Einde inhoudsopgave
Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek BES
Artikel 36
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van de Landsverordening van 23 oktober 2000, regelende het overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van de Boeken 1, 3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (P.B. 2000, 119), zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (17-05-2010, Stb. 350) en de Aanpassingsregeling BES-wetten (28-09-2010, Stcrt. 15040). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
14-09-2010, Stb. 2010, 508 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 389 (uitgifte: 07-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
1.
Een vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet door de rechter getroffen regeling inzake de omgang tussen het kind en de niet met het gezag belaste ouder of, ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening, tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft dan wel tussen het kind en een ander dan de ouder geldt met ingang van dat tijdstip als een regeling inzake de omgang als bedoeld in de artikelen 377a, 377f of 377h van Boek 1.
2.
Indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet de rechter afwijzend heeft beslist op een vordering onderscheidenlijk een verzoek van beide ouders of van één van hen tot het treffen van een regeling inzake de omgang met het kind, geldt zodanige beslissing met ingang van dat tijdstip als een ontzegging van het recht op omgang als bedoeld in artikel 377a, derde lid, van Boek 1.
3.
Een vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet door de rechter getroffen regeling inzake het verschaffen van informatie betreffende de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding aan de niet met het gezag belaste ouder of, ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening, aan de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft, door de andere ouder dan wel door derden geldt met ingang van dat tijdstip als een regeling inzake het verschaffen van informatie als bedoeld in artikel 377b, eerste lid, onderscheidenlijk 377c dan wel 377h van Boek 1.
4.
Indien in het geval, bedoel in artikel 32, derde lid, van deze wet, de met het gezag belaste ouder binnen een maand na het tijdstip van het in werking treden van de wet een verzoek als bedoeld in artikel 377b, tweede lid, van Boek 1 heeft gedaan, is artikel 377b, eerste lid, van Boek 1 in ieder geval niet van toepassing, zolang niet onherroepelijk op dat verzoek is beslist.