Hof 's-Hertogenbosch, 14-04-2009, nr. HD200023247
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1615
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-04-2009
- Zaaknummer
HD200023247
- LJN
BI1615
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI1615, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑04‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Schorsing executie arbitraal vonnis. Artt. 1065 en 1066 Rv.
zaaknr. HD 200.023.247
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 14 april 2009,
gewezen in de zaak van:
1. [A.],
wonende te [woonplaats],
2. [B.],
wonende te [woonplaats], België,
3. [C.],
wonende te [woonplaats], Belgie,
4. [D.],
wonende te [woonplaats],
5. [E.],
wonende te [woonplaats],
6. [F.],
wonende te [woonplaats],
7. [G.],
wonende te [woonplaats],
8. [H.],
wonende te [woonplaats],
9. [I.],
wonende te [woonplaats],
10. [F.],
wonende te [woonplaats],
11. [G.],
wonende te [woonplaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van
15 januari 2009,
advocaat: mr. J.P.F.W. van Eijck,
tegen:
1. [X.],
wonende te [woonplaats], België,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. R.P.F. van der Mark,
en
2. de stichting STICHTING ELISABETH ZIEKENHUIS,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 30 december 2008 tussen appellanten – de maatschap - als gedaagden, geïntimeerde sub 1 – [X.] - als eiser en geïntimeerde sub 2 – het EZ – als gevoegde partij aan de zijde van [X.].
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 196865/KG ZA 08-621)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij voormeld exploot heeft de maatschap een productie overgelegd, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vorderingen van [X.] en het EZ met veroordeling van [X.] en het EZ in de proceskosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [X.] zes producties overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. Bij memorie van antwoord alsmede verzoek (datumbepaling) pleidooi heeft het EZ één productie overgelegd en de grieven bestreden.
2.4. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten op 12 maart 2009. Voor de maatschap [X.] en het EZ is het woord gevoerd door respectievelijk mr. drs. E.C.M. Wagemakers, mr. R.P.F. van der Mark en mr. T.A.M. van den Ende. Ieder van hen heeft pleitnotities overgelegd. Daarna hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Grief I is – kort gezegd - gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het in het arbitrale vonnis van 6 november 2008 uitgesproken verbod niet met redenen is omkleed en dat het waarschijnlijk is dat de rechter in de bodemprocedure dat vonnis zal vernietigen.
Grief II is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de maatschap geen rechtens te respecteren belang (meer) heeft bij tenuitvoerlegging van het verbod.
Grief III is gericht tegen de proceskostenveroordeling en het dictum van het vonnis waarvan beroep.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. De maatschap oefent de praktijk voor radiotherapie uit in het dr. [L.] Instituut (hierna: [L.]) te [plaatsnaam]. Met ingang van 1 januari 2002 heeft het [L.] een samenwerkingsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met het EZ, inhoudend – kort gezegd - het voor gezamenlijke rekening en risico exploiteren van een Gamma Knife. Het Gamma Knife is een apparaat waarmee aandoeningen in de hersenen door middel van zeer geconcentreerde straling behandeld kunnen worden. Het Gamma Knife Centrum (verder: GKC) is opgezet op initiatief van het EZ en de maatschap neurochirurgie. De behandeling vindt plaats in teamverband tussen onder meer de neurochirurg en de radiotherapeut. Het GKC bevindt zich in het EZ.
4.1.2. [X.] is met de maatschap in contact gekomen door middel van een advertentie van de maatschap, waarin gevraagd werd om een ervaren radiotherapeut met neurologie als aandachtsgebied, die in nauwe samenwerking met de afdeling neurochirurgie in het EZ het GKC zou gaan implementeren. [X.] is per 1 maart 2002 tot de maatschap toegetreden. Aanvankelijk werkte hij als enige radiotherapeut in het GKC, toen de werkzaamheden in het GKC werden uitgebreid gingen ook twee andere leden van de maatschap in het GKC werken, laatstelijk ieder beurtelings één dag per week. [X.] werkte aanvankelijk twee dagen per week in het GKC, later drie. [X.] is per 1 juni 2002 toegelaten als medisch specialist tot het EZ. Met andere leden van de maatschap heeft het EZ geen toelatingsovereenkomsten gesloten.
4.1.3. In mei 2007 is een conflict ontstaan tussen [X.] en de maatschap. De geschillen betroffen onder meer de werkwijze van [X.] in het GKC. De maatschap verweet [X.] dat hij te solistisch optrad en wenste een ander werkrooster in te voeren. Vervolgens is ook een conflict ontstaan tussen de maatschap enerzijds en de maatschap neurochirurgie en het EZ anderzijds. Er is tussen de maatschappen een mediation-traject gestart dat niet tot een oplossing heeft geleid.
4.1.4. Bij vonnis van 28 juli 2008 heeft de voorzitter van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg in kort geding op vordering van het EZ het [L.] veroordeeld [X.] voltijds ter beschikking te stellen aan het GKC en toe te staan dat de noodzakelijke waarneming en achtervang van [X.] zou worden verzorgd door het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (verder: EMCR). Sinds dat moment is [X.] als enig lid van de maatschap werkzaam geweest in het GKC.
4.1.5. Bij arbitraal vonnis van 6 november 2008 is op vordering van zowel de maatschap als [X.] de maatschap ten aanzien van [X.] ontbonden met ingang van 1 januari 2009 wegens verstoorde verhoudingen. Voorts is op vordering van de maatschap voor recht verklaard dat [X.] na ontbinding van de maatschap niet gerechtigd is werkzaam te zijn in het GKC. Het verbod is in het arbitraal vonnis omschreven als: a) gedurende de termijn waarin de tot het [L.] toegelaten radiotherapeuten krachtens de samenwerkingsovereenkomst [L.]-EZ gerechtigd zijn de praktijk uit te oefenen in het GKC, doch b) tenminste gedurende een periode van twee jaar na ontbinding van de maatschap, op straffe van een dwangsom.
4.1.6. Het EZ heeft bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg een vordering ingediend strekkend tot ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst. Het [L.] heeft een tegenvordering ingesteld, primair ertoe strekkend dat het EZ zou worden veroordeeld de samenwerkingsovereenkomst voort te zetten, subsidiair tot ontbinding van die samenwerkingsovereenkomst en tot veroordeling van het EZ de activiteiten en activa van het GKC, meer in het bijzonder het Gamma Knife, aan het [L.] over te dragen, met vergoeding aan het [L.] van de geleden schade. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2008. Bij beslissing van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg van 15 december 2008 is de samenwerkingsovereenkomst tussen het [L.] en het EZ inzake het GKC ontbonden met ingang van 1 januari 2009. Het scheidsgerecht heeft voorts geoordeeld dat de vordering van het [L.] tot overdracht van het Gamma Knife aan het [L.] niet kan worden toegewezen, omdat – kort samengevat – het EZ het Gamma Knife heeft aangeschaft, het bij het EZ is geplaatst, dat daar de bouwkundige voorzieningen zijn getroffen, het EZ inmiddels een nieuw apparaat heeft aangeschaft en niet valt in te zien dat het EZ gehouden zou zijn het Gamma Knife of het nieuwe apparaat aan het [L.] ter beschikking te stellen. Daarbij is ook nog overwogen dat de behandeling in het GKC niet kan worden uitgeoefend zonder de bijzonder expertise die daartoe in het EZ bestaat, terwijl de maatschap zelf het ertoe heeft geleid dat haar meest bij het GKC betrokken lid de maatschap moet verlaten.
4.1.7. Bij dagvaarding van 28 november 2008 heeft [X.] jegens de maatschap in kort geding gevorderd het deel van het dictum van het arbitraal vonnis waarin is bepaald dat hij niet meer gerechtigd is in het GKC werkzaam te zijn te schorsen totdat onherroepelijk op de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis is beslist, althans te bepalen dat de maatschap [X.] tot dat moment niet kan houden aan dit verbod. Het EZ heeft zich aan de zijde van [X.] gevoegd in het kort geding. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering toegewezen.
4.1.8. [X.] heeft bij dagvaardingen van 12 december 2008 en 6 februari 2009 bij de rechtbank Haarlem vernietiging gevorderd van het arbitraal vonnis op grond van de artikelen 1064 en 1065 Rv. Inmiddels heeft het EZ verzocht zich te mogen voegen in die procedure.
4.2. Bij een verzoek tot schorsing van een arbitraal vonnis dient de rechter zich een voorlopig oordeel te vormen over de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis en tevens de belangen van partijen af te wegen. De rechter moet rekening houden met het feit dat vernietiging van een arbitraal vonnis een buitengewoon rechtsmiddel is dat slechts op een limitatief aantal gronden kan worden ingesteld, waarbij de rechter zich terughoudend dient op te stellen.
4.3. [X.] heeft voor zijn betoog dat het arbitraal vonnnis dient te worden vernietigd in de inleidende dagvaarding vier gronden aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft deze gronden besproken en van de hand gewezen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens overwogen dat zijns inziens het verbod in het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed en dat hij het om die reden waarschijnlijk acht dat het vonnis zal worden vernietigd. Tegen dit oordeel is de eerste grief gericht.
4.4.1. De maatschap heeft aangevoerd dat het ontbreken van motivering in het arbitraal vonnis noch in de kortgeding procedure noch in de hoofdzaak was aangevoerd of ter sprake gekomen. Wat daarvan zij: in hoger beroep is deze grond voor vernietiging wel onderwerp van het geschil en [X.] heeft bij dagvaarding van 6 februari 2009 ook in de bodemprocedure daarop een beroep gedaan.
4.4.2. Vernietiging van een arbitraal vonnis op de grond dat dit niet met redenen is omkleed is slechts mogelijk indien de motivering ontbreekt, en niet in geval van ondeugdelijke motivering. Met het ontbreken van motivering moet op één lijn worden gesteld het geval waarin weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt (HR 09-01-2004, NJ 2005/190).
4.4.3. Met betrekking tot de motivering van het verbod in het arbitraal vonnis overweegt het hof het volgende. De arbiters hebben in 3.6. van het arbitraal vonnis overwogen dat de maatschap aan toewijzing van de GKC praktijk aan hen de eis hebben verbonden van een verbod aan [X.] om op het GKC werkzaam te zijn. Die eis achtten de arbiters toewijsbaar. Zij overwogen vervolgens dat de maatschap aan haar eis geen termijn heeft verbonden, hetgeen zij niet gerechtvaardigd achtten. Vervolgens hebben zij aan het verbod een dubbele termijn verbonden, zoals hiervoor weergegeven onder 4.1.5. Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat door de arbiters geen steekhoudende verklaring is gegeven voor de beslissing dat het [X.] óók in het geval waarin de maatschap wegens beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst [L.]/EZ niet meer tot de uitoefening van de praktijk in het GKC gerechtigd is, verboden is tenminste twee jaar in het GKC werkzaam te zijn. De arbiters hebben immers hun beslissing op dit punt verbonden aan het uitgangspunt dat de GKC praktijk wordt toegewezen aan de maatschap.
4.4.4. Bij het pleidooi heeft de maatschap gesteld dat het aan de arbiters bekend was dat zowel het [L.] als het EZ ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst nastreefden, zodat de arbiters ervan op de hoogte waren dat die ontbinding zou worden uitgesproken en derhalve met die omstandigheid rekening hebben gehouden bij hun beslissing. Dat is echter gemotiveerd weersproken door [X.] en het EZ. Uit de uitspraak van het Scheidsgerecht van 16 december 2008 blijkt dat het [L.] primair voortzetting van de samenwerking vorderde, zodat het hof er voorshands van uit gaat dat ten tijde van de arbitrale uitspraak nog niet vast stond dat de overeenkomst [L.]/EZ zou worden ontbonden. Weliswaar zou uit het dictum van het arbitraal vonnis kunnen worden afgeleid dat de arbiters met de mogelijkheid van ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst rekening hebben gehouden, maar daarmee is de beslissing dat [X.] ook in dat geval gedurende tenminste twee jaar niet in het GKC werkzaam mag zijn niet verklaard.
4.4.5. Op grond van het vorenstaande faalt de eerste grief.
4.5.1 De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de maatschap geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij tenuitvoerlegging van het verbod, nu de samenwerkingsovereenkomst tussen het [L.] en het EZ wat betreft het GKC met ingang van 1 januari 2009 is geëindigd.
4.5.2. Het hof dient in een geval als dit in het algemeen de belangen van de betrokken partijen te beoordelen. In het onderhavige geval doet zich de bijzondere situatie voor dat behalve de partijen bij het arbitrale vonnis een andere belanghebbende, het EZ, zich in het geding heeft gevoegd. Het belang van het EZ is in overwegende mate betrokken bij de vraag of [X.] moet worden gehouden aan het hem opgelegde verbod om in het GKC werkzaam te zijn. Het EZ is immers ingevolge de uitspraak van het Scheidsgerecht van 16 december 2008 met uitsluiting van het [L.] gerechtigd tot het Gamma Knife en het EZ zal het GKC voortzetten. Het EZ voert aan dat voortzetting van de betrokkenheid van [X.] in het GKC in het belang is van (de continuïteit van) de patiëntenzorg, waarbij het erop wijst dat het hier gaat om een categorie ernstig zieken. Het EZ, dat de kwaliteiten van [X.] zeer waardeert, hecht er dan ook groot belang aan dat [X.] in het GKC werkzaam blijft.
4.5.3. Onweersproken is dat [X.] belang heeft bij voortzetting van zijn praktijk in het GKC. Ook hij heeft hierbij, naast zijn persoonlijk belang, gewezen op de continuïteit van de patiëntenzorg.
4.6.1. De maatschap heeft gesteld nog steeds belang te hebben bij het aan [X.] opgelegde verbod om in het GKC te werken:
- [X.] is opgetreden als een splijtzwam in allerlei verhoudingen, waardoor de conflicten tussen de maatschap en de neurochirurgen en vervolgens tussen het [L.] en het EZ zijn ontstaan;
- zijn vertrek uit het GKC zou de samenwerking tussen de maatschap en andere specialismen en instituten zeer ten goede komen;
- het Gamma Knife is een in principe verouderde techniek, in het GKC worden mede door toedoen van [X.] patiënten behandeld die daar niet thuis horen en beter af zijn met een behandeling op een van de moderne versnellers;
- voortgezette werkzaamheden van [X.] in het GKC leiden tot een vorm van concurrentie met behandelingen binnen het [L.], hetgeen vanuit het oogpunt van patiëntenzorg ongewenst is;
- het is ongerijmd indien het aan [X.] opgelegde verbod niet uitvoerbaar zou zijn, terwijl het gebod aan de maatschap tot betaling aan hem van € 284.000,- in stand blijft;
- een goede gezondheidszorg wordt niet gediend indien [X.] in het GKC werkzaam blijft, temeer niet daar [X.] feitelijk nog steeds als solist optreedt.
4.6.2. Dat de verstoorde verhouding tussen de maatschap, de neurochirurgen en het EZ uitsluitend of in belangrijke mate te wijten is aan [X.] is naar het voorlopig oordeel van het hof niet komen vast te staan, nu zowel uit het arbitraal vonnis als uit de beslissing van het Scheidsgerecht blijkt dat zowel aan de maatschap als aan [X.] verwijten kunnen worden gemaakt. Ter zitting van het hof is gebleken dat een gedwongen vertrek van [X.] de samenwerking tussen de maatschap en het EZ zeker niet ten goede zal komen, nu het EZ groot belang hecht aan de werkzaamheden van [X.] en aan diens samenwerking met de neurochirurgen. Bovendien is door [X.] en het EZ gemotiveerd weersproken dat de werkzaamheden van [X.] in het GKC de samenwerking tussen de maatschap en andere specialisten in het EZ momenteel negatief beïnvloeden. De kritiek van de maatschap op het gebruik van het Gamma Knife als medisch instrument staat los van de vraag of de maatschap belang heeft bij een verbod aan [X.] om in het GKC werkzaam te zijn. Nu het GKC normaal in werking is, moet ervan worden uitgegaan dat daar verantwoorde medische behandelingen plaatsvinden.
4.7.1. De maatschap stelt terecht dat het niet in de rede ligt dat [X.] aanspraak maakt op betaling van het in het arbitrale vonnis aan hem toegewezen bedrag zolang de tenuitvoerlegging van die uitspraak is geschorst voor wat betreft het hem opgelegde verbod. [X.] heeft dit echter erkend en onweersproken is dat hij dat bedrag thans niet opeist.
4.7.2. Het hof is van oordeel dat de maatschap haar kritiek op het functioneren van [X.] volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Zowel [X.] als het EZ hebben weersproken dat [X.] als solist optreedt. Radiotherapeuten van het EMCR treden op als vervanger en achterwacht en met hen vindt goed intercollegiaal overleg plaats. Het EZ is doende een radiotherapeut naast [X.] aan te stellen, maar is daar tot op heden nog niet in geslaagd. Het EZ heeft terecht aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg in het GKC bij zijn Raad van bestuur ligt en geen aangelegenheid vormt van de maatschap. Het EZ heeft onweersproken gesteld dat overleg plaatsvindt met de Inspectie voor de gezondheidszorg en dat van kritiek van deze zijde geen sprake is.
4.8. Op grond van het voorgaande en gezien het feit dat de maatschap zelf geen praktijk meer uitoefent in het GKC is het hof van oordeel dat voorshands niet is in te zien welk belang de maatschap thans heeft bij de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis totdat onherroepelijk op de vordering tot vernietiging van dat vonnis is beslist.
Bij de beslissing dat schorsing van de executie in de onderhavige zaak op zijn plaats is heeft het hof, gezien de omstandigheden van het geval en de verschillende belangen van partijen en gelet op de aard van de onderhavige procedure, meegewogen dat tenuitvoerlegging een (vrijwel) niet terug te draaien situatie zou doen ontstaan.
Ook grief II faalt dus.
4.9. De derde grief, die geen zelfstandige betekenis heeft, behoeft geen bespreking meer. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd. De maatschap zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de maatschap in de kosten van de procedure, voor zover aan de zijde van [X.] en het EZ gevallen voor ieder van hen begroot op € 303,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Huijbers-Koopman,
Zweers-van Vollenhoven en Van der Putt-Lauwers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 april 2009.