel 148 Sv:
1. De officier van justitie is belast met de opsporing van de strafbare feiten waarvan de rechtbank in het arrondissement waarin hij is aangesteld, kennisneemt, alsmede met de opsporing binnen het rechtsgebied van die rechtbank van de strafbare feiten waarvan andere rechtbanken kennisnemen.
2. Hij geeft daartoe bevelen aan de overige personen met de opsporing belast.
3. Zoo de opsporing door hem persoonlijk geschiedt, doet hij van zijne bevinding blijken bij proces-verbaal opgemaakt op zijn ambtseed; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
De kern van de verbaliseringsplicht houdt in dat de politie en het Openbaar Ministerie de rechter informeert over alles wat in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Een redelijke uitleg van artikel 152 Sv in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing.
Ingeval het opmaken van een proces-verbaal achterwege blijft, zal evenwel dienen te worden voorzien in een zodanige verslaglegging van de desbetreffende verrichtingen en bevindingen, dat doeltreffend kan worden gereageerd op een verzoek van de rechter in het eindonderzoek tot nadere verantwoording omtrent dat onderdeel van het opsporingsonderzoek.
Belangen van derden en/of van het opsporingsonderzoek vormen op zichzelf onvoldoende grond om het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten. Aan die belangen kan immers door de wijze waarop de desbetreffende verrichtingen en bevindingen in dat proces-verbaal worden gerelateerd, voldoende worden tegemoetgekomen.80.
Het belang van transparantie over het doen van toezeggingen is hierin gelegen dat in een vroeg stadium bekend wordt onder welke condities een getuige verklaringen heeft afgelegd, waarmee aan de rechter en de verdediging inzicht wordt gegeven in de factoren die van belang zijn voor de waardering van de betrouwbaarheid van die verklaringen. Het in strijd met de rechtsplicht achterwege laten van het vermelden van informatie tast de integriteit van het opsporingsonderzoek aan. De eerlijkheid van het strafproces kan als gevolg daarvan in het geding zijn.
3.1.2
Gunstbetoon
Niet ter discussie staat dat tijdens het gesprek op 14 oktober 2015 toezeggingen zijn gedaan die kunnen worden aangeduid als ‘gunstbetoon’ als bedoeld in artikel 226g, vierde lid, Sv. Deze toezeggingen houden in:
- -
het regelen van kleding
- -
het storten van geld op de rekening van [getuige] in de PI door zijn vader
- -
het loslaten van beperkingen (de mediabeperkingen en het toestaan te telefoneren)
De toezegging om [getuige] indien nodig te verplaatsen naar een andere PI, ziet het hof als een maatregel ter bescherming van [getuige] en niet als gunstbetoon.
Het hof is van oordeel dat deze toezeggingen op enigerlei wijze een gunstige invloed hebben gehad op het afleggen van de verklaring door [getuige] (zie de paragrafen 2.1 en 2.1.1). Daarom is sprake van gunstbetoon in de zin van artikel 226g, vierde lid, Sv. Dit artikel bepaalt dat proces-verbaal wordt opgemaakt met betrekking tot het gunstbetoon en dat dit proces-verbaal (ten spoedigste) bij de stukken wordt gevoegd. Vaststaat dat dat niet is gebeurd. Aan de verbaliseringsplicht is niet voldaan. Dit is op zichzelf een vormverzuim.
Sterker nog, dat de hiervoor genoemde toezeggingen zijn gedaan, is pas in hoger beroep aan het licht gekomen. Dit gebrek aan transparantie bespreekt het hof hierna. In hoofdstuk 4 bespreekt het hof welk rechtsgevolg aan dit verzuim en andere verzuimen moet worden verbonden.
3.1.3
Transparantie en tijdsverloop
Vanaf de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte op 29 en 30 november 2015 tot en met de uitspraak in hoger beroep op 28 november 2024 zijn (bijna) negen jaren verstreken. Vooral de procedure in hoger beroep heeft onwenselijk lang geduurd.
In eerste aanleg
Zoals in het procesverloop staat beschreven, heeft de verdediging vanaf het politieonderzoek bij politie en justitie aangekaart dat door het Openbaar Ministerie toezeggingen aan [getuige] zijn gedaan die van invloed zijn geweest op zijn verklaringsbereidheid.
In eerste aanleg is door de verdediging met het indienen van onderzoekswensen geprobeerd om informatie te verkrijgen over een mogelijke deal tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] . Doordat het dossier op dat moment geen enkel aanknopingspunt bevat voor de stelling van de verdediging, lijkt sprake te zijn van een ‘fishing expedition’. Een deel van de verzoeken wordt afgewezen, omdat de rechtbank de noodzaak daarvan niet ziet. Het verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris wordt weliswaar toegewezen, maar levert niets op, omdat [getuige] zich uit angst voor het mislopen van een deal, genoodzaakt voelt zich op zijn verschoningsrecht te beroepen. Hierdoor heeft de verdediging haar ondervragingsrecht ten aanzien van [getuige] – een cruciale getuige – niet kunnen uitoefenen en is ook de rechter buiten spel gezet.
Bovendien ontkennen zowel [getuige] als mr. [zaaksofficier] ter zitting in eerste aanleg dat sprake is van ‘een deal’ met justitie als dit expliciet aan de orde wordt gesteld. Tijdens de inhoudelijke behandeling is door mr. [zaaksofficier] gezegd dat er geen enkele afspraak of overeenkomst is gemaakt door het Openbaar Ministerie met [getuige] in Maggiora. Voorts zegt mr. [zaaksofficier] op de zitting dat [getuige] gelijk is aan de andere verdachten met dat verschil dat hij wél opening van zaken geeft en dat [getuige] dat gedaan heeft zonder dubbele of verborgen agenda.
In werkelijkheid – zo heeft het hof vastgesteld – was echter sprake van een ‘voor wat, hoort wat’-situatie, waarbij [getuige] aanvankelijk was voorgehouden dat een verklaring over bepaalde onderwerpen zou worden beloond met het loslaten van bepaalde beperkingen, het laten storten van geld en het regelen van kleding en dat daarna door het Openbaar Ministerie toezeggingen zijn gedaan, onder meer ten aanzien van de strafeis en een positief advies bij een gratieverzoek, in ruil voor de meewerkende (ook: zwijgende) houding van [getuige] . Het hof merkt hierbij nog op dat het hierboven al heeft aangegeven dat er geen sprake is geweest van een scheiding tussen het TBG-traject en het Maggiora traject. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat er tussen officier van justitie [officier van justitie getuigenbescherming] en officier van justitie [zaaksofficier] contact is geweest over de positie van [getuige] in de beide trajecten en dat mr. [zaaksofficier] voor [getuige] onder voorwaarden een lagere straf zou eisen. Echter, ook los daarvan moeten procespartijen en de rechter ervan uit kunnen gaan dat de scheiding van trajecten (te weten de inhoudelijke strafzaak en het TBG-traject) er niet toe leidt dat zij verstoken blijven van informatie die van belang is voor de behandeling en de beoordeling van de strafzaak. Het Openbaar Ministerie moet als professionele overheidsorganisatie in staat zijn een en ander zo te organiseren dat informatie uit of samenhangend met een TBG-traject die van belang is voor een strafzaak, in die strafzaak geopenbaard wordt, op een wijze dat daarbij geen uiterst gevoelige of geheime informatie wordt prijsgegeven.
Door geen openheid van zaken te geven over deze punten tastten de verdediging en de rechtbank in het duister. Zonder dat zij dat weten beschikken zij niet over gegevens die nodig zijn om zich een oordeel te kunnen vormen over de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van [getuige] . Ook dit handelen van het Openbaar Ministerie heeft de waarheidsvinding belemmerd.
In hoger beroep
In hoger beroep heeft de verdediging zich opnieuw actief opgesteld in haar zoektocht naar informatie over een mogelijke deal. Ditmaal gesteund door uitspraken van [getuige] in de uitzending van [programma] , informatie over een civiele procedure van [getuige] tegen de Staat en voorzien van mails en whatsappgesprekken gericht aan of verstuurd door [getuige] of zijn advocaat.
Geconfronteerd met de nieuwe stukken in hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie het (formele) standpunt dat geen sprake is van een overeenkomst met [getuige] herhaald.
Er volgen meerdere regiezittingen. Het hof gelast – ook ambtshalve – nader onderzoek en er worden verschillende getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris en ter zitting van het hof, soms zelfs vaker dan één keer, zoals staat beschreven in paragraaf 1.3.
In hoger beroep blijkt uiteindelijk dat sprake is geweest van een gesprek tussen [getuige] ,mr. [zaaksofficier] en [verbalisant onderzoeksleider] voorafgaand aan het verhoor van 14 oktober 2015 waarin [getuige] voor het eerst openheid van zaken geeft én dat dit gesprek AVR is opgenomen. De verdediging is dit gesprek op het spoor gekomen door het uitluisteren van de auditieve registraties van de verhoren van [getuige] . Naar aanleiding hiervan heeft het hof beslist dat de verhoren woordelijk moesten worden uitgewerkt. Uit die uitwerking is vervolgens (onder meer) gebleken dat tijdens het gesprek voorafgaand aan het verhoor op 14 oktober 2015 mogelijk toezeggingen zijn gedaan die de verklaringsbereidheid van [getuige] hebben geactiveerd.
Dit alles heeft ertoe geleid dat mr. [zaaksofficier] op 13 oktober 2022 ter zitting van het hof wordt gehoord. Tijdens het verhoor van mr. [zaaksofficier] wordt geprobeerd om het gesprek tussenmr. [zaaksofficier] en [getuige] te reconstrueren, waarbij – redelijk aan het begin van het verhoor – wordt gevraagd of het gesprek is geverbaliseerd. Het antwoord luidt: nee. Na enkele uren van ondervraging wordt door de voorzitter opnieuw gevraagd of het gesprek op de een of andere manier is geverbaliseerd, welke vraag nogmaals met ‘nee’ wordt beantwoord. Als door de voorzitter vervolgens wordt gevraagd of mr. [zaaksofficier] er misschien melding van heeft gedaan of iets op de mail heeft gezet, antwoordt mr. [zaaksofficier] dat hij het gesprek AVR heeft laten opnemen, dat hij de opname heeft laten beluisteren door de rechercheofficier en de hoofdofficier en dat de opname nog beschikbaar is. Desgevraagd heeft mr. [zaaksofficier] verklaard dat hij het AVR-gesprek buiten het dossier wilde houden uit veiligheidsoverwegingen vanwege hetgeen [getuige] tijdens dat gesprek zegt over een aantal zaken. Als hem door mr. Schuurman wordt voorgehouden dat hij nu toch zegt dat er een opname is, reageert mr. [zaaksofficier] met de woorden: ‘Ja, ik sta toch onder ede?’
Het hof merkt hier nog op dat mr. [zaaksofficier] op 13 oktober 2022 heeft verklaard dat het zijn intentie was [getuige] tijdens het gesprek op 14 oktober 2015 “in te lichten over de aanwijzing getuigen in strafzaken en hem uit te leggen dat als hij informatie zou hebben over deze zaak of andere zaken dat er een mogelijkheid bestaat om daarover verklaringen af te leggen, waarbij, als deze verklaringen gebruikt zouden worden in andere onderzoeken, de mogelijkheid bestond om een overeenkomst of anderszins te sluiten”. Uit de woordelijke uitwerking van het gesprek blijkt later echter dat daar niet met zoveel woorden over gesproken is. Indien het AVR-gesprek niet aan het dossier was toegevoegd, zou het hof dan ook een heel ander beeld hebben gehad van de inhoud van het gesprek. Het beeld dat mr. [zaaksofficier] had van de inhoud van het gesprek kan zeer wel worden verklaard door het tijdsverloop sinds het bewuste gesprek en de feilbaarheid van het menselijk geheugen. Het illustreert echter wel wat het belang is van verbalisering van dergelijke, voor het onderzoek belangrijke, gesprekken.
De opname is door tussenkomst van de raadsheer-commissaris in samenwerking met iemand van het Openbaar Ministerie geschoond en de (uitwerking van de) opname is aan het dossier toegevoegd. Uit veiligheidsoverwegingen zijn twee zinnen onleesbaar/onhoorbaar gemaakt.
De inhoud van het gesprek blijkt van belang te zijn voor de beoordeling van de verklaringsbereidheid van [getuige] . Tijdens het gesprek worden toezeggingen gedaan die geverbaliseerd hadden moeten worden en dat had zo spoedig mogelijk moeten worden toegevoegd aan het dossier, zoals is overwogen in paragraaf 3.1.2.
Het moet voor mr. [zaaksofficier] volkomen duidelijk zijn geweest dat de inhoud van het gesprek van groot belang was voor de rechter en de verdediging om de betrouwbaarheid van [getuige] te kunnen toetsen. Pas na langdurig te zijn verhoord, waarbij herhaaldelijk is gevraagd naar zijn herinnering van het gesprek en heel concrete vragen zijn gesteld, heeft mr. [zaaksofficier] zich gedrongen gevoeld, omdat hij ‘nu toch onder ede staat’, het hof en de verdediging te informeren over de opname. Hiermee miskent mr. [zaaksofficier] de rechtsplicht van het Openbaar Ministerie om het hof op eigen initiatief te informeren over alles wat op enig moment in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.
Gelet op het belang van het gesprek voor de waarheidsvinding en het beperkte veiligheidsaspect - er zijn in hoger beroep bij de woordelijke uitwerking van het gesprek immers maar twee zinnen zwart gelakt - was er geen gerechtvaardigde reden voor het in het geheel niet-verbaliseren van het gesprek. Uit veiligheidsoverwegingen had minst genomen kunnen worden volstaan met een selectie van het gesprek, zodat inzicht zou worden gegeven in de beweegredenen van [getuige] om openheid van zaken te geven.
Van belang is in dit verband ook dat aanvankelijk door zowel mr. [rechercheofficier van justitie 1] als verbalisant[verbalisant 1] werd gedacht dat het gesprek in het dossier zou worden opgenomen.Mr. [rechercheofficier van justitie 1] zag na kennisname van de opname geen enkele reden om het gesprek niet op te nemen in het dossier. Bij de raadsheer-commissaris heeft [rechercheofficier van justitie 1]81.op de vraag of zij kan verklaren dat het gesprek aanvankelijk niet in het dossier is gevoegd, als volgt geantwoord:
Uitgangspunt is transparantie. Ik heb aangegeven dat op het moment ik de geluidsopname heb gehoord, er geen reden is om dit gesprek niet in het dossier op te nemen. Het is aan de rechter om te beoordelen wat er inhoudelijk is gezegd, er consequenties aan moeten worden verbonden. En verderop, op de vraag of zij ervan uit ging dat de AVR-opname in het dossier terecht zou komen: Uitgangspunt is transparantie, dat klopt. (…) Het gesprek dat heeft plaatsgevonden, zou aan het dossier worden toegevoegd en is het aan de rechter om er iets van te vinden.82.
Dat ook verbalisant [verbalisant 1] ervan uit ging dat een proces-verbaal zou worden opgemaakt volgt uit de woordelijke uitwerking van het verhoor van [getuige] bij de politie op 14 oktober 201583., onder meer inhoudende:
V2: verbalisant [verbalisant 1]
A: [getuige]
A: Maar dat ik, zeg maar, dat ik zeg maar aangegeven heb dat ik een volledige verklaring wil afleggen, ja dat klopt wel. Maar dat is natuurlijk wel in overleg gegaan met, uh, hoe noem je dat, daar heb ik natuurlijk met meneer [zaaksofficier] over gesproken, van de situatie zo en zo.
V2: Ja. Alleen, dat is apart, dat is in een aparte sessie vastgelegd. En daar wordt een proces verbaal van bevindingen opgemaakt.
A: Oké.
V2: Dat komt niet in de stukken te staan.
A: Dat is gewoon apart?
V2: Dat komt apart.
Op 27 januari en 16 en 17 februari 2023 wordt [getuige] bij de raadsheer-commissaris gehoord. Hij geeft beperkt antwoord op vragen over de feiten en beroept zich, vooral zodra de vragen meer concreet worden, op zijn verschoningsrecht, maar hij verklaart wel over zijn contacten met het Openbaar Ministerie.
Vervolgens heeft het hof op 24 maart 2023 beslist dat het door tussenkomst van de raadsheer-commissaris in samenwerking met het Openbaar Ministerie de beschikking wil krijgen over het (geschoonde) journaal met betrekking tot het onderzoek Maggiora van het arrondissementsparket Noord Nederland en het journaal dat is opgemaakt ten behoeve van de door [getuige] als getuige afgelegde kluisverklaringen in het TBG-traject bij het landelijk parket.
Bij het landelijk parket blijkt geen journaal te zijn bijgehouden. Wel is relevant mailverkeer bewaard gebleven en zijn er mutaties van het Team Bijzondere Getuigen. Uiteindelijk leidt contact tussen de raadsheer-commissaris en mr. [officier van justitie landelijk parket] , officier van justitie bij het landelijk parket, ertoe dat het hof op 8 november 2023 een proces-verbaal van bevindingen met daarbij als bijlagen geschoonde mails en mutaties van het landelijk parket ontvangt.
Het arrondissementsparket weigert in eerste instantie aan het verzoek te voldoen. Het hof ontvangt een proces-verbaal van mr. [rechercheofficier van justitie 2] waarin staat dat hij het journaal heeft doorgenomen en dat zijn conclusie luidt dat in het journaal geen aanwijzingen te vinden zijn dat er op enig moment een overeenkomst gesloten zou zijn tussen mr. [zaaksofficier] en [getuige] .
Nadat bij tussentijdse regiezitting van 14 november 2023 is herhaald dat de advocaat-generaal het journaal in handen stelt van het kabinet van de raadsheer-commissaris ontvangt het hof op 17 april 2024, ruim een jaar na het geven van de opdracht, een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris met daaraan gehecht een geschoonde selectie van het journaal (ook wel: de mutaties van het arrondissementsparket) van het onderzoek Maggiora.
Uit het journaal blijkt dat van de gesprekken met [getuige] voor 14 oktober 2015 in het geheel geen aantekeningen zijn gemaakt. Ook verder is de verslaglegging in het journaal beperkt. Te lezen valt dat mr. [zaaksofficier] meerdere keren is aangesproken op het bijhouden van het journaal wat vervolgens niet of nauwelijks is gebeurd.
De inhoud van de contacten zoals die wel blijken uit de beschikbare mutaties, mails en appberichten is uitvoerig besproken in paragraaf 2.2. Daaruit blijkt dat sprake is geweest van een voortdurende afhankelijkheidspositie van [getuige] . [getuige] is tot en met het hoger beroep onder controle gehouden door het Openbaar Ministerie door toezeggingen te doen over de (executie van de) straf in de strafzaak Maggiora als [getuige] zou blijven meewerken in (onder meer) het onderzoek Maggiora. Hierboven heeft het hof al opgemerkt dat er met name na afsluiting van het TBG-traject op 5 april 2017 steeds duidelijker wordt dat niet alleen [getuige] afhankelijk is van het Openbaar Ministerie, maar dat het Openbaar Ministerie ook afhankelijk is van [getuige] , nu [getuige] beschikt over informatie die het Openbaar Ministerie kennelijk graag achter wil houden. Deze situatie is een rechtstreeks gevolg van het van het in elkaar over laten lopen van de zaak Maggiora en het TBG-traject en het niet eerder transparant zijn over de contacten en afspraken met [getuige] . Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor die ontstane situatie en heeft geen moment gevonden om de weg terug te vinden uit het ingeslagen pad.
Door het Openbaar Ministerie is onder meer toegezegd dat zij een lagere straf gaan eisen en positief zullen adviseren op een gratieverzoek na veroordeling in Maggiora als [getuige] meewerkt in het TBG-traject én Maggiora. Hoewel deze toezegging plaatsvond in de setting van het TBG-traject had wel iets gemeld moeten en kunnen worden over dit traject voor zover dat van belang was voor de waarheidsvinding in het onderzoek Maggiora. De toezegging van het Openbaar Ministerie zag immers op de zaak Maggiora en de voorwaarde die aan die toezegging werd verbonden, was dat [getuige] onder meer in de zaak Maggiora zou meewerken. Het TBG-traject is weliswaar afgezonderd van het opsporingsonderzoek in Maggiora, maar dat mag er niet toe leiden dat dat opsporingsonderzoek als gevolg van toezeggingen en voorwaarden in het TBG-traject direct profiteert van de coöperatieve houding van de getuige, terwijl dat voor de rechter en de verdediging verborgen blijft. Bovendien gingen de verhoren in de zaak Maggiora in feite deel uitmaken van de mogelijke deal, toen als voorwaarde werd gesteld dat [getuige] zich in die zaak coöperatief moest opstellen. Door vervolgens in het opsporingsonderzoek Maggiora direct gebruik te maken van de verhoren waarin [getuige] zich meewerkend opstelde, werden de bepalingen (en daarmee de garanties voor de integriteit van de opsporing) ten aanzien van de kroongetuigeregeling in het Wetboek van Strafvordering feitelijk omzeild. Het hof is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie de rechter en de verdediging op voorhand en eigener beweging had moeten informeren over de condities waaronder de verklaringen van [getuige] tot stand kwamen. Daarbij had niet eens prijs gegeven hoeven worden dat [getuige] kluisverklaringen over andere zaken had afgelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft telkens geen transparantie betracht over de toezeggingen die aan [getuige] zijn gedaan in het gesprek van 14 oktober 2015 Het heeft de verdediging en het hof zeer veel tijd en moeite gekost om te achterhalen wat er nou daadwerkelijk voorafgaand aan de door [getuige] op 14 oktober 2015 afgelegde inhoudelijke verklaring had plaatsgevonden. Uit het politiedossier zoals dat door het Openbaar Ministerie is samengesteld blijkt in het geheel niet van het gesprek en ook in eerste aanleg is dit niet aan het licht gekomen. Vervolgens duurde het ook in hoger beroep nog geruime tijd voordat duidelijk werd dat het gesprek had plaatsgevonden en wat de inhoud was van het gesprek. Er is sprake van een langdurig en volhardend gebrek aan transparantie op dit punt.
Ook over hetgeen zich voorts nadien afspeelde in de contacten tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] , is geen transparantie betracht. Ook hier heeft het de verdediging en het hof zeer veel tijd en moeite gekost om boven water te krijgen wat zich heeft afgespeeld in de contacten tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] .
Ook na kennisname van de mutaties van het landelijk parket en het arrondissementsparket heeft het hof opnieuw nader onderzoek noodzakelijk geacht.
Als gevolg van het tijdsverloop blijkt echter niet al het gewenste onderzoek meer mogelijk. Inmiddels kan een belangrijke getuige vanwege zijn gezondheidssituatie niet meer worden gehoord en is hij ook niet (meer) in staat om schriftelijk vragen te beantwoorden. Bovendien geldt voor de getuigen die wel zijn gehoord dat door het tijdsverloop de herinnering is verbleekt waardoor het moeilijk is om de gewenste informatie boven tafel te krijgen.
Deze inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte heeft als gevolg dat de waarheidsvinding in het gedrang komt. Voorts heeft het voortdurende gebrek aan transparantie over zaken die evident van belang waren voor de verdediging, de rechtbank en het hof de waarheidsvinding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep belemmerd.
Uiteindelijk heeft op 16, 17, 20, 23 en 24 september 2024 de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en is dit arrest gewezen op 28 november 2024. De behandeling in hoger beroep heeft ruim zeven jaar en drie maanden geduurd.
3.2
Hernummering
In deze paragraaf bespreekt het hof de vraag of processen-verbaal van verhoor van [getuige] bij de politie zijn hernummerd.
3.2.1
Vaststelling relevante feiten en omstandigheden
Bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris van 27 januari 2023 merkt [getuige] op enig moment spontaan op dat hij kort na zijn bekennende verklaring één of twee verklaringen opnieuw heeft moeten ondertekenen, omdat anders de nummering niet meer zou kloppen. Zijn verklaring houdt onder meer in: De volgorde van de verhoren van mij is destijds veranderd. Ik moest mijn verklaringen opnieuw ondertekenen omdat er anders een gat zou ontstaan in de verhoren.84.
Uit zijn verklaring volgt verder dat de reden voor het opnieuw ondertekenen van de verklaringen te maken had met het gesprek met mr. [zaaksofficier] (het hof begrijpt: het gesprek van 14 oktober 2015). [getuige] zegt hierover onder meer: Ik moest de verhoren opnieuw tekenen omdat anders iets met de nummers niet meer zou kloppen. Het had te maken met een ingebouwd opnamesysteem, daar was iets mee. Het gesprek werd opgenomen maar niet gevoegd in dossier. Dat is mij duidelijk gemaakt. Het had te maken met het gesprek met officier van justitie dhr. [zaaksofficier] . (…) Voor zover ik mij kan herinneren was dat 1 of 2 dagen erna. Na het gesprek met officier van justitie dhr. [zaaksofficier] toen ben ik gaan verklaren en een paar dagen later moest ik die verklaringen opnieuw ondertekenen. Dat moet dan wel gaan om de verklaringen waarin ik verklaard heb, dat kan niet anders. Het waren volgens mij 1 of 2 verklaringen maar wel veel bladzijden. Daarom moet ik concluderen dat het inhoudelijk verklaringen waren. Ik heb het niet opnieuw gelezen, ik ben er vanuit gegaan dat het goed was. Het was vanwege het gesprek dat ik daar vanuit ging.
Op de vraag van de verdediging of het voor de advocatuur verborgen moest blijven antwoordt hij: ‘Dat het vragen op zou roepen. Van wat er is gezegd. Dat het niet netjes is verlopen. De volgorde klopte niet, het moest daarom opnieuw getekend worden, dat had iets te maken met opnames, die konden vragen oproepen.’ Op de vraag van mr. Peters of de datum ook werd aangepast, antwoordt [getuige] : ‘De nummering van de verhoren, het hoeveelste verhoor het was, werd aangepast. Ik kan mij niet herinneren of er iets met de datum is aangepast”.85.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 202386.dat op verzoek van de advocaat-generaal is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , geeft [verbalisant 2] aan dat hij onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de verklaring van [getuige] over het opnieuw ondertekenen en verbetering van de nummering juist is. Verbalisant [verbalisant 2] , destijds dossiermaker in Maggiora, relateert in het proces-verbaal dat hij aan de verhoorders, met uitzondering van [verbalisant 4] en de verbalisant onder nummer, de vraag heeft voorgelegd ‘of zij [getuige] verklaringen in het onderzoek Maggiora opnieuw hebben laten tekenen omdat de nummering van de verklaringen niet zou kloppen’. Geen van de verhoorders kon zich herinneren dat een dergelijke situatie zich had voorgedaan. Ook heeft verbalisant [verbalisant 2] niet in de uitwerking van de verklaringen van [getuige] kunnen lezen dat verklaringen zijn voorgelegd die opnieuw moesten worden getekend. Ook is uit onderzoek in Summ-IT niet gebleken van het opnieuw laten ondertekenen van verklaringen vanwege een onjuiste nummering van de processen-verbaal, aldus verbalisant [verbalisant 2] .
Ter zitting in hoger beroep van 6 juni 2024 heeft mr. [zaaksofficier] , geconfronteerd met de verklaring van [getuige] , verklaard dat er volgens hem wel is gesproken over het hernummeren van verhoren naar aanleiding van het uithalen van een verhoor, dat hij dit heeft besproken met mr. [rechercheofficier van justitie 1] en dat men de verhoren is gaan hernummeren.87.
Naar aanleiding van de uitlatingen van mr. [zaaksofficier] heeft verbalisant [verbalisant 3] op 4 juli 2024 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, betreffende: ‘Vragen van behandelende Advocaat-Generaal’. Ook is verbalisant [verbalisant 3] ter zitting in hoger beroep van 16 september 2024 gehoord. Uit het proces-verbaal88.en haar verklaring89.volgt – voor zover hier relevant – dat:
- een proces-verbaal als ‘afgesloten’ geldt als het door alle partijen wordt ondertekend. De natte handtekening maakt dat het verhoor als afgesloten wordt geregistreerd. De verhorende verbalisant drukt daarna binnen Summ-IT op de knop ‘indienen’.
- dat de AVR-registratie en Summ-IT twee politiesystemen zijn die niet aan elkaar zijn gekoppeld.
- in het onderzoek Maggiora voor automatische proces-verbaal nummering is gekozen in Summ-IT; bij de opmaak van een nieuw document, zoals een proces-verbaal van verhoor van een verdachte, werd automatisch door Summ-IT een proces-verbaal nummer gegenereerd.
- als bijvoorbeeld een derde verklaring is afgelegd en de tweede verklaring wordt daarna verwijderd, dan is dit zichtbaar in de gehanteerde documentcode binnen een onderzoek. In het onderzoek Maggiora heeft de dossiermaker gekozen om automatische procesverbaalnummering te hanteren voor verwijzing naar de betreffende processen-verbaal. Dat nummer kan worden aangepast.
- een documentcode wordt aangemaakt door Summ-IT. Die kan worden verwijderd maar niet worden aangepast.
- dat het mogelijk is om een proces-verbaal te verwijderen en een nieuw document op te maken en dit te vervangen door een identiek proces-verbaal met alleen een andere datum en een ander procesverbaalnummer, echter dan zonder ondertekening, tenzij alle partijen in overeenstemming het document opnieuw ondertekenen.
- het is niet mogelijk om de documentcode aan te passen, deze code kun je alleen verwijderen of laten staan.
- dat in de verhoren van [getuige] een kopje documentcode staat, maar er is geen code ingevuld, de regel is leeg. Het is aan de dossiermaker om te beslissen of de documentcode wordt opgenomen of niet.
Het hof concludeert uit deze informatie dat het technisch mogelijk is om in Summ-IT een proces-verbaal te verwijderen en te vervangen door een proces- verbaal dat dan het nummer van het verwijderde verbaal krijgt. Ondertekening moet dan opnieuw en met instemming van alle partijen gebeuren, anders blijft het hernummerde verbaal ongetekend.
3.2.2
Oordeel hof
Op grond van de uitlatingen van [getuige] en mr. [zaaksofficier] en gelet op de constateringen van verbalisant [verbalisant 3] , gaat het hof ervan uit dat in elk geval één proces-verbaal van verhoor van [getuige] opnieuw is genummerd en ondertekend. De reden voor het opnieuw nummeren en ondertekenen was dat door het verwijderen van een proces-verbaal de volgorde van de processen-verbaal (i.c. het hoeveelste proces-verbaal van verhoor het was), niet meer klopte, omdat er na het verwijderen van het proces-verbaal wel al één (of meer) nieuw(e) proces(sen)-verbaal in Summ-IT waren ingediend. Gelet op de benodigde handtekening van [getuige] moet het proces-verbaal dat een nieuw nummer nodig had een verhoor hebben betroffen. Nu zowel [getuige] als mr. [zaaksofficier] het hernummeren koppelen aan het gesprek van 14 oktober 2015 gaat het hof ervan uit dat dit gesprek (gedeeltelijk) geverbaliseerd is geweest in een proces-verbaal en dat dit proces-verbaal op een later moment uit het systeem is gehaald. Teneinde te voorkomen dat uit de nummering van de processen-verbaal kon worden afgeleid dat een proces-verbaal uit het systeem was verwijderd, is het daarop volgende proces-verbaal van verhoor, dat kennelijk al was ondertekend en definitief was gemaakt, gewijzigd door bovenaan het proces-verbaal een ander nummer weer te geven.
Dat de door verbalisant [verbalisant 2] ondervraagde verbalisanten geen herinnering hebben aan het opnieuw nummeren en/of opnieuw ondertekenen van verklaringen van [getuige] doet aan bovenstaand oordeel niets af. Dat geen van de verbalisanten zich iets kan herinneren impliceert ook dat geen van de verbalisanten zich op het standpunt stelt dat [getuige] bewering niet klopt, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn dat er wel opnieuw is genummerd en ondertekend.
Het voorgaande brengt mee dat door het Openbaar Ministerie bewust een opgemaakt en ondertekend proces-verbaal met informatie over een gesprek met [getuige] uit het dossier is gehaald. Als gevolg hiervan is het bestaan van dit proces-verbaal geheim gehouden: in het dossier wordt nergens melding gemaakt van deze hernummering.
Het Openbaar Ministerie heeft op geen enkel moment gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de fout te herstellen en inzicht te bieden in wat er was gebeurd. Veiligheidsoverwegingen stonden niet in de weg aan het bieden van enig inzicht in het handelen van het Openbaar Ministerie, zoals het hof hiervoor in paragraaf 3.1.3 heeft overwogen.
Door het verwijderen van een proces-verbaal en het vervolgens heimelijk hernummeren van in elk geval één proces-verbaal heeft het Openbaar Ministerie bewust de waarheidsvinding gefrustreerd.
Ten overvloede merkt het hof op dat verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat nader onderzoek aan (de permanent bestaande prullenbak van) het computersysteem mogelijk is. Het hof is echter van oordeel dat het bij deze stand van zaken op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om dit onderzoek te verrichten, temeer daar het zelf in de gelegenheid is dergelijk onderzoek uit te voeren.
3.3
Tussenconclusie
Uit hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen volgt dat het Openbaar Ministerie in eerste aanleg en in eerste instantie ook in hoger beroep niet transparant is geweest over aan [getuige] voorafgaand aan het politieverhoor op 14 oktober 2015 gedane toezeggingen. In het dossier bevond zich geen proces-verbaal van/over het bewuste gesprek, terwijl dat, gelet op artikel 226g lid 4 Sv, wel had gemoeten. Uit onderzoek in hoger beroep is gebleken dat van het gesprek in eerste instantie wel een (al dan niet afgerond) proces-verbaal is opgemaakt, maar dat dit is verwijderd en dat vervolgens in ieder geval één proces-verbaal is hernummerd. Dit teneinde te voorkomen dat later zou blijken dat er een proces-verbaal ontbrak. Het Openbaar Ministerie heeft door aldus te handelen de waarheidsvinding bewust gefrustreerd. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat er geen gerechtvaardigde reden was voor het niet-verbaliseren van het gesprek op 14 oktober 2015. Dat geldt uiteraard tevens voor het verwijderen van een proces-verbaal van dat gesprek.
Het Openbaar Ministerie heeft deze gebreken op geen enkel moment, ook niet nadat in hoger beroep meer duidelijkheid kwam, hersteld door bijvoorbeeld alsnog een proces-verbaal op te maken over de gang van zaken of via de raadsheer-commissaris enig inzicht te verschaffen.
Sterker nog, het is buitengewoon ingewikkeld en tijdrovend geweest om een beeld te krijgen van het onderzoek. Pas heel laat in hoger beroep en na veel touwtrekken als gevolg van de aanhoudende verzoeken van de verdediging is enige mate van inzicht in de contacten en afspraken tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] gekomen. Door het volharden van het Openbaar Ministerie in het niet-transparant zijn, heeft het hof zich genoodzaakt gevoeld om de uitzonderlijke beslissing te nemen de interne journaals van het landelijk parket en het arrondissementsparket op te vragen. Zonder deze vergaande maatregelen was deze informatie niet boven water gekomen.
In hoger beroep is, op basis van deze informatie, voor het eerst naar voren gekomen dat aan [getuige] uitlatingen waren gedaan over een zogenoemde ‘executiedeal’, waarbij als voorwaarde gold dat [getuige] zich coöperatief moest opstellen in de zaak Maggiora en dat korte tijd voor de inhoudelijke behandeling van de rechtbank toezeggingen waren gedaan over een strafeis, waarbij eveneens voorwaarden werden gesteld. Ook daarover is het Openbaar Ministerie niet transparant geweest. Het Openbaar Ministerie heeft daardoor de waarheidsvinding belemmerd. Voorts heeft het Openbaar Ministerie door voorwaarden te stellen in het TBG-traject en direct gebruik te maken van de vruchten van die voorwaarden, de wettelijke regeling die ziet op kroongetuigen feitelijk omzeild.
Door het tijdsverloop als gevolg van de gebrekkige transparantie is bovendien een inbreuk gemaakt op de rechten van de verdediging, nu als gevolg van het tijdsverloop niet al het gewenste onderzoek meer mogelijk bleek
Daarbij merkt het hof nog op dat de aanwezigheid van een advocaat het Openbaar Ministerie niet ontslaat van de verplichting om de rechter en de verdediging eigener beweging volledig te informeren.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat het Openbaar Ministerie volstrekt onvoldoende transparantie heeft betracht, waardoor de rechten van de verdediging ongeoorloofd zijn beknot en waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt.
4. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Vooropgesteld wordt dat in het strafproces centraal staat dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat.
Uit het arrest van Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 volgt onder meer in welke uitzonderlijke gevallen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie aan de orde kan zijn:
2.5.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.5 de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
2.5.2 De Hoge Raad verduidelijkt de toepassing van deze maatstaf als volgt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – "the proceedings as a whole were not fair". In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655), of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (vgl. HR 8 september 1998, ECL:NL:HR:1998:ZD1239).
Het hof heeft hiervoor overwogen dat het Openbaar Ministerie op meerdere momenten tijdens het proces in eerste aanleg en in hoger beroep de waarheidsvinding heeft belemmerd, gefrustreerd en onmogelijk gemaakt.
Het hof heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie afspraken heeft gemaakt met, en toezeggingen heeft gedaan aan [getuige] binnen een context waarbij het voor [getuige] in redelijkheid niet mogelijk was vragen over zijn contacten met het Openbaar Ministerie te beantwoorden. Ook niet tegenover de rechter. Het hof stelt vast dat het Openbaar Ministerie gedurende de gehele procedure in eerste aanleg en vervolgens ook in hoger beroep heeft volhard in het niet-transparant zijn over de contacten met [getuige] in het algemeen en de afspraken en toezeggingen in het kader van de zaak Maggiora in het bijzonder. Dit voerde zover dat de officier van justitie zelfs ten overstaan van de rechtbank bij de inhoudelijke behandeling in strijd met de waarheid heeft gezegd dat er geen sprake was van afspraken met [getuige] . Het Openbaar Ministerie hield het weigeren inzicht te geven in de gang van zaken overigens zelfs vol toen [getuige] al was gaan verklaren over de contacten en afspraken die hij met hen had. Hierdoor heeft het veel tijd gekost en moest het hof uitzonderlijke beslissingen nemen om informatie boven water te krijgen alvorens duidelijk werd onder welke omstandigheden de verklaringen van [getuige] tot stand zijn gekomen. Het betreft dan niet alleen het boven water krijgen van de opname van het gesprek op 14 oktober 2015 of informatie over hernummering en verwijdering van processen-verbaal uit de systemen, maar ook het boven water krijgen van wat zich daarna heeft afgespeeld tussen het Openbaar Ministerie en [getuige] , uiteindelijk resulterend in een niet vrij verklarende getuige en toezeggingen over de strafeis en over een positief advies op een gratieverzoek.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof als volgt.
De gedragingen waarin het gebrek aan transparantie zijn neerslag heeft gevonden, hebben de integriteit van het opsporingsonderzoek zeer ernstig aangetast, zodanig dat er aanleiding is te onderzoeken of het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard kan worden in de vervolging. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat het aan [getuige] als voorwaarde opleggen dat hij, ook tegenover de rechter, moest zwijgen over de afspraken tussen hem en het Openbaar Ministerie zelfstandig een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde vormt (vgl. ECLI:NL:HR:1998:ZD1239). Strikt genomen heeft het Openbaar Ministerie [getuige] daartoe weliswaar geen opdracht gegeven, maar feitelijk kwam het daar wel op neer, nu dit steeds de voorwaarde was voor een voor [getuige] voordelige strafeis. Het hof kan niet vaststellen of het openbaar ministerie zich ervan bewust is geweest dat de voorwaarde die uitwerking zou hebben, maar het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie, als professionele overheidsorganisatie en procespartij, zich dat wel had moeten realiseren en dat de gevolgen daarvan het openbaar ministerie daarom kunnen worden toegerekend.
Daar komt nog bij dat het Openbaar Ministerie door het verwijderen van een proces-verbaal en het heimelijk hernummeren van (een) proces(sen)-verbaal de waarheidsvinding bewust en op ontoelaatbare wijze heeft gefrustreerd.
Voor de beantwoording van de vraag of in casu het Openbaar Ministerie ontvankelijk kan worden geacht in de vervolging, is daarnaast het volgende van belang.
De wet toezeggingen aan getuigen in strafzaken, heeft voorzien in de bevoegdheid voor de officier van justitie om een afspraak te maken met een getuige die ook verdachte is (zie paragraaf 3.1.1.). Het hof is zich ervan bewust dat contacten tussen een getuige en het Openbaar Ministerie in het kader van een mogelijke 226g Sv overeenkomst geheim zijn en dat daar goede redenen voor kunnen zijn. Een en ander is echter aan grenzen gebonden die op verschillende momenten worden getoetst door de rechter-commissaris en de zittingsrechter. In de onderhavige zaak is aan [getuige] voorgehouden dat hij diende mee te werken in het TBG-traject en de zaak Maggiora. Dit leidde ertoe dat [getuige] verklaringen in de zaak Maggiora aflegde die vervolgens werden gebruikt in het opsporingsonderzoek, terwijl hem daarbij werd toegezegd dat er een executiedeal in het vooruitzicht zou liggen. Deze toezegging is niet vastgelegd in een 226g Sv overeenkomst. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat uitlatingen over een mogelijke deal waarbij redelijk nauwkeurig wordt weergegeven wat de deal zal inhouden en waarbij ook een tegenprestatie wordt genoemd, verwachtingen kunnen wekken over het verloop van de zaak en dat die verwachtingen ook zeer zeker gerechtvaardigd kunnen zijn. Dat het hierbij niet ging om een onbeduidende opmerking volgt ook uit de concept overeenkomst die in het systeem van het landelijk parket is aangetroffen en de mailcorrespondentie tussen de raadsman van [getuige] , mr. [advocaat van getuige] , en het landelijk parket.
Voorop staat dat buiten de voorwaarden van deze regeling om, de officier van justitie geen bevoegdheid heeft tot het maken van afspraken met verdachte getuigen. Door enerzijds een coöperatieve houding te verwachten in zowel het TBG-traject als in de strafzaak (Maggiora) in ruil voor een mogelijke executiedeal en anderzijds vervolgens meteen gebruik te maken van die verklaringen werd de regeling die ziet op de kroongetuige, feitelijk omzeild. Het omzeilen van de kroongetuige regeling, zoals in deze zaak is gebeurd, is in strijd met de wet.
Het is in bedoelde wettelijk regeling aan de rechter-commissaris om voorafgaand aan de totstandkoming van de afspraak op vordering van de officier van justitie de afspraak met de verdachte getuige op rechtmatigheid te beoordelen. Deze toetst “op afstandelijke wijze of het door de officier van justitie gepresenteerde voornemen op basis van de aan hem verstrekte informatie verantwoord en rechtmatig geacht kan worden te zijn”.90.Daarbij zijn dan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijk richtsnoer.
Uit de wetsgeschiedenis kan voorts worden afgeleid dat de wetgever de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte getuige als de kerntaak voor de zittingsrechter beschouwt. In het beslismodel dat de zittingsrechter hanteert kunnen daaraan vragen voorafgaan die betrekking hebben op de bruikbaarheid van de verklaringen in juridisch opzicht. In dat verband kan ook de vraag aan de orde zijn of het gaat om bewijs dat rechtmatig is verkregen. Dat geschiedt aan de hand van verweren op de voet van artikel 359a Sv en artikel 6 EVRM.91.
Dit is in lijn met de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt.92.Die rechtspraak houdt samengevat in dat het gebruik van getuigenverklaringen, afgelegd in ruil voor immuniteit of andere voordelen, twijfel kan oproepen over de eerlijkheid van het strafproces. Dergelijke verklaringen zijn immers naar hun aard vatbaar voor manipulatie en de mogelijkheid bestaat dat zij louter zijn afgelegd om de voordelen te krijgen die zijn aangeboden in ruil voor hun verklaring, of uit persoonlijke wraak. Het risico mag niet worden onderschat dat dergelijke verklaringen kunnen leiden tot een beschuldiging en berechting, terwijl het gaat om niet geverifieerde aantijgingen die niet noodzakelijkerwijs belangeloos zijn gedaan. Voorkomen moet worden dat valse verklaringen aan een veroordeling ten grondslag worden gelegd. Deze risico’s brengen mee dat toereikend onderzoek moet worden gedaan naar de betrouwbaarheid van dergelijke verklaringen. De verdediging moet daarbij, en ook voor het overige in de strafprocedure, de nodige ruimte worden geboden om de betrouwbaarheid van de verklaringen aan te vechten. Aan de inrichting van dit onderzoek en de waarborgen die dat biedt, worden met het oog op de beoordeling van de eerlijkheid van het proces als geheel, hogere eisen gesteld naarmate het gewicht van de desbetreffende verklaringen in de bewijsvoering groter is. Bij zijn beoordeling moet de rechter oog hebben voor alle voordelen die de getuige heeft ontvangen in ruil voor het afleggen van verklaringen. De rechter moet daarbij zijn blik niet vernauwen tot alleen de voordelen in de strafzaak tegen de getuige die dan voorligt. Dat de rechter oog moet hebben voor alle voordelen is gebaseerd op de gedachte dat naarmate deze voordelen groter zijn, deze in toenemende mate voor de getuige aanleiding kunnen vormen om ongeacht welke verklaring af te leggen.
Het hof betrekt het voorgaande bij de beoordeling.
In het onderzoek Maggiora is het wettelijk kader omzeild door een coöperatieve houding in de zaak Maggiora en het TBG-traject te vragen in ruil voor een mogelijke executiedeal en vervolgens de verklaringen die als gevolg van die coöperatieve houding werden verkregen direct in het opsporingsonderzoek te gebruiken. Zo profiteerde het Openbaar Ministerie van de vereiste coöperatieve houding van [getuige] , maar kwam de in het vooruitzicht gestelde “deal” niet officieel tot stand. Er was geen sprake van een overeenkomst als bedoeld in artikel 226g Sv, maar er was feitelijk wel een afspraak die in ieder geval inhield dat [getuige] mee zou werken in de zaak Maggiora, waarbij het Openbaar Ministerie telkens in het vooruitzicht stelde dat daar iets tegenover zou staan en waarbij het Openbaar Ministerie bovendien direct gebruik maakte van de vruchten van die afspraak. Het Openbaar Ministerie heeft niet gewacht met het nader verhoren van [getuige] dan wel het in het dossier voegen van de verklaringen van [getuige] , totdat er daadwerkelijk een overeenkomst tot stand was gekomen. Hierdoor heeft de toetsing door de rechter-commissaris op de door de wetgever bepaalde wijze niet plaatsgevonden, terwijl de toets van de rechter-commissaris één van de manieren is waarop in de regelgeving tot uitdrukking is gebracht dat sprake dient te zijn van controle en transparantie in het proces van opsporing en vervolging.93.Deze toets voorafgaand aan het tot stand komen van de afspraken, biedt al in een vroeg stadium bescherming aan de integriteit van de opsporing en biedt zodoende bescherming aan de belangen van de getuige en de verdachte. De afspraak met de getuige kan pas tot stand komen na een toewijzende beslissing van de rechter-commissaris.
De hiervoor beschreven waarborging die mede ziet op de integriteit van de opsporing waar het de toezeggingen en voorwaarden van afspraken betreft, heeft in de onderhavige zaak door het handelen van het Openbaar Ministerie niet in een vroeg stadium plaats kunnen vinden.
De zittingsrechter dient vervolgens de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuige te kunnen toetsen, waarbij deze zo nodig opnieuw de rechtmatigheid van de afspraak toetst waarbij onder meer beoordeeld wordt of het bewijs rechtmatig is verkregen. Het hof concludeert dat de controle en toetsing door de zittingsrechter in eerste aanleg wegens gebrek aan welke wetenschap dan ook van de bestaande afspraken, ook niet plaats heeft kunnen vinden vanwege het optreden van het Openbaar Ministerie.
De zittingsrechter in eerste feitelijke instantie in onderhavige zaak had, in lijn met de wettelijke voorschriften, al over informatie over de reden waarom [getuige] zich coöperatief opstelde en verklaringen aflegde moeten beschikken om zodoende in staat te worden gesteld de betrouwbaarheid van de getuige en de inhoud van zijn verklaring ten volle te kunnen beoordelen. In plaats daarvan is hem het zicht op de “fairness” van het proces ontnomen. Daarnaast is de verdediging de mogelijkheid ontnomen (kritische) vragen over de totstandkoming van de verklaringen van [getuige] te stellen. Vervolgens heeft het ook in hoger beroep nog lang geduurd en heeft het hof uitzonderlijke beslissingen moeten nemen om te achterhalen wat er nu daadwerkelijk had plaatsgevonden tussen [getuige] en het Openbaar Ministerie.
Het hof stelt daarnaast vast dat het Openbaar Ministerie wist dat de verklaringen van [getuige] van cruciaal belang waren voor het opsporingsonderzoek. Voorts blijkt uit het vonnis van de rechtbank dat de verklaringen van [getuige] , die – naar nu bekend is geworden – onder invloed van niet inzichtelijke afspraken en toezeggingen met het Openbaar Ministerie tot stand zijn gekomen, zeer bepalend, zo niet doorslaggevend, zijn geweest voor de totstandkoming van de bewezenverklaring in de strafzaak van verdachte. De hiervoor genoemde gebreken dienen bij het oordeel van hof derhalve zwaar te wegen.
Het Openbaar Ministerie heeft ruim gelegenheid gehad om ook voor de behandeling in eerste aanleg de rechter en de verdediging op de hoogte te stellen van de evident relevante omstandigheden waaronder [getuige] tot verklaren is gekomen. Het Openbaar Ministerie heeft dat echter nagelaten.
Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft gehandeld en de integriteit van het opsporingsonderzoek heeft aangetast. Zodoende heeft het Openbaar Ministerie het recht op een eerlijk proces van verdachte aangetast.
Het hof is bovendien van oordeel dat het gebrek aan transparantie in hoger beroep heeft geleid tot gebrek aan medewerking en gebrek aan inzicht in de onrechtmatigheid van het eigen handelen van het Openbaar Ministerie. Pas na veel gesleur van de kant van het hof en de verdediging, is er een meer volledig beeld tot stand gekomen van de aspecten die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de verklaringen van [getuige] .
Het hof is van oordeel dat door de optelsom van
- -
(i) het niet nakomen van de verbaliseringsplicht ten aanzien van gunstbetoon.
- -
(ii) het (volhardend) gebrek aan transparantie over de omstandigheden waaronder de verklaringen van [getuige] tot stand zijn gekomen;
- -
(iii) het aan [getuige] als voorwaarde opleggen dat hij, ook tegenover de rechter, diende te zwijgen over de contacten met het Openbaar Ministerie door middel van het koppelen van een toezegging van strafvermindering;
- -
(iv) het verwijderen van een proces-verbaal en het hernummeren van ten minste één proces-verbaal en tenslotte,
- -
(v) het omzeilen van de wettelijke voorschriften die gelden voor het maken van afspraken met een verdachte getuige (in de vorm van een executiedeal)
een zodanige inbreuk is gemaakt op de volledigheid van de waarheidsvinding, dat hierdoor het Openbaar Ministerie ernstig tekort is geschoten in zijn bijdrage aan een eerlijk proces, zoals dat is gewaarborgd in artikel 6 EVRM.
Voorts is door het tijdsverloop als gevolg van de gebrekkige transparantie het verdedigingsbelang, het ondervragingsrecht en het uitgangspunt van ‘equality of arms’ geschonden. Van een ‘gelijk speelveld’ is door de gehele gang van zaken geen sprake meer. Dat door het nader onderzoek in hoger beroep alsnog enig zicht is gekomen op de toezeggingen die aan [getuige] zijn gedaan, maakt niet dat de gemaakte inbreuk hiermee op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Het recht op een eerlijk proces is hiermee niet voldoende hersteld om het proces als geheel als eerlijk te kunnen aanmerken.
Al het voorgaande maakt dat sprake is van een zodanig ernstige onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het hof zal, alles afwegend, op grond van wat hiervoor is overwogen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
Voorwaardelijke verzoeken
Deze beslissing brengt mee dat de voorwaardelijke verzoeken en hetgeen overigens is aangevoerd geen verdere bespreking behoeven.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegdeniet-ontvankelijk in de vervolging.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 28 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑11‑2024
Mutaties van het LP, p. 2.
RHC [getuige] 27 januari 2023 (p. 6, 8.11 en 12), mutaties van het LP (p. 2 en 3) en de uitwerking van het AVR-gesprek van 14 oktober 2015 (p. 2).
Mutatie LP 16 november 2015, p. 2 en 3.
Mutatie AP 8 oktober 2015, nummer 75, p. 1.
RHC [rechercheofficier van justitie 1] 27 mei 2014, p. 3.
Mutatie LP 16 november 2015, p. 3. Zie ook: uitwerking van het AVR-gesprek op 14 oktober 2015, p. 3 en het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , meervoudige kamer voor strafzaken van 3 juni 2024, p. 35.
Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2023 opgemaakt door raadsheer-commissaris mr. E.M.J. Brink met als bijlage de uitwerking van de AVR-opname van het gesprek tussen mr. [zaaksofficier] , [getuige] en rechercheur [verbalisant onderzoeksleider] , waaruit drie zinnen zijn verwijderd (opgenomen in de RHC-map).
Mutatie AP 17 november 2015, nummer 82, p. 1.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 8 en 9.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 9.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 20.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 13.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 13.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 8 en 11. Zie ook: het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , meervoudige kamer voor strafzaken van 13 oktober 2022, p. 10.
RHC [getuige] 27 januari 2023, pagina 4. Zie ook: paragraaf 3.2 hernummering.
Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 14 oktober 2015, p. 21.[getuige] : Maar mijn broer hoeft niet problemen te krijgen hiermee.Verbalisant 1: Het gaat om het wapen hè.Verbalisant 2: Het gaat om het wapen hè, niet om je broer.
Mutatie LP, p. 1.
Mutatie LP 24 november 2015, p. 9 en mutatie LP 26 november 2015, p. 9 en 10.
Mutatie LP 2 december 2015, p. 11.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 16.
Mutaties AP 27 november 2015, nummer 89, p. 3. Zie ook: proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2021 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] .
Mutatie LP, 3 december 2015, p. 11.
Mutatie LP 4 december 2015, p. 13.
Mutatie LP 15 december 2015, p. 13.
Mutatie LP 15 december 2015, p. 13.
Mutatie AP 6 december 2015, nummer 93, p. 4.
E-mails LP, document ‘Gespreksnotitie potentiële getuige 226g Sv, p. 15 e.v.Proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2023 opgemaakt door raadsheer-commissaris mr. E.M.J. Brink met als bijlagen twee bestanden; één met geschoonde mailberichten en één met geschoonde mutaties van het traject met betrekking tot de door [getuige] afgelegde kluisverklaringen (opgenomen in de RHC-map).
Mutatie LP 17 december 2015, p. 14.
Mutatie LP 16 december 2015, p. 13-14.
Mutatie LP 23 december 2015, p. 15.
Mutatie LP 24 december 2015, p. 15.
Mutatie LP 13 januari 2016, p. 17.
Mutatie LP 28 januari 2016, p. 17-18.
Mutatie LP 28 januari 2016, p. 18.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 april 2024 opgemaakt door de raadsheer-commissaris volgt dat [officier van justitie] een officier van justitie betreft.
De naam [getuige] is de (code)naam van [getuige] in het onderzoek van het landelijk parket.
Mutatie LP 25 februari 2016, p. 21.
Proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2023 opgemaakt door raadsheer-commissaris mr. E.M.J. Brink met als bijlagen twee bestanden; één met geschoonde mailberichten en één met geschoonde mutaties van het traject met betrekking tot de door [getuige] afgelegde kluisverklaringen (ongenummerd opgenomen in de RHC-map). Hierna aangeduid als ‘Mutatie LP’ en ‘Mail LP’. Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris, betreft: een mail van mr. [landelijk officier van justitie 1] aan mr. [advocaat van getuige] van 26 februari 2016.
Mutatie LP 9 maart 2016, p. 21-22.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 17.
Mail LP, betreft: een mail van [verbalisant onderzoeksleider] aan [onbekend], verzonden op 8 maart 2016 en met als onderwerp: Horen [getuige] .
Mail LP, betreft: document met titel ‘Overeenkomst als bedoeld in de aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken’.
Mails LP, betreft: mail van [advocaat van getuige] aan mr. [landelijk officier van justitie 1] verzonden op 5 juli 2016 met onderwerp: [getuige] en mail van [landelijk officier van justitie 2] aan [advocaat van getuige] verzonden op 14 juli 2016 met onderwerp: FW: [getuige] .
Mutatie LP 4 augustus 2016, p. 27.
Mutatie LP 21 september 2016, p. 28.
Mutatie LP 13 oktober 2016, p. 29.
Mail LP, betreft: mail van mr. [rechercheofficier van justitie 1] aan [landelijk officier van justitie 2] verzonden op 12 oktober 2016 met onderwerp: [getuige] J, p. 25.
Mutatie LP 26 oktober 2016, p. 30.
Mutatie AP 12 november 2016, nummer 155, p. 10.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 18.
Mails LP 6 maart 2017, p. 23 en 24.
Mail LP 9 maart 2017, p. 19.
Mutatie LP 30 maart 2017, p. 30.
Mutatie LP 30 maart 2017, p. 30.
Mutatie LP 30 november 2015, p. 11 en mutatie LP 5 april 2017, p. 30 en 31.
Mail LP 1 mei 2017, p. 22.
Mutatie LP 8 juni 2017, p. 31 en 32.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 3, 6 en 10 juni 2024.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 16 en 17.
RHC [getuige] 16 februari 2023, p. 6 en 7.
Proces-verbaal van de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting van demeervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 16 juni 2017.
Een schriftelijk stuk, zijnde een bijlage bij de brief met onderwerp: ‘Aanvullende onderzoekswensen’ opgemaakt door mr. Schuurman (opgenomen in het dossier).
RHC [getuige] 16 februari 2023, p. 8.
Een schriftelijk stuk, zijnde een bijlage bij de brief met onderwerp: ‘Aanvullende onderzoekswensen’ opgemaakt door mr. Schuurman (opgenomen in het dossier).
Een schriftelijk stuk ‘Vragen getuige [rechercheofficier van justitie 1] ’, ingekomen bij het kabinet van de raadsheer-commissaris op 12 april 2021 (opgenomen in de RHC-map).
RHC [rechercheofficier van justitie 1] 27 mei 2024, p. 5.
Mutatie LP 9 maart 2018, p. 33.
Mutatie LP 20 maart 2018, p. 34 en 35.
Een schriftelijk stuk, zijnde een bijlage bij een brief met onderwerp: ‘Aanvullende onderzoekswensen’ opgemaakt door mr. Schuurman (opgenomen in het dossier).
Een schriftelijk stuk, zijnde een bijlage bij een brief met onderwerp: ‘Aanvullende onderzoekswensen’ opgemaakt door mr. Schuurman (opgenomen in het dossier).
RHC [getuige] 16 februari 2023, pagina 4.
Een schriftelijk stuk, zijnde een bijlage bij een brief met onderwerp: ‘Aanvullende onderzoekswensen’ opgemaakt door mr. Schuurman (opgenomen in het dossier).
Mutatie LP 31 juli 2019, p. 35-36.
Mutatie LP 1 augustus 2019, p. 38.
Mutatie LP 23 januari 2020, p. 38
Het hof begrijpt: een gratieverzoek in Maggiora. Er is geen sprake van andere strafzaken tegen [getuige] waarin een gratieverzoek kan worden gedaan.
HR 2 april 2000, NJ 2002, 357. ECLI:NL:HR:2002:AD8948.
HR 19 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, NJ 1996/249 en HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629, NJ 2011/169.
RHC [rechercheofficier van justitie 1] 27 mei 2024, p. 4.
RHC [rechercheofficier van justitie 1] 27 mei 2024, p. 7 en 8.
Uitgewerkt verhoor 14 oktober 2015 met nummer V-002-06, p. 56.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 4.
RHC [getuige] 27 januari 2023, p. 10 en 11.
Proces-verbaal van bevindingen van 17 maart 2023 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (opgenomen in het dossier).
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 3, 6 en 10 juni 2024.
Proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2024 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] (opgenomen in het dossier).
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 16, 17, 20, 23 en 24 september 2024.
MvT, p. 11
EHRM, 1 juni 2023, [persoon] tegen Slowakije, nr. 19990/20