RvdW 2022/902:Onder zich hebben producten van dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten, art. 13 lid 1, aanhef onder a. Flora- en Faunawet. Klacht over verwerping hof beroep op vrijstelling art. 3.18 leden 1 en 2 Regeling Natuurbescherming (hierna: Regeling). HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 15 december 2009, NJ 2011/78 m.b.t. betekenis die aan art. 1 lid 2 Sr moet worden toegekend, o.m. inhoudende dat ingeval na begaan van feit delictsomschrijving — in voor verdachte gunstige zin — is gewijzigd, art. 1 lid 2 Sr toepasselijk is indien die wetswijziging voortvloeit uit verandering van inzicht van wetgever omtrent strafwaardigheid van dat feit. HR: t.t.v. bewezenverklaarde golden Flora- en Faunawet en Besluit prepareren van dieren. T.t.v. berechting in h.b. waren Wet natuurbescherming en Regeling in werking getreden. Uitgangspunt dat hof toepassing had moeten geven aan art. 3.18 Regeling is niet juist. Dat voorschriften over straffeloos onder zich kunnen hebben van dode vogel ter preparatie op praktische gronden zijn gemoderniseerd, brengt immers niet met zich dat sprake is van gewijzigd inzicht over strafwaardigheid van al voor wijziging begane feiten. Volgt verwerping.