Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het de medeverdachte is geweest die met zijn vuist het slachtoffer [betrokkene 2] in het gezicht heeft geslagen en met een zijwaartse harde trap tegen diens hoofd heeft geschopt.
HR, 03-04-2018, nr. 16/05927
ECLI:NL:HR:2018:493
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-2018
- Zaaknummer
16/05927
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:493, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:125
ECLI:NL:PHR:2018:125, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:493
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0163
Uitspraak 03‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Openlijke geweldpleging (met enig lichamelijk letsel ten gevolge). 1. Grondslagverlating door onjuiste kwalificatie? 2. Bijzondere voorwaarde ex art. 14c.2.1 Sr, schadevergoeding betalen aan A. Oplegging betaling schadevergoeding mogelijk als b.p. n-o is verklaard in vordering op de grond dat causaal verband niet eenvoudig is vast te stellen? Ad 1. HR leest kwalificatie verbeterd in rov. 1. Ad 2. Hof heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat A schade heeft geleden en dat deze schade is veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat verdachte net als zijn medeverdachte de helft van die schade dient te vergoeden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie. CAG: anders m.b.t. betaling schadevergoeding. Samenhang met 16/05834.
Partij(en)
3 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05927
EC/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 juni 2016, nummer 22/004204-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag - de verdachte ter zake van (de Hoge Raad leest:) "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte een schadevergoeding zal betalen aan respectievelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij [betrokkene 1] niet‑ontvankelijk verklaard in de vordering.
2 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel richt zich tegen de door het Hof gestelde bijzondere voorwaarden als bedoeld in artikel 14c, tweede lid aanhef en onder 1°, Sr.
4.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 30 augustus 2013 te Gouda met een ander, op of aan de openbare weg, de Oosthoef, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], welk geweld bestond uit het vastpakken en het op de grond gooien en het stompen/slaan in het gezicht en het schoppen tegen het hoofd van die [betrokkene 2] en (vervolgens) het vastpakken en het achterover trekken van die [betrokkene 1] en het los/kapot trekken van een ketting bij die [betrokkene 1]."
4.3.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"Strafmotivering
(...)
Het hof zal, om de verdachte er van te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te begaan, een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen. Daaraan zal tevens de voorwaarde worden verbonden dat de verdachte (net als zijn medeverdachte) aan de slachtoffers de helft van de door hen kennelijk geleden schade zal vergoeden, een en ander zoals in het dictum vermeld.
Het hof ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat de verdachte de door de slachtoffers aannemelijk gemaakte materiële schade zal vergoeden, een en ander zoals in het dictum nader aangegeven.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 165,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is weliswaar voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte (de Hoge Raad begrijpt: de benadeelde partij) schade heeft geleden maar is niet op eenvoudige wijze vast te stellen of die schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het strafbare feit. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte (...) de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte uiterlijk binnen zes maanden nadat het arrest onherroepelijk is geworden als schadevergoeding een bedrag van € 82,50 zal overmaken op een door de advocaat-generaal nader bekend te maken bankrekening van de benadeelde partij [betrokkene 1] (...).
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte uiterlijk binnen zes maanden nadat het arrest onherroepelijk is geworden als schadevergoeding een bedrag van € 43,- zal overmaken op een door de advocaat-generaal nader bekend te maken bankrekening van de benadeelde partij [betrokkene 2] (...)."
4.4.
Art. 14c, tweede lid aanhef en onder 1°, Sr luidt:
"Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
1° gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade."
4.5.
Voor zover het middel klaagt dat 's Hofs oordeel dat het slachtoffer [betrokkene 2] kennelijk materiële schade heeft geleden, in het licht van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij onjuist is dan wel ontoereikend is gemotiveerd, mist het feitelijke grondslag. [betrokkene 2] is blijkens de aantekening mondeling vonnis van de politierechter van 7 april 2015 immers als benadeelde partij niet‑ontvankelijk verklaard in zijn vordering en heeft zich kennelijk in hoger beroep niet opnieuw gevoegd als benadeelde partij in het strafgeding. Het Hof heeft zich in de bestreden uitspraak niet uitgelaten over de vordering van [betrokkene 2] als benadeelde partij. Het middel kan in zoverre daarom niet tot cassatie leiden.
4.6.
Voor zover het middel klaagt over de bijzondere voorwaarde dat de verdachte als schadevergoeding een bedrag van € 82,50 moet betalen ten behoeve van [betrokkene 1], geldt het volgende. Het Hof heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat [betrokkene 1] schade heeft geleden en dat deze schade is veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte (net als zijn medeverdachte) de helft van die schade dient te vergoeden. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie.
4.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2018.
Conclusie 13‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G over o.m. art. 14c Sr. Opleggen schadevergoeding als bijzondere voorwaarde, rechtstreeks verband tussen schade en het strafbare feit. Stelt de Hoge Raad voor het arrest wat betreft de strafoplegging te vernietigen.
Nr. 16/05927 Zitting: 13 februari 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 8 juni 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte een schadevergoeding zal betalen aan respectievelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Voorts is de benadeelde partij [betrokkene 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Er bestaat samenhang met de zaak 16/05834. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof het bewezenverklaarde feit onjuist heeft gekwalificeerd en daarmee de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 30 augustus 2013 te Gouda met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Oosthoef, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , welk geweld bestond uit het vastpakken en/of het op de grond gooien en/of het stompen/slaan in het gezicht en/of het schoppen tegen het hoofd van [betrokkene 2] en/of (vervolgens) het vastpakken en/of het achter over trekken van [betrokkene 1] en/of het los/kapot trekken van een ketting bij [betrokkene 1] .”
6. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 30 augustus 2013 te Gouda met een ander, op of aan de openbare weg, de Oosthoef, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , welk geweld bestond uit het vastpakken en het op de grond gooien en het stompen/slaan in het gezicht en het schoppen tegen het hoofd van [betrokkene 2] en (vervolgens) het vastpakken en het achter over trekken van [betrokkene 1] en het los/kapot trekken van een ketting bij [betrokkene 1] .”
7. De bewezenverklaring steunt, voor zover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“1) Het proces-verbaal van aangifte van de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623-2013118079-1, d.d. 30 augustus 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren,
(blz. 53 tot en met 55) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als op 30 augustus 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op vrijdag 30 augustus 2013, omstreeks 00:40 uur, zat ik samen met mijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] op een stenen trapje van kinderopvang Karekiet gelegen aan de Oosthoef te Gouda.
Omstreeks 00:50 uur, zag ik dat er een donkerkleurige Zipp scooter met een blauw kentekenplaatje voorbij reed. Ik zag dat er twee jongens op deze scooter zaten.
Ik kan de jongens als volgt omschrijven:
(…)
Vervolgens zag ik dat de scooter terug kwam en naar ons toe reed en dat die jongens bij ons kwamen zitten. Ik hoorde dat er Nederlands werd gesproken met een accent.
Ik hoorde dat de jongens zeiden: 'We gaan jullie pakken'.
Vervolgens zag ik dat [betrokkene 1] opstond en zijn tas wilde pakken. Ik zag dat hij terug getrokken werd door de Marokkaanse jongen. Vervolgens zag en voelde ik dat de blanke jongen mij beet pakte en op de grond gooide. Ik zag en voelde dat de jongen mij in een houdgreep pakte. Ik zag en voelde dat de jongen mij met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde pijn aan mijn gezicht. Ik heb de jongen toen om mijzelf te verdedigen en om los te komen terug geslagen. Toen ik los was gekomen ben ik weg gerend richting het winkelcentrum. Vervolgens ben ik via de Westhoef naar huis gerend. Ik heb een bult op mijn voorhoofd en een schaafwond op mijn rechterhand. Verder is er een hap uit de binnenkant van mijn linkerwang.
2) Het proces-verbaal van aangifte van de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623- 2013T18960-1, d.d. 31 augustus 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (blz. 78 tot en met 83) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als op 31 augustus 2013 afgelegde - de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling en diefstal.
Op vrijdag 30 augustus 2013, omstreeks 00:40 uur zat ik samen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op een trappetje bij een gebouw de Karekiet, welk aan de Oosthoef gevestigd zit. Tegenover de Karekiet heb je een school welk 't Volt heet.
Wij zaten op een stenen trap.
Vervolgens komt een scooter, welk blauw van kleur was voorbij gereden.
(…)
Vervolgens kwamen na ongeveer 2 minuten de jongens op de scooter weer terug en stopten bij ons.
Ik hoorde de blanke jongen tegen ons zeggen: "Als ik deze joint opgerookt heeft dan gaan jullie drieën tegen mij vechten”. Ik stond op en deed mijn rugtas op mijn rug en zei tegen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , dat we weggingen. Ik had hier geen zin in om te blijven.
Ik deed de rugtas om mijn schouder, waarop ik naar achteren werd getrokken door de Marokkaanse jongen.
Ik zag dat [betrokkene 2] zijn aansteker in zijn zak deed. [betrokkene 2] zat op dat moment nog op het trappetje. Op dat moment dat [betrokkene 2] de aansteker in zijn zak deed, zag ik dat de Nederlandse jongen een harde trap, welk zijwaarts genomen werd tegen het hoofd van [betrokkene 2] schoppen. Vervolgens ging de Marokkaan zich ook agressief te dragen door mij beet te pakken en te trekken.
Hierbij pakte hij mijn ketting, welk om mijn hals zat en begon eraan te trekken.
Hierop brak de ketting. Ik voelde pijn in mijn nek.
Vervolgens ben ik gaan vechten met de Marokkaan. Ik weet dat ik de Marokkaan een paar klappen uit verdediging heeft gegeven.
Ik zag dat [betrokkene 2] met de Nederlandse jongen in gevecht was.
Ik zag dat [betrokkene 3] die Marokkaan van mij afhaalde. Vervolgens ben ik naar [betrokkene 2] gegaan om hem te helpen.
Ik heb die Nederlandse jongen een paar klappen gegeven zodat hij [betrokkene 2] zou loslaten.
Toen ik thuis kwam zag ik dat een rode striem in mijn nek zat. De striem zit er nog."
3) Het proces-verbaal van aangifte van de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623- 2013119369-1, d.d. 1 september 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (blz. 101 tot en met 104), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als de op 1 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood en mishandeling. Op vrijdag 30 augustus 2013, omstreeks 00:30 uur was ik samen met twee vrienden, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] .
Wij waren bij de basisschool 't Vlot aan de Oosthoef in Gouda. Uit het niets kwam een scooter voorbij rijden met twee jongens erop. De bestuurder was volgens mij een Nederlandse jongen en achterop zat dacht ik een Marokkaanse jongen. Ze kwamen terug naar ons en stopten de scooter.
Toen zei die Nederlandse jongen opeens: "Als ik klaar ben met het draaien van mijn jointje, dan sla ik jou knock out. Jou knock out en jou knock out." Terwijl hij dat zei, duwde hij per persoon, hij mij, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn rechtervuist op onze neus. Toen voelde ik mij geïntimideerd en voelde ik dat dit de verkeerde kant op ging. Ik voelde meteen dat ik hier geen zin in had. De agressie was wel meer op [betrokkene 2] en [betrokkene 1] gericht dan op mij, maar ik voelde aan alles dat dit de verkeerde kant op zou gaan. Ik keek [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aan met een blik waarmee ik bedoelde dat wij moesten gaan voordat het uit de hand zou lopen. Hierop zag ik dat [betrokkene 1] zijn rugtas pakte en wilde opstaan, maar toen trok de Marokkaanse jongen hem bij zijn T-shirt naar beneden. Ik werd hierdoor getriggerd en keek naar [betrokkene 1] . Direct daarop zag ik dat de Nederlandse jongen een zwaaiende trap vanuit de heup maakte. Ik zag dat hij dat met rechts deed en dat hij [betrokkene 2] links in zijn gezicht raakte. [betrokkene 2] heeft dit nooit zien aankomen omdat ik zag dat hij zijn aansteker in zijn broekzak deed. Direct na de trap pakte de Marokkaanse jongen [betrokkene 1] , hij vloog hem aan zeg maar.
Het ging allemaal zo snel dat ik het niet specifieker dan dit kan zeggen.
[betrokkene 1] en de Marokkaanse jongen begonnen te stoeien op de grond en tegen de bosjes. Zij waren enkel met elkaar bezig.
Nadat de Nederlandse jongen [betrokkene 2] in het gezicht getrapt had, keek hij mij aan en ik zag hem de positie aannemen om weer een schop uit te delen, maar dan op mij gericht. Ik schrok van de trap tegen [betrokkene 2] . Toen de Nederlandse jongen naar mij schopte heb ik zijn trap ontweken en kon ik hem bij zijn dijbeen wegduwen.
Ik sprong hierop de bosjes in en de Nederlandse jongen wilde zich op mij richten, maar hij viel toch [betrokkene 2] aan. [betrokkene 2] en hij raakten staand in gevecht. Het voornamelijk stoeien op elkaars hoofd. Ze vielen op de grond. Ik ben vanuit de bosjes gerend, zag hen op de grond vechten. Ik kreeg de mogelijkheid om die Nederlandse jongen van [betrokkene 2] af te halen en deed dat ook. Ik pakte hem bij zijn haar en shirt en trok hem van [betrokkene 2] af. Ik riep naar [betrokkene 2] dat hij moest rennen. Ik zag dat [betrokkene 2] dit meteen deed.
[betrokkene 1] rende struikelend weg, maar de Marokkaanse jongen pakte hem weer. Toen gingen ze vechtend in de struiken verder. [betrokkene 1] lag op zijn rug en de Marokkaanse jongen zat bovenop hem. Ik heb toen de Marokkaanse jongen vastgepakt bij zijn T-shirt en weggetrokken van [betrokkene 1] . Toen de Marokkaanse jongen overeind stond heb ik direct [betrokkene 1] gepakt en de Marokkaanse jongen in de bosjes geduwd.
Hierop zijn [betrokkene 1] en ik samen weggesprint.
4) Het proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Hollands Midden, District Gouwe IJssel, team Gouda, nr. PL1623-2013118079-13, d.d. 31 augustus 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (blz. 70 tot en met 72) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als de op 31 augustus 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
[…]
In aanvulling op mijn aangifte verklaar ik dat ik zag en voelde dat ik een schop tegen de linkerkant van mijn hoofd kreeg.
[…]
9) Een geschrift, te weten de medische informatie betreffende [betrokkene 2] d.d. 30 augustus 2013, opgemaakt door P.M. Leusink (pagina 59-61), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende :
Deelcontact: (S16.00) Buil/kneuzing/contusie intacte huid (S) (AST) reden van bellen: controle, rond 01.00 in elkaar geslagen. Wond op het hoofd, boven li oog, lijkt op een schaafwond, is dik geworden.
op re hand schaafwonden, op li heup pijn. heeft schop tegen het hoofd gehad (jongen kan dat zelf niet meer herinneren) geen alcohol, wel geblowd. (PLE) niet misselijk; niet gebraakt; wel hoofdpijn
(0) (PLE) goed aanspreekbaar, alert; schaafwond en zwelling; boven linker wenkbrauw en rechter handrug; wondje' binnenlip links; kneuzing linker heup (P) (PLE) gezien hoofdletsel wekadvies.”
8. In de toelichting op het middel wordt naar voren gebracht dat het hof het bewezenverklaarde feit verkeerd heeft gekwalificeerd nu niet is tenlastegelegd en bewezenverklaard dat het door de verdachte gepleegde geweld enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Daarbij wordt verwezen naar art. 141, tweede lid sub 1°, Sr waarin het enig letsel ten gevolge hebbende als een strafverzwarende omstandigheid wordt aangemerkt alsmede naar de rechtspraak van de Hoge Raad waaruit blijkt dat dit strafverzwarende gevolg enkel van toepassing is op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht (HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3230).1.Voorts wordt aangevoerd dat uit de desbetreffende overweging van het hof bezwaarlijk iets anders kan worden afgeleid dan dat het hof bij de strafoplegging is uitgegaan van het feit zoals gekwalificeerd en niet van het (met minder straf bedreigde) feit zoals is tenlastegelegd en bewezenverklaard.
9. De strafmotivering waarop de steller van het middel het oog heeft, houdt het volgende in:
“Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededader een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een feit als het onderhavige versterkt bovendien de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. […]”
10. Gezien het voorgaande is het wel duidelijk dat de kwalificatie, die het hof aan het bewezenverklaarde heeft gegeven, niet juist is. Ik meen dat hier sprake is van een kennelijke misslag en dat mitsdien de Hoge Raad de kwalificatie verbeterd kan lezen zodat de grondslag aan het middel komt te ontvallen. Van de gestelde grondslagverlating is dan immers geen sprake. Daarbij zij nog opgemerkt dat ik, anders dan de steller van het middel, op geen enkele wijze in de strafmotivering kan lezen dat het hof bij de strafoplegging is uitgegaan van het feit zoals dit is gekwalificeerd. Nergens blijkt uit dat het hof ten nadele van de verdachte rekening zou hebben gehouden met enig specifiek toegebracht letsel. Het hof heeft slechts overwogen dat de verdachte en zijn mededader een ontoelaatbare inbreuk hebben gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Met die overweging is niets mis.
11. Het middel faalt.
12. Het tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt met verwijzing naar art. 14c, tweede lid aanhef en sub 1°, Sr over de oplegging van de bijzondere voorwaarde, inhoudende de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , nu het hof tevens heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld of de schade rechtstreeks het gevolg is geweest van het gepleegde feit.
13. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft het hof overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 165,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is weliswaar voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte2.schade heeft geleden maar is niet op eenvoudige wijze vast te stellen of die schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het strafbare feit. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.”
14. Voorts houdt de motivering van de op te leggen straf onder meer in:
“[…] Het hof zal, om de verdachte er van te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te begaan, een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen. Daaraan zal tevens de voorwaarde worden verbonden dat de verdachte (net als zijn medeverdachte) aan de slachtoffers de helft van de door hen kennelijk geleden schade zal vergoeden, een en ander zoals in het dictum vermeld.
Het hof ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat de verdachte de door de slachtoffers aannemelijk gemaakte materiële schade vergoeden, een en ander zoals in het dictum nader aangegeven.”
15. Het dictum van het bestreden arrest houdt in, voor zover hier van belang:
“Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte uiterlijk binnen zes maanden nadat het arrest onherroepelijk is geworden als schadevergoeding een bedrag van € 82,50 zal overmaken op een door de advocaat-generaal nader bekend te maken bankrekening van de benadeelde partij [betrokkene 1] , waarbij de veroordeelde de advocaat-generaal (….) uiterlijk op dezelfde datum in kennis heeft gesteld van die betaling door toezending of afgifte van een betalingsbewijs onder vermelding van het rolnr. 22-002841-15.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte uiterlijk binnen zes maanden nadat het arrest onherroepelijk is geworden als schadevergoeding een bedrag van € 43,- zal overmaken op een door de advocaat- generaal nader bekend te maken bankrekening van de benadeelde partij [betrokkene 2] , waarbij de veroordeelde de advocaat-generaal (…) uiterlijk op dezelfde datum in kennis heeft gesteld van die betaling door toezending of afgifte van een betalingsbewijs onder vermelding van het rolnr. 22-002841-15.
[…]
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Verklaart de benadeelde partij [betrokkene 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.”
16. Art. 14c Sr luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“2. Bij toepassing van art. 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen: 1° gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade.”
Deze bepaling rept van door het strafbare feit veroorzaakte schade. Dat duidt op een causaal verband tussen het feit en de schade. Onder schade wordt hier niet alleen de materiële maar tevens de immateriële schade verstaan. Over de bepaling van de omvang van de schade laat de wettekst zich niet uit, het oordeel daarover is binnen de daarvoor geldende (civielrechtelijke) grenzen overgelaten aan de feitenrechter.
17. Nu eerst de beslissing van het hof aangaande de vergoeding van de materiële schade aan [betrokkene 1] .
18. Inderdaad heeft het hof overwogen dat aannemelijk is geworden dat [betrokkene 1] schade heeft geleden en dat niet eenvoudig is vast te stellen of die schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het strafbare feit. Deze overweging heeft echter betrekking op de vordering van [betrokkene 1] als benadeelde partij. In het daarvan onderdeel uitmakende schadeformulier zijn als materiële schadeposten opgenomen een Ray Ban zonnebril (€ 120,00) en een East Pack rugzak (€ 45,00), voor in totaal € 165,00, en is voorts aan immateriële schade een bedrag van € 300,00 opgegeven. Dáárop heeft de voormelde overweging van het hof het oog en om die reden is [betrokkene 1] als benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
19. De schadevergoeding die ingevolge art. 14c, tweede lid aanhef en sub 1°, Sr als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf wordt verbonden, staat op zich zelf los van de vordering die het slachtoffer als benadeelde partij indient. Zo had het hof de vergoeding als bedoeld in art. 14c, tweede lid aanhef en sub 1°, Sr en de omvang daarvan kunnen koppelen aan de schade, die de verdachte blijkens bewijsmiddel 2 en de bewezenverklaring aan de ketting van [betrokkene 1] heeft toegebracht door deze los/kapot te trekken.3.Maar dát heeft het hof niet gedaan. In de strafmotivering valt immers te lezen dat (de omvang van) de schade in het kader van de bijzondere voorwaarde is vastgesteld aan de hand van de door de slachtoffers kennelijk geleden schade en nader is bepaald op de helft daarvan. Dit kan niet anders zijn dan de helft van de bedragen die in het schadeopgaveformulier zijn opgegeven voor de Ray Ban en East Pack rugzak, dit is € 82,50. Het hof heeft hier dus expliciet aangeknoopt bij de vordering, die [betrokkene 1] als benadeelde partij heeft ingediend. En dan laat zich mijns inziens de strafmotivering van het hof op dit onderdeel – gelet op de wettekst van art. 14c, tweede lid aanhef en sub 1°, Sr (de door het strafbare feit veroorzaakte schade) – niet verenigen met de meergenoemde overweging van het hof (omtrent het rechtstreekse gevolg) op grond waarvan [betrokkene 1] als benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering, mede in aanmerking genomen dat de Ray Ban en de East Pack rugzak niet in de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring worden aangehaald. In zoverre treft de klacht doel.
20. Dan de bijzondere voorwaarde voor zover deze betrekking heeft op [betrokkene 2] . Daarvoor geldt mutatis mutandis hetzelfde als, kort gezegd, hetgeen ik hiervoor inzake de bijzondere voorwaarde over de vergoeding van schade ten aanzien van [betrokkene 1] heb opgemerkt. Als benadeelde partij was [betrokkene 2] reeds door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, bestaande uit een materiële schadepost ter hoogte van € 86,35 en een immaterieel gedeelte ten bedrage van € 500,00. [betrokkene 2] heeft zich in hoger beroep niet meer als benadeelde partij gevoegd, terwijl de door hem opgegeven goederen die beschadigd zouden zijn – gezien het schadeopgaveformulier een identiteitskaart (€ 41,90), een portemonnee (€36,95) en een betaalpas (€7,50), in totaal € 86,35 – in de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring niet vermeld worden. Niettemin heeft het hof de helft van die goederen, dit is ongeveer € 43,-, in het verband van de bijzondere voorwaarde als kennelijk door [betrokkene 2] geleden materiële schade aangemerkt. Ook in dat opzicht is het middel terecht voorgesteld. Voor zover het middel nog bedoelt te klagen dat het hof (ook) geen rechtsreeks verband heeft gezien tussen de vordering tot schadevergoeding van [betrokkene 2] als benadeelde partij en het strafbare feit, mist de klacht feitelijke grondslag; het hof heeft zich daarover immers niet uitgelaten.
21. Het middel slaagt.
22. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de betreft de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑02‑2018
Ik lees: de benadeelde partij.
Vgl. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3157: “Het Hof heeft klaarblijkelijk op grond van de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van de verdachte en haar mededaders (…) geoordeeld dat de door [benadeelde partij] geleden schade aan zijn auto in zodanig nauw verband staat met het bewezenverklaarde (openlijk) in vereniging geweld plegen, dat die schade door deze geweldpleging rechtstreeks aan hem is toegebracht als bedoeld in de art. 51a en 361, tweede lid onder b, (oud) Sv.”