Hof 's-Hertogenbosch, 23-10-2007, nr. C0501630/MA
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB7389
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-10-2007
- Zaaknummer
C0501630/MA
- LJN
BB7389
- Roepnaam
Deco Tricot
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB7389, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑10‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
TvI 2008, 37 met annotatie van G.W. van der Voet
Uitspraak 23‑10‑2007
Inhoudsindicatie
[appellanten] hebben zich in appel beroepen op het "in brede kring" aanvaarde standpunt dat het niet geoorloofd is te vluchten in een faillissement om daarmee aan verplichtingen jegens werknemers te ontkomen (HR 29 juni 2001, JOR 2001, 169). [appellanten] betogen terecht dat er sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid tot aangifte van faillietverklaring indien de vennootschap deze bevoegdheid tot het doen van aangifte heeft uigeoefend voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. In het onderhavige geval is echter niet komen vast te staan dat hiervan sprake is. Het gaat hier om een vennootschap, Deco Tricot, die al enige jaren verlies leed en die te kampen had met hoge loonkosten in een markt waarin - volgens het verslag van de curator ex art. 73a Fw - het confectiewerk veelal naar het buitenland (Polen, Turkije) of naar illegale ateliers ging. Van omstandigheden die er op duiden dat Deco Tricot onnodig haar faillissement heeft aangevraagd met de enkele bedoeling om daarmee aan [appellanten] de arbeidsrechtelijke bescherming te onthouden, is niet gebleken.
typ. CB
rolnr. C0501630/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 23 oktober 2007,
gewezen in de zaak van:
1)[APPELLANTE SUB 1],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
2)[APPELLANTE SUB 2],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
3)[APPELLANTE SUB 3],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
4)[APPELLANTE SUB 4],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
5)[APPELLANTE SUB 5],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
6)[APPELLANTE SUB 6],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
7)[APPELLANTE SUB 7],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
8)[APPELLANTE SUB 8],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
9)[APPELLANTE SUB 9],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
10)[APPELLANTE SUB 10],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
11)[APPELLANTE SUB 11],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
12)[APPELLANTE SUB 12],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
13)[APPELLANTE SUB 13],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
14)[APPELLANTE SUB 14],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
15)[APPELLANTE SUB 15],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
16)[APPELLANTE SUB 16],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
17)[APPELLANTE SUB 17],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
18)[APPELLANTE SUB 18],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
19)[APPELLANTE SUB 19],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
20)[APPELLANTE SUB 20],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
21)[APPELLANTE SUB 21],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
22)[APPELLANTE SUB 22],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
23)[APPELLANTE SUB 23],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
24)[APPELLANTE SUB 24],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
25)[APPELLANTE SUB 25],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
26)[APPELLANTE SUB 26],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
27)[APPELLANTE SUB 27],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
28)[APPELLANTE SUB 28],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
29)[APPELLANTE SUB 29],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
30)[APPELLANTE SUB 30],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
31)[APPELLANTE SUB 31],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2005,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
1)de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. FREDEBEL,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
2)de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. PHIDEBEL,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
3)de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. MIDEBEL,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
4)de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEBELMA HOLDING B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
5)de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DECOTRICOT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 20 juli 2005, verbeterd bij vonnis van 17 augustus 2005, tussen appellanten – [appellanten] - als eisers en geïntimeerden - Fredebel cs - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 97833/HA ZA 04-1211)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [appellanten], onder overlegging van één productie, vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 20 juli 2005, verbeterd bij het vonnis van 17 augustus 2005 en, kort gezegd, tot het alsnog voor recht verklaren dat Fredebel cs hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door [appellanten] geleden en te lijden materiële en immateriële schade op grond van het onrechtmatig handelen van Fredebel cs jegens [appellanten], met veroordeling van Fredebel cs tot vergoeding van deze schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van Fredebel cs in de proceskosten, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben Fredebel cs, onder overlegging van eveneens één productie, de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in beide instanties. Tevens hebben Fredebel cs bij memorie van antwoord een beroep op verjaring gedaan.
2.3. Bij akte d.d. 11 juli 2006 hebben [appellanten] onder meer gereageerd op dit beroep op verjaring. Vervolgens hebben Fredebel cs een antwoordakte d.d. 8 augustus 2006 genomen.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven van [appellanten] strekken ten betoge dat de rechtbank de vorderingen van [appellanten] ten onrechte heeft afgewezen.
4. De beoordeling
4.1.1. In overweging 2.1. van het vonnis van 20 juli 2005, verbeterd bij vonnis van 17 augustus 2005, heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.1.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.2.1. Fredebel cs maken deel uit van een concern dat actief is in de kleding- en tricotage-industrie. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Deco Tricot B.V. (hierna: Deco Tricot) maakte deel uit van het concern. Deco Tricot was de dochtervennootschap van geïntimeerde sub 4, Debelma Holding B.V. (hierna: Debelma) en de zustervennootschap van een niet in de procedure betrokken besloten vennootschap, Tricot Ververij Limburg B.V. (hierna: Ververij Limburg).
4.1.2.2. [appellanten] waren bij Deco Tricot werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.
4.1.2.3. Namens Deco Tricot is bij brief van 24 oktober 1994 aan de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening verzocht ontslagvergunningen te verlenen voor 31 personeelsleden (cva, prod. 2).
4.1.2.4. Deco Tricot is op eigen aanvraag op 1 december 1994 in staat van faillissement verklaard (cva, prod. 1). De arbeidsovereenkomsten tussen [appellanten] en Deco Tricot zijn vervolgens door de curator beëindigd.
4.1.2.5. De curator in het faillissement van Deco Tricot, mr. P.J.H. Keulers (hierna: de curator), heeft het openbaar verslag ex art. 73a Fw over het vierde kwartaal van 1994 aan mr. D. Grégoire, de advocaat van [appellanten], (hierna: mr. Grégoire) toegezonden (akte overlegging producties d.d. 14 december 2004, prod. 14, 2e stuk). Hierin is onder meer vermeld:
Er waren 60 mensen in loondienst, die op dezelfde dag zijn ontslagen.
[...]
De oorzaak van het faillissement is volgens mij alleen te vinden in de loonkosten.
Het confectiewerk - de meeste werknemers waren daarin werkzaam - gaat naar het buitenland (Polen, Turkije) of naar illegale ateliers.
In 1990 en 1991 is nog winst gemaakt.
In 1992 werd f 387.147,- verlies geleden in 1993 f 320.597,- en in 1994 (tot 1 oktober) f 635.800,-.
[...]
Het bedrijf had geprobeerd om personeel kwijt te worden via het arbeidsbureau en via de Kantonrechter (art. 7a: 1639 w BW).
Dit mislukte echter, althans in de ogen van de werkgever.
Gezien de sterk oplopende verliezen, resteerde de vennootschap niets anders dan een faillissement. In 1994 werd de vennootschap financieel overeind gehouden door moeder en zuster; er is geen bankkrediet. In dat kader vonden drie verpandingen plaats. Nadat ik mij op het standpunt heb gesteld, dat deze verpandingen nietig zijn, is er een akte van dading gesloten met als resultaat
- de fiscus wordt in haar geheel betaald,
- moeder en dochter staan garant voor 75% van de boedelvordering van de bedrijfsvereniging,
- van de 60 ontslagen medewerkers zijn 21 mensen in loondienst getreden van andere vennootschappen van de groep,
- de boedel ontvangt f 300.000,- exclusief BTW.
Gezien voorgaande punten is dit een redelijke oplossing.
Het banksaldo per 24-01-1995 bedraagt f 93.443,25.
[...]
4.1.2.6. Tussen Debelma, Ververij Limburg en de curator is een akte van dading gesloten waarin onder meer de afspraken zijn neergelegd zoals hiervoor zijn vermeld, aangegeven met de gedachtestreepjes (mvg, prod. 1).
4.1.2.7. Mr. Grégoire heeft bij exploot van 30 november 1999 een brief met onder meer de volgende inhoud aan - onder meer - Fredebel cs doen betekenen (akte overlegging producties d.d. 14 december 2004, prod. 13):
Zij waren allen [bedoeld is: [appellanten]; toev. hof] op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij de op 1 december 1994 door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht failliet verklaarde besloten vennootschap Deco Tricot [....]. Zij claimen van de in de aanhef genoemde vennootschappen een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Dit onrechtmatig handelen bestaat uit (het nemen van besluiten die hebben geleid tot) het onttrekken van werkopdrachten en/of financiële middelen en/of machines en/of personeel van Deco Trico B.V. en/of het niet langer te beschikking stellen van machines en/of gebouwen en/of financiële middelen aan Deco Tricot B.V., hetgeen op 1 december 1994 heeft geleid tot (het op eigen verzoek uitspreken van) het faillissement van Deco Tricot B.V. Door dit faillissement hebben voornoemde voormalige werknemers schade geleden. Deze schade bestaat o.a. uit gederfd inkomen en/of het niet verkrijgen van een vergoeding ex art. 7a:1639BW (oud) BW. Voornoemde vennootschappen zijn verplicht aan de hierboven genoemde voormalige werknemers alle (im)materiële schade die zij hebben geleden of nog zullen lijden te vergoeden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW.
4.2.1. [appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat Fredebel cs hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door [appellanten] geleden en te lijden materiële en immateriële schade op grond van het onrechtmatig handelen van Fredebel cs jegens [appellanten], met veroordeling van Fredebel cs tot vergoeding van deze schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van Fredebel cs in de proceskosten.
4.2.2. [appellanten] baseren hun vorderingen op de stelling dat Deco Tricot welbewust heeft aangestuurd op een verliessituatie teneinde daarmee een argument te hebben om te kunnen reorganiseren. Nadat was gebleken dat de kantonrechter in het kader van ontbindingsprocedures voornemens was aanzienlijke vergoedingen toe te kennen aan de werknemers, heeft Deco Tricot er voor gekozen om zelf haar faillissement aan te vragen. Het op deze wijze saneren van een bedrijf, met het gevolg dat de werknemers hun baan verliezen, is onrechtmatig als gevolg waarvan [appellanten] schade hebben geleden. Fredebel cs zijn aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade van [appellanten].
4.2.3. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast. Bij vonnis van 20 juli 2005, verbeterd bij vonnis van 17 augustus 2005, heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen op de grond dat [appellanten] - kort gezegd - niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Tevens heeft de rechtbank [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van Fredebel cs.
4.3.1. Nu appellante sub 2 in Duitsland woont en appellante sub 30 in België, is allereerst de vraag aan de orde of de rechtbank zich terecht bevoegd heeft geacht van de vorderingen van appellanten sub 2 en sub 30 kennis te nemen en voorts of de rechtbank jegens hen terecht Nederlands recht van toepassing heeft geacht.
4.3.2. Beide vragen beantwoordt het hof - met de rechtbank - bevestigend. Voor het toepasselijke recht is bepalend dat de door [appellanten] gestelde onrechtmatige daad in Nederland is gepleegd.
4.3.3. Fredebel cs hebben zich bij memorie van antwoord
- voor het eerst - beroepen op verjaring (artikel 3:310 lid 1 BW) en daartoe gesteld dat een rechtsvordering van [appellanten] tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop [appellanten] zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden. Daarop hebben [appellanten] betoogd dat het beroep op verjaring door Fredebel cs tardief is en dus moet worden gepasseerd. Verder hebben [appellanten] betoogd dat de verjaring tijdig is gestuit en dat vervolgens is gedagvaard.
4.3.4. Het hof zal allereerst het beroep van Fredebel cs op verjaring bespreken. Immers, indien dit beroep op verjaring op gaat, hebben [appellanten] geen belang meer bij bespreking van hun grieven, nu deze grieven in dat geval niet tot de beoogde toewijzing van hun vorderingen kunnen leiden.
4.3.5. Het hof verwerpt het standpunt van [appellanten] dat het beroep op verjaring tardief is. Fredebel cs waren niet gehouden dit beroep op verjaring vóór alle weren aan te voeren.
4.3.6. Aan de orde is nu de vraag of de verjaring, zoals [appellanten] stellen en Fredebel cs betwisten, tijdig is gestuit. Fredebel cs hebben niet aangegeven wanneer de verjaringstermijn is begonnen te lopen. Nu Deco Tricot op 1 december 1994 in staat van faillissement is verklaard en de curator op diezelfde dag de arbeidsovereenkomst met [appellanten] heeft beëindigd, kan het hof niet tot de conclusie komen dat ten tijde van het betekenen van het exploot van 30 november 1999 (rov 4.1.2.7.) de verjaring was voltooid. Nu met dit exploot de verjaring rechtsgeldig is gestuit, faalt het beroep op verjaring.
4.3.7. Daarmee komt het hof toe aan bespreking van de grieven I, II en III.
4.3.8. De rechtbank heeft als uitgangspunt gehanteerd dat op [appellanten] de stelplicht en de bewijslast rusten, nu zij zich beroepen op een onrechtmatige daad van Fredebel cs. Hiertegen is grief I gericht. [appellanten] hebben zich beroepen op HR 3 april 1992, NJ 1992, 411. Het hof gaat hieraan voorbij. De desbetreffende uitspraak gaat over een bestuurder die volledige zeggenschap had in een vennootschap die nalatig was gebleven met betaling. De bestuurder van de nalatige vennootschap dient dan onder omstandigheden aannemelijk te maken dat de vennootschap niet in staat is te betalen, omdat veronderstelde betalingsonmacht van de vennootschap zeer wel gepaard kan gaan met en zelfs haar oorzaak kan vinden in betalingsonwil van de bestuurder. In dit geval hebben [appellanten] aan het door hen gestelde onrechtmatige handelen van Fredebel cs geheel andere feitelijke stellingen ten grondslag gelegd, namelijk het welbewust en onnodig aansturen van een faillissement van Deco Tricot om te kunnen komen tot een reorganisatie en zich te bevrijden van de bestaande arbeidsovereenkomsten met [appellanten]. Grief I faalt dus.
4.3.9. Met grief II komen [appellanten] op tegen het passeren door de rechtbank van het bewijsaanbod van [appellanten] en met grief III komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd (rov 3.5.).
4.3.10. Gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 4.2.2. weergegeven grondslag van de vordering, mocht van [appellanten] worden verwacht dat zij haar stelling dat Fredebel cs onrechtmatig hebben gehandeld doordat Deco Tricot haar eigen faillissement heeft aangevraagd, voldoende feitelijk hadden toegelicht. Dit hebben [appellanten] niet, althans onvoldoende, gedaan. [appellanten] hebben verwezen naar door hen overgelegde stukken en naar verklaringen die voormalige werknemers van Deco Tricot ter comparitie hebben afgelegd. Op grond van deze stukken kan het hof echter niet tot de conclusie komen dat Fredebel cs onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten]. Integendeel, uit het verslag van de curator blijkt dat Deco Tricot al in 1992 en 1993 verlies leed en dat dit verlies in 1994 aanzienlijk is toegenomen. Tevens blijkt daaruit dat Deco Tricot heeft geprobeerd tijdig op loonkosten te besparen, hetgeen kennelijk noodzakelijk was om te overleven, maar dat dit niet is gelukt. In 1994 werd Deco Tricot nog financieel gesteund doordat onder meer Debelma leningen aan Deco Tricot heeft verstrekt. Anders dan [appellanten] betogen, hebben zij daarmee echter te weinig gesteld om te kunnen concluderen dat van Debelma kon worden gevergd dat zij ook na 1994, ondanks een aanzienlijk verlies over de periode tot oktober 1994 en een nog te verwachten groter verlies over geheel 1994, Deco Tricot financieel zou blijven steunen door nog meer leningen te verstrekken, nu gesteld noch gebleken is dat enig uitzicht op terugbetaling door Deco Tricot van de eerder verstrekte leningen bestond.
4.3.11. Ter comparitie heeft appellante sub 28, voormalig lid van de Ondernemingsraad van Deco Tricot, verklaard dat zij vele vrachtwagens te confectioneren goederen naar het buitenland heeft zien vertrekken en dat vrij snel na de eerste reorganisatie van Deco Tricot het faillissement is gevolgd. Uit deze verklaring kan het hof niet afleiden dat Fredebel cs onrechtmatig hebben gehandeld. Onduidelijk is ook gebleven in hoeverre Fredebel cs ieder voor zich onrechtmatig zouden hebben gehandeld. [appellanten] stellen wel bij akte d.d. 11 juli 2006 dat Fredebel cs verantwoordelijk waren voor de gang van zaken bij Deco Tricot, doch deze stelling is niet feitelijk toegelicht. Bovendien stellen [appellanten] dat Fredebel cs het faillissement van Deco Tricot hebben aangevraagd, terwijl het een eigen aanvraag van Deco Tricot betrof.
4.3.12. Uit het vorenstaande volgt dat grief III faalt en daarmee grief II. Immers, nu [appellanten] niet hebben voldaan aan de stelplicht, is voor bewijslevering geen plaats.
4.3.13. [appellanten] hebben zich in appel beroepen op het "in brede kring" aanvaarde standpunt dat het niet geoorloofd is te vluchten in een faillissement om daarmee aan verplichtingen jegens werknemers te ontkomen (HR 29 juni 2001, JOR 2001, 169). [appellanten] betogen terecht dat er sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid tot aangifte van faillietverklaring indien de vennootschap deze bevoegdheid tot het doen van aangifte heeft uigeoefend voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. In het onderhavige geval is echter niet komen vast te staan dat hiervan sprake is. Het gaat hier om een vennootschap, Deco Tricot, die al enige jaren verlies leed en die te kampen had met hoge loonkosten in een markt waarin - volgens het verslag van de curator ex art. 73a Fw - het confectiewerk veelal naar het buitenland (Polen, Turkije) of naar illegale ateliers ging. Van omstandigheden die er op duiden dat Deco Tricot onnodig haar faillissement heeft aangevraagd met de enkele bedoeling om daarmee aan [appellanten] de arbeidsrechtelijke bescherming te onthouden, is niet gebleken.
4.3.14. [appellanten] hebben in appel tevens een beroep gedaan op HR 12 juni 1998, NJ 1998, 727 (Coral/Stalt) en HR 21 december 2001, NJ 2005, 96 (Hurks/Sobi). Het hof verwerpt dit. In de zaak Coral/Stalt was een geheel andere situatie aan de orde, namelijk - voor zover hier van belang - de situatie dat een moedermaatschappij onrechtmatig heeft gehandeld jegens een crediteur van een (dochter)vennootschap die haar schuldeisers ongelijk behandelt, terwijl het in de zaak Hurks/Sobi - voor zover hier van belang - ging om een moedervennootschap die onder omstandigheden van het geval gehouden was zich de belangen van de schuldeisers van de dochter aan te trekken. Anders dan in de zaak Hurks/Sobi is er hier geen sprake van het laten ontstaan van schulden vanaf een datum waarop Debelma had behoren te onderkennen dat Deco Tricot geen voldoende verhaal meer bood voor haar schuldeisers en desondanks heeft nagelaten de schuldeisers er voor te waarschuwen dat na dat tijdstip de te verrichten prestaties niet (volledig) voldaan zouden kunnen worden. Bedoelde uitspraak betreft immers een situatie waarin een moedermaatschappij had kunnen en moeten voorkomen dat de dochter prestaties verkreeg doch de verplichtingen die zij daarmee aanging niet zou kunnen nakomen. In het onderhavige geval heeft Deco Tricot geen prestaties verkregen door verplichtingen aan te gaan jegens onbetaald gebleven schuldeisers. Met het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten eindigden immers tevens de verplichtingen van [appellanten] om arbeid voor Deco Tricot te verrichten.
4.3.15. Voor zover [appellanten] zich op het standpunt hebben gesteld dat Fredebel cs onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij in ontbindingsprocedures tussen [appellanten] en Deco Tricot geen informatie hebben verstrekt, verwerpt het hof deze stelling. [appellanten] hebben op geen enkele wijze onderbouwd welke informatie Fredebel cs hadden moeten verstrekken en ten onrechte niet hebben verstrekt.
4.3.16. Nu [appellanten] ook in hoger beroep te weinig hebben gesteld, passeert het hof het bewijsaanbod van [appellanten]. Uit het vorenstaande volgt dat ook grief IV faalt.
4.3.17. Nu geen der grieven doel treft, zal het bestreden vonnis van 20 juli 2005, zoals verbeterd bij vonnis van 17 augustus 2005, worden bekrachtigd.
5. De uitspraak
Het hof:
I. bekrachtigt het vonnis van 20 juli 2005, zoals verbeterd bij vonnis van 17 augustus 2005, waarvan beroep;
II. veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Fredebel cs tot de dag van deze uitspraak worden begroot op EUR 291,- aan vast recht en op EUR 1.341,- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 23 oktober 2007.