Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas
Artikel 3.13 Lichten van kleine schepen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1996
- Redactionele toelichting
Zie voor de oorspronkelijke plaatsing en voorgaande versie van dit reglement de bijlage bij het Besluit van 21-04-1994, Stb. 340. Dit reglement treedt tegelijk in werking met de Wet van 29-03-1996, Stb. 257.
- Bronpublicatie:
18-06-1996, Stb. 1996, 327 (uitgifte: 28-06-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-1996
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-06-1996, Stb. 1996, 325 (uitgifte: 28-06-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Een alleenvarend klein motorschip moet voeren:
- a.
een toplicht in de lengte-as van het schip, tenminste 1 m hoger dan de boordlichten.
Dit licht moet echter, in plaats van een krachtig licht, een helder licht zijn;
- b.
boordlichten. Zij mogen gewone lichten zijn. Zij moeten worden aangebracht,
- —
hetzij: zoals voorgeschreven bij artikel 3.08, eerste lid onder b;
- —
hetzij: onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengte-as van het schip aan of nabij de boeg;
- c.
een heklicht op het achterschip, op zodanige hoogte dat het voor een oploper goed zichtbaar is. Dit licht behoeft niet te worden gevoerd, indien, in plaats van het onder a bedoelde toplicht, een wit helder rondom schijnend licht wordt gevoerd.
1 bis.
Een alleenvarend klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 km per uur mag, in plaats van de bij het eerste lid voorgeschreven lichten, een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.
2.
Een klein motorschip dat slechts kleine schepen sleept dan wel langszijde daarvan vastgemaakte kleine schepen voortbeweegt moet de bij het eerste lid voorgeschreven lichten voeren.
3.
Een klein schip dat wordt gesleept dan wel langszijde van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit lid is niet van toepassing op de bijboot van een schip.
4.
Een klein zeilschip moet voeren:
- —
hetzij boordlichten en een heklicht, zodanig dat de boordlichten naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengte-as van het schip aan of nabij de boeg en het heklicht op het achterschip zijn aangebracht.
De boordlichten mogen gewone lichten zijn;
- —
hetzij boordlichten en een heklicht, verenigd in één lantaarn, aan of nabij de top van de mast waar deze het best kan worden gezien. Dit mag een gewoon licht zijn;
- —
hetzij, indien de lengte van het schip minder dan 7 m bedraagt, een wit gewoon rondom schijnend licht op een zodanige hoogte, dat het van alle zijden zichtbaar is.
Het schip moet dan bovendien bij het naderen van een ander schip, bij gevaar voor aanvaring, een tweede wit gewoon licht tonen.
5.
Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.