Hof Amsterdam, 18-06-2013, nr. 200.102.890/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:1967, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-06-2013
- Zaaknummer
200.102.890/01
- Roepnaam
Liander/KWS
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:1967, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑06‑2013
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2016:965
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3350, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 18‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Aanvaringsrecht. vanaf een ponton is schadevaring als bedoeld in artikel 8:1002 BW
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.102.890/01
zaaknummers rechtbank Amsterdam : 476017 / HA ZA 10-3728
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juni 2013
inzake
de naamloze vennootschap LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KWS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B. Esseling te Rotterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Liander en KWS genoemd.
Liander is bij dagvaarding van 29 september 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2011.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- -
memorie van grieven;
- -
memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 21 maart 2013 doen bepleiten, Liander door mr. Van Velsen en KWS door mr. Esseling, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Liander heeft nog gelegenheid gekregen bij akte te reageren op de door KWS overgelegde productie 1 bij pleidooi. Liander heeft daarvan bij akte van 9 april 2013 gebruik gemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Liander heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van Liander zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
KWS heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
2.1
Liander beheert onder meer een ondergrondse 50kV hoogspanningskabel die is gelegen tussen de stations ’s-Gravenlande en Weesp (verder: de kabel).
2.2
In 2000 heeft de provincie Noord-Holland aan een samenwerking tussen KWS en Ooms Averhorn B.V. (verder: de combinatie) opdracht gegeven tot beschoeiing aan de oever van de Vecht te Weesp. De combinatie heeft de opdracht uitbesteed aan[X].
2.3
Eind 2000 heeft[X] met behulp van een rupskraan vanaf een drijvend ponton beschoeiingspalen in de Vecht aangebracht.
2.4
Op 11 augustus 2004 is een storing geconstateerd in de kabel en wel ter plaatse waar de kabel aan de Dammerweg te Weesp onder de Vecht doorloopt, ter hoogte van de in 2000 door[X] geplaatste beschoeiing.
2.5
In het kader van dit arrest gaat het hof ervan uit dat de kabel is beschadigd doordat[X] ter plaatse te lange beschoeiingspalen heeft gebruikt.
2.6
Partijen zijn het erover eens dat, als op de rechtsvordering tot vergoeding van schade de korte verjaringstermijn van artikel 8:1793 BW van toepassing is, deze hoe dan ook is verjaard. Zij hebben dat nog eens bevestigd bij gelegenheid van het pleidooi. De vraag in dit geding luidt: is de korte verjaringstermijn op de vordering van Liander jegens KWS van toepassing. De rechtbank heeft die vraag positief beantwoord.
3. Beoordeling
3.1.
Onder grief 1 voert Liander aan dat het gebruik van de ponton geheel ligt buiten het causaal verband tussen de normschending (de verzaking van de zorgplicht van[X] door ter plaatse te lange beschoeiingspalen te gebruiken) en de schade. Het op een ondergrondse kabel heien van een beschoeiingspaal is geen “maritiem” maar een “gewoon bedrijfsrisico”, ook indien dat heien vanaf een drijvend ponton plaatsvindt. Los daarvan is KWS aansprakelijk voor eigen fouten die niets met het aanvaringsrecht te maken hebben. Volgens grief 2 is de vordering van Liander jegens KWS wegens het schenden van haar eigen zorgplicht gebaseerd op artikel 6:162 BW, zodat de aansprakelijkheid, anders dan wanneer deze is gebaseerd op artikel 6:171 BW, niet beheerst wordt door het bepaalde in boek 8 BW. De rechtbank is er voorts, aldus grief 3, ten onrechte vanuit gegaan dat de vraag naar de verjaring van de rechtsvordering exclusief wordt beheerst door het bepaalde in artikel 8:1793 BW. KWS is immers niet de schadevaringsdebiteur. KWS heeft geen enkele band met het ponton, aldus Liander onder grief 4 en grief 5, waarbij er in die laatste grief nog op gewezen wordt dat het KWS om het even was hoe[X] de beschoeiingspalen aanbracht. Dat leidt ertoe dat het beroep op verjaring ten onrechte is gehonoreerd (grief 5b) en Liander in de proceskosten werd veroordeeld (grief 6).
3.2
Voorop staat dat een ponton een binnenschip is in de zin van artikel 8:1000 BW. Ingevolge artikel 8:1002 BW is het bepaalde in afdeling 1 van titel 11 van dit wetboek ook van toepassing als schade door een binnenschip is veroorzaakt zonder dat een aanvaring, dat wil ingevolge artikel 8:1001 BW zeggen: een aanraking van schepen met elkaar, schade heeft veroorzaakt. Ingevolge artikel 8:1003 BW wordt de aansprakelijkheid voor schade door een aanvaring van een binnenschip - waaronder dus mede begrepen een schadevaring: een aanvaring zonder aanraking van schepen - geregeld door voornoemde afdeling 1. Ingevolge artikel 8:1793 BW verjaart een buitencontractuele rechtsvordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door een voorval als bedoeld in afdeling 1 van titel 11, door verloop van twee jaar na de dag van het schadeveroorzakende voorval.
3.3
Het hof merkt het veroorzaken van schade aan de kabel, door het heien van te lange beschoeiingspalen vanaf een ponton, aan als schadevaring in de zin van artikel 8:1002 BW. De schade is immers veroorzaakt met gebruikmaking van een binnenschip. De directe oorzaak van de daadwerkelijke schadeveroorzaking is aan boord van het binnenschip gelegen. Daaraan doet niet af dat de voorbereidende werkzaamheden voor de activiteiten die tot schade hebben geleid mogelijk elders plaatsvonden. Vanaf het schip is immers geheid met de (te) lange beschoeiingspalen. Dit handelen staat niet in zodanig ver verband met het gebruik van het binnenschip bij de schadeveroorzaking, dat niet meer van een feitelijk gebruik van het schip bij de schadetoebrenging kan worden gesproken, maar de aanwezigheid van een schip ten tijde van de schadeveroorzaking als een toevallige omstandigheid moet worden aangemerkt. Of het heien van de beschoeiingspalen ter plaatse waar dat schade heeft veroorzaakt ook had kunnen geschieden vanaf de wal is daarbij irrelevant.[X] heeft om hem moverende reden ervoor gekozen om het werk uit te voeren vanaf een ponton. Welke reden daarvoor bestond, laat staan of daartoe een noodzaak was, acht het hof voor de toepassing van de bepalingen met betrekking tot schadevaring niet van belang. Het hof overweegt hierbij nog dat het bij schade- en aanvaring gaat een om buitencontractuele rechtsverhouding die in potentie leidt tot bijzondere aansprakelijkheidsregels en verhaalsmogelijkheden en overweegt voorts dat de rechtszekerheid, welk instituut de verjaring (mede) beoogt te dienen, in het geding is, zodat partijen gebaat zijn bij een zo feitelijk mogelijk toe te passen criterium, waarbij overigens in extreme gevallen een beroep op de korte verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
3.4
Daarmee komt aan de orde de vraag of KWS uit hoofde van een eigen zelfstandige onrechtmatige daad ingevolge artikel 6:162 BW jegens Liander aansprakelijk is voor schade die bij het heien aan de kabel is toegebracht. Die vraag kan het hof echter in het midden laten. Ook wanneer KWS - of Cor Nabben in geval zij voor diens handelen krachtens 6:171 BW aansprakelijk zou zijn - in het onderhavige geval anders dan uit hoofde van schadevaring onrechtmatig jegens Liander zou hebben gehandeld door onvoldoende toezicht te houden op de heiwerkzaamheden, of in verband met die werkzaamheden onvoldoende voorbereidingen zou hebben getroffen om schade aan de kabel te voorkomen, dan nog kan KWS de verjaringstermijn van artikel 8:1793 BW aan Liander tegenwerpen. De omstandigheid dat voor een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad een langere verjaringstermijn geldt (artikel 3:310 BW) dan voor een vordering tot schadevergoeding uit aanvaring (artikel 8:1793 BW), brengt onvermijdelijk mee dat Liander de kortere verjaringstermijn van artikel 8:1793 BW, die strekt ter bescherming van de aansprakelijk gestelde partij, niet kan ontwijken door haar vordering te baseren op onrechtmatige daad, zodat de wettelijke regeling in zoverre, ongeacht de vraag of samenloop van onrechtmatige daad en aanvaring mogelijk is, exclusief van toepassing is (vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, NJ 2007, 621 (Zwartemeer)). Dat wordt niet anders waar Liander, in verband met de beschadiging van de kabel ten gevolge van het ter plaatse heien met te lange beschoeiingspalen, niet[X] aanspreekt maar KWS uit hoofde van dier eigen onrechtmatige daad of een onrechtmatige daad van een niet ondergeschikte, die in haar opdracht werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van KWS verricht.
3.5
Uit het voorgaande volgt dat alle grieven falen. Het hof zal het vonnis bekrachtigen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Liander de kosten van het hoger beroep aan KWS moeten vergoeden.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Liander in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van KWS begroot op € 649,00 aan verschotten en € 1. 896,00 voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, C.C. Meijer en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.