Hof Amsterdam, 10-03-2015, nr. 200.135.455/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:831
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
200.135.455/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Juridische beroepen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:831, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑03‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1266, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Bewijslast van causaal verband tussen beroepsfout advocaat en schade, berust op cliënt. Het hof komt terug op een eerdere beslissing. Ook bewijzen dat wederpartij verhaal bood. Verjaring niet gestuit.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.135.455/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/521076 / HA ZA 12-823
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 maart 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ZOSTA BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. B.W.M. Zegers te Edam, gemeente Edam-Volendam,
tegen
[geïntimeerde] ,
kantoor houdend te [plaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom Zosta en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 23 december 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
-een akte zijdens [geïntimeerde] (abusievelijk gedateerd op 20 februari 2015; de akte is in werkelijkheid genomen op 20 januari 2015);
-een akte zijdens Zosta, met producties.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1.
Het hof heeft in genoemd tussenarrest (1) [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Zosta haar willens en wetens heeft opgedragen de verjaring van de vordering jegens de Stichting niet te stuiten, en (2) Zosta toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat de Stichting geen verhaal bood en Zosta door een eventuele beroepsfout niet in een nadeliger positie is komen te verkeren, onder het aanhouden van iedere verdere beslissing.
2.2.
[geïntimeerde] maakt in haar akte bezwaar tegen rechtsoverweging 3.15 van het tussenarrest van 23 december 2014, voor zover daaruit kan worden afgeleid dat de bewijslast van het gestelde causaal verband tussen de beroepsfout en de (gestelde) schade, rust op [geïntimeerde]. Mocht het hof dit laatste hebben bedoeld, dan verzoekt [geïntimeerde] het hof terug te komen op deze bindende eindbeslissing, en alsnog te beslissen dat de bewijslast ter zake het causaal verband rust op Zosta.
Het hof overweegt dat in voormeld tussenarrest de bewijslast van het causaal verband is gelegd op [geïntimeerde]. Deze beslissing is onjuist. Nu Zosta zich beroept op de rechtsgevolgen van de (gestelde) beroepsfout, rust de bewijslast van het (gestelde) causaal verband tussen de beroepsfout en de schade (één van de vereisten voor schadeplichtigheid), op Zosta. Hoewel voormelde beslissing in het tussenarrest uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is genomen, brengen de eisen van de goede procesorde met zich dat het hof op deze onjuiste juridische beslissing terugkomt, teneinde te voorkomen dat op ondeugdelijke grondslag einduitspraak zal worden gedaan. Dit geldt in het onderhavige geval temeer daar [geïntimeerde] het processuele debat over voormelde bewijslastverdeling heeft heropend en Zosta daartegenover inhoudelijk stelling heeft genomen, zonder daarbij een beroep te doen op de gebondenheid van het hof aan de eindbeslissing. Voor zover Zosta zich erop heeft beroepen dat zich in casu gronden voordoen voor een omkering van de bewijslast, heeft zij hiertoe onvoldoende gesteld.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof terugkomt op voormelde beslissing en thans oordeelt dat de bewijslast van het causaal verband, rust op Zosta. Dit brengt met zich dat op Zosta de bewijslast rust van haar stelling dat de Stichting verhaal bood en Zosta door de (gestelde) beroepsfout (het nalaten de vordering ter zake de contractuele boete tijdig te stuiten) in een nadeliger positie is komen te verkeren. Naar het oordeel van het hof is Zosta niet op voorhand in dit bewijs geslaagd. Voor een motivering van dit oordeel wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.15 van het tussenarrest van 23 december 2014. Zosta zal worden toegelaten deze stelling alsnog te bewijzen.
Voor zover Zosta bedoelt het hof te vragen het door haar middels de akte geleverde bewijs reeds in dit arrest (tussentijds) te beoordelen (nr. 20 akte Zosta), zal het hof hiertoe niet overgaan maar de volledige bewijslevering afwachten.
2.3.
Nu het hof is teruggekomen op zijn eerdere beslissing over de bewijslastverdeling met betrekking tot het causaal verband, is de voorwaarde waaronder [geïntimeerde] het (subsidiaire) verzoek tot het instellen van tussentijds cassatieberoep heeft gedaan, niet vervuld. Het hof zal daarom niet op dit verzoek ingaan.
2.4.
Nu J. Blokland, die het tussenarrest van 23 december 2014 mede wees, geen raadsheer meer is bij dit hof, behoort hij niet tot de combinatie van het onderhavige arrest.
2.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
laat Zosta toe te bewijzen dat de Stichting verhaal bood en Zosta door de (gestelde) beroepsfout (het nalaten de vordering ter zake de contractuele boete tijdig te stuiten) in een nadeliger positie is komen te verkeren;
beveelt dat, indien Zosta getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. L.R. van Harinxma thoe Slooten, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op nader te bepalen datum en tijdstip.
bepaalt dat de advocaat van Zosta uiterlijk op 7 april 2015 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de door Zosta voor te brengen getuigen in de periode van april, mei en juni 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof een datum dient te verzoeken voor het bepalen van het getuigenverhoor.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H Melissen, J.W. Hoekzema en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.