NJB 2019/2182:Schakelbewijs in de succinylcholine-moordzaken: in casu heeft het hof blijkens de bewijsvoering voor de bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit (de moord op slachtoffer 2) mede redengevend geacht de omstandigheid dat de verdachte betrokken was bij het in zaak A onder 1 tenlastegelegde feit (de moord op slachtoffer 1). Indien voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten was betrokken, dient de vraag of de redengevendheid van dergelijk – in diverse varianten voorkomend – zogenoemd schakelbewijs begrijpelijk is, te worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering. Het recht biedt hierbij geen steun voor de stelling dat een schakelbewijs-constructie alleen is toegelaten indien sprake is van een sterke overeenkomst in de wijze van uitvoering van de feiten ‘waarvan eerst is vastgesteld dat zij zijn begaan’