Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-04-2015, nr. 200.145.842
ECLI:NL:GHARL:2015:2828
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
200.145.842
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:2828, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑04‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2015/999
OR-Updates.nl 2015-0225
INS-Updates.nl 2015-0220
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid; Beklamel-norm
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.842
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 245833)
arrest van de tweede kamer van 21 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sortiva Papier & Kunststoffen B.V.,
gevestigd te Wognum, gemeente Medemblik,
appellante,
hierna: Sortiva,
advocaat: mr. S. Hartog,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. van Bunge.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
21 augustus 2013 en 15 januari 2014 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, tussen Sortiva als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 april 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft Sortiva de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 15 januari 2014.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
Sinds 2010 deed Sortiva geregeld zaken met Auba Kunststof Recycling B.V. (hierna: Auba). De aandelen van Auba en het bestuur van die vennootschap waren tot 2 januari 2013 in handen van [de vennootschap]. (waarvan [geïntimeerde] bestuurder en enig aandeelhouder is; hierna: [de vennootschap]). Op 2 januari 2013 zijn de aandelen van Auba overgedragen aan M.M.D. Beheer B.V. (hierna: MMD), waarvan [geïntimeerde] sinds 21 juni 2012 enig aandeelhouder was, en is [geïntimeerde] (direct) bestuurder van Auba geworden.
In de maand maart 2013 heeft Auba een aantal bestellingen geplaatst bij Sortiva, op grond waarvan Sortiva diverse opgewerkte afval-/kunststoffen aan Auba heeft geleverd. Die leveranties zijn onbetaald gebleven.
Op 17 april 2013 is Auba op eigen aangifte (ingediend op 15 april 2013) failliet verklaard.
4.2
Sortiva vordert in deze procedure veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van
€ 40.053,60 – zijnde het bedrag dat Auba haar op grond van de in maart 2013 geplaatste bestellingen verschuldigd is –, vermeerderd met rente en kosten. Zij stelt daartoe onder meer dat [geïntimeerde] als bestuurder aansprakelijk is voor de schade die Sortiva heeft geleden doordat Auba tot vlak voor het faillissement orders heeft geplaatst bij Sortiva, terwijl [geïntimeerde] wist, althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor ten gevolge van die wanprestatie te lijden schade. Daarvan valt [geïntimeerde] volgens Sortiva persoonlijk een ernstig verwijt te maken.
4.3
De rechtbank heeft de vordering van Sortiva afgewezen, overwegende dat Sortiva haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Daartegen richten zich de grieven, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen.
4.4
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of [geïntimeerde] op grond van het Beklamelcriterium aansprakelijk is.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de kern houdt dit zogenoemde ‘Beklamelcriterium’ de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
4.5
In het onderhavige geval staat vast dat Auba, met [geïntimeerde] als bestuurder, in maart 2013, zijnde vier tot zes weken voor de aanvraag van het eigen faillissement, bestellingen heeft geplaatst bij Sortiva. Vaststaat ook dat Auba al vanaf december 2011 liquiditeitsproblemen had. Vanaf dat moment ontstonden er betalingsachterstanden jegens Sortiva. In 2012 heeft Sortiva, vanwege het liquiditeitstekort bij Auba, verschillende betalingen ontvangen van andere vennootschappen van [geïntimeerde], zoals [de vennootschap] en Rijnlandse Vatenhandel, terwijl Auba de contractspartij was van Sortiva. Dat [geïntimeerde] op de hoogte was van die betalingsproblemen bij Auba blijkt reeds uit het feit dat hij in juli en oktober 2012 met Sortiva gecorrespondeerd heeft over die betalingsproblemen en uit zijn stelling bij memorie van antwoord dat hij – vanwege die problemen – Auba ook privé financieel heeft ondersteund.
Uit het faillissementsverslag blijkt van een, kennelijk ten tijde van de faillietverklaring, bestaand passief van € 1.567.552,26 tegenover een actief van € 97.000,-. Vaststaat ook dat de kortlopende schulden al vanaf 2011 waren opgelopen, dat het eigen vermogen al vanaf 2011 negatief was en dat ook de resultaten in 2012 slecht waren. Volgens [geïntimeerde] kwamen de liquiditeitsproblemen voort uit tegenvallende inkomsten ten gevolge van de economische crisis. Bij conclusie van antwoord heeft hij daarover verklaard dat de vooruitzichten voor 2013 niet veel anders waren dan die voor 2012 en dat het wachten was op een herstel in de economie.
4.6
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat [geïntimeerde], bij het plaatsen van de bestellingen in maart 2013 wist of behoorde te begrijpen dat Sortiva daarvoor onbetaald zou blijven en dus schade zou lijden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft Sortiva, door naar voornoemde feiten en omstandigheden te verwijzen, haar stelling dat [geïntimeerde] op grond van het Beklamelcriterium als bestuurder persoonlijk aansprakelijk is, voldoende onderbouwd. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen gemotiveerd aan te voeren waarom hij in maart 2013 niet wist noch behoorde te begrijpen dat Sortiva schade zou lijden ten gevolge van de geplaatste bestellingen. Dat heeft hij niet, althans onvoldoende, gedaan. Evenmin heeft [geïntimeerde] – voldoende gemotiveerd – omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zijn stelling dat de jaarcijfers van 2012 pas eind maart 2013 zijn opgesteld en begin april 2013 met de accountant zijn besproken, kan hem niet baten. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt immers dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de, al geruime tijd voortdurende, liquiditeitskrapte met betalingsproblemen als gevolg. Bovendien heeft [geïntimeerde] de stelling van Sortiva dat hij, ook in verband met de overdracht van de aandelen in januari 2013, op de hoogte moet zijn geweest van de slechte financiële situatie van Auba, niet gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft daarop geantwoord dat de overdracht heeft plaatsgevonden met de kennis over de financiële situatie van de vennootschap van dat moment. Gelet op de in artikel 2:10 BW opgenomen verplichting van het bestuur een zodanige administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend, in samenhang bezien met [geïntimeerde] wetenschap over de liquiditeitskrapte, heeft [geïntimeerde] daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij begin 2013 ook al op de hoogte is geweest van de nijpende financiële situatie. Dit geldt temeer nu de situatie in dit geval, blijkens hetgeen hiervoor is vermeld over het in april 2013 bestaande passief en actief, bijzonder ernstig was, zodanig dat onmiddellijk na bespreking van de jaarcijfers het eigen faillissement is aangevraagd. [geïntimeerde] heeft gezien het voorgaande onvoldoende feiten aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat (en waarom) hij in maart 2013 nog geen kennis had of had moeten hebben van die extreem nijpende financiële situatie.
4.7
De stelling van [geïntimeerde] dat Sortiva – ondanks dat zij wist van de betalingsproblemen en de precaire financiële situatie van Auba – bestellingen bij Auba is blijven plaatsen en dat die handelswijze van Sortiva voor haar eigen rekening moet komen, miskent de verplichting van Auba en haar bestuurder [geïntimeerde] om te voorkomen dat een leverancier schade lijdt door goederen te leveren waarvoor geen betaling meer kan plaatsvinden. Op grond van het Beklamelcriterium valt [geïntimeerde] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Kennis van een precaire situatie bij de wederpartij neemt die aansprakelijkheid – behoudens wellicht bijzondere omstandigheden die hier niet zijn gesteld – niet weg.
4.8
Voor zover [geïntimeerde] ter afwering van de vordering van Sortiva nog heeft willen aanvoeren dat hij zelf nimmer contact heeft gehad met medewerkers van Sortiva, merkt het hof op dat het enkele feit dat hij de bestellingen niet persoonlijk zou hebben geplaatst, niet afdoet aan voormelde aansprakelijkheid. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat hij niet op de hoogte was van de onderhavige bestellingen (zijn uit de stukken blijkende bemoeienis met de betalingen doet het tegendeel vermoeden). Reeds om die reden faalt dit verweer.
4.9
Op grond van al het voorgaande kan [geïntimeerde], als bestuurder van Auba, persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt van de benadeling van Sortiva en is hij persoonlijk aansprakelijk voor de schade die Sortiva heeft geleden ten gevolge van het onbetaald blijven van haar leveranties. Niet is betwist dat die schade € 40.053,60 bedraagt. De overige stellingen van Sortiva kunnen onbesproken blijven.
4.10
Nu [geïntimeerde] geen – voldoende concrete – feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, passeert het hof het door hem gedane bewijsaanbod.
5. Slotsom
5.1
Het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering van Sortiva tot betaling van een bedrag van € 40.053,60 zal alsnog worden toegewezen. Geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde vermeerdering met de wettelijke handelsrente, zodat die nevenvordering ook zal worden toegewezen. Wat betreft de gevorderde beslagkosten ad € 2.444,23, heeft [geïntimeerde] enkel opgemerkt dat die moeten worden afgewezen omdat de vorderingen moeten worden afgewezen, en dat ze in redelijkheid niet ten laste van [geïntimeerde] kunnen worden gebracht. Nu de hoofdvordering wel wordt toegewezen en niet onderbouwd is waarom de – op zich niet betwiste beslagkosten – in redelijkheid niet ten laste van [geïntimeerde] zouden kunnen worden gebracht, zullen ook die beslagkosten worden toegewezen. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] voorts nog verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Nu hij dat verweer onvoldoende heeft gemotiveerd en in hoger beroep ook niet heeft herhaald, ziet het hof geen aanleiding het arrest niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Sortiva zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 76,71
- griffierecht € 589,-
subtotaal verschotten € 665,71
- salaris advocaat € 1.788,- (2 punten x tarief IV)
Totaal € 2.453,71
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Sortiva zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 79,15
- griffierecht € 1.920,-
subtotaal verschotten € 1.999,15
- salaris advocaat € 1.631,- (1 punt x tarief IV)
Totaal € 3.630,15
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 januari 2014 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] aan Sortiva te betalen een bedrag van € 40.053,60, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening en met beslagkosten ad € 2.444,23;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Sortiva wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 665,71 voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.999,15 voor verschotten en op
€ 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, J.H. Lieber en L.J. de Kerpel-van de Poel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.