Ktr. Heerlen, 19-01-2011, nr. 371884 CV EXPL 10-2659
ECLI:NL:RBMAA:2011:BP2357
- Instantie
Rechtbank Maastricht (Kantonrechter Heerlen)
- Datum
19-01-2011
- Magistraten
Mr. P. Hoekstra
- Zaaknummer
371884 CV EXPL 10-2659
- LJN
BP2357
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2011:BP2357, Uitspraak, Rechtbank Maastricht (Kantonrechter Heerlen), 19‑01‑2011
Uitspraak 19‑01‑2011
Mr. P. Hoekstra
Partij(en)
Vonnis van de kantonrechter d.d. 19 januari 2011
Inzake:
Naamloze vennootschap ABN Amro Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: J.L.G. Jeukens, gerechtsdeurwaarder te Heerlen;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Het verdere verloop van de procedure:
Naar aanleiding van het door de kantonrechter op 20 oktober 2010 gewezen tussenvonnis heeft eiseres een akte genomen, daarbij haar eis verminderd en producties overgelegd. Gedaagde heeft een antwoordakte genomen en daarbij een productie overgelegd.
De inhoud van de hiervoor genoemde stukken geldt als hier ingelast.
Daarna is uitspraak bepaald waarvan het vonnis is gesteld op heden.
De verdere beoordeling:
Uit de door eiseres genomen akte is de kantonrechter gebleken dat eiseres bij de berekening van de rente geen rekening heeft gehouden met de betalingen van gedaagde en dat eiseres in dat kader haar vordering heeft verminderd met een bedrag van € 1.480,51. Nu gedaagde de hoogte van de vordering niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken staat, met inachtneming van het in de tussenvonnissen van 20 juni 2010 en 20 oktober 2010 overwogene, voorts in rechte vast dat de hoofdsom van de onderwerpelijke vordering ziet op een bedrag € 540,48 en dat de rente vanaf 20 september 2005 tot 19 februari 2010 € 1.616,65 bedraagt.
Gelet op de vermindering van eis en de daaraan ten grondslag gelegde reden zal de kantonrechter de incassokosten, met inachtneming van de inhoud van rapport voorwerk II, toewijzen tot een bedrag van € 357,00 en de overige kosten ad € 294,00 als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd afwijzen. De kantonrechter merkt hierbij nog op dat de overige kosten, voor zover deze betrekking zouden hebben op buitengerechtelijke incassowerkzaamheden, deze kosten geacht worden te zijn begrepen in de buitengerechtelijke incassokosten en om die reden al niet naast de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn.
Wat de zorgplicht van de bank betreft, merkt de kantonrechter het volgende op.
Gedaagde heeft gesteld dat eiseres haar zorgplicht heeft geschonden door hem een bankrekening met een daaraan gekoppelde creditcard te verstrekken. Volgens gedaagde had eiseres op grond van de toepasselijke bankvoorwaarden inlichtingen moeten inwinnen over zijn inkomenspositie en de aflossingscapaciteit, gelet op de verplichtingen die hij op zich nam door de opnames van de rekening en het niet onaanzienlijke bedrag dat daarmee gemoeid was dat hij terug diende te betalen. Nu eiseres ernstig tekort is geschoten in haar zorgplicht stelt gedaagde dat eiseres naar de eisen van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op nakoming van betaling van de ontstane roodstand.
Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat zij geen zorgplicht heeft geschonden aangezien de onderhavige overeenkomst ziet op een creditcard die hoort bij een privé-rekening met een limiet van € 0,00. Zij is met gedaagde een betalingsregeling overeengekomen, heeft in week 36 van 2005 de ongeoorloofde debetstand bij het BKR ge-meld en heeft aan gedaagde een zogenoemd inkomsten- en uitgavenformulier verzonden dat zij tot op heden niet ingevuld retour heeft ontvangen.
De kantonrechter merkt op dat gedaagde heeft gesteld dat hij middels de aan hem ter beschikking gestelde creditcard bestedingen heeft verricht en een betalingsachterstand heeft laten ontstaan. Gedaagde heeft gesteld dat eiseres in haar onderzoek naar zijn kredietwaardigheid te summier is geweest, maar hij heeft vervolgens niet onderbouwd waarom bij een verdergaand onderzoek zou hebben moeten blijken dat het niet verantwoord was om de onderwerpelijke overeenkomst met hem te sluiten. Het was aan gedaagde om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit —indien zij zouden komen vast te staan— voortvloeit dat het volstrekt onverantwoord was om de onderwerpelijke overeenkomst aan te gaan of dat hij bijvoorbeeld onjuist was voorgelicht en eiseres dit ook diende te begrijpen. Niet is komen vast te staan dat eiseres ongebruikelijk of onverantwoordelijk de onderwerpelijke overeenkomst met gedaagde heeft gesloten. Zonder nadere toelichting is dan ook onduidelijk waarom het aangaan van de overeenkomst onaanvaardbaar zou zijn en eiseres de aanvraag had moeten afwijzen. Een en ander klemt te meer nu de limiet van de debetstand was gesteld op € 0,00.
Met inachtneming van het vorenoverwogene heeft, naar het oordeel van de kantonrechter, eiseres haar zorgplicht niet geschonden. Daarbij komt nog dat in casu niet onverkort aansluiting kan worden gezocht bij de rechtspraak die is ontwikkeld over de zorgplicht van banken bij het aangaan van beleggingsovereenkomsten en contracten van aandelenlease, doch dient te worden aangehaakt bij de jurisprudentie met betrekking tot (krediet)overeenkomsten, waarin een minder vergaande zorgplicht wordt aangenomen. Bij de onderhavige overeenkomst gaat het niet om een ingewikkeld product met risico's die voor een niet deskundig consument niet altijd gemakkelijk zijn te overzien en te dragen. Er is sprake van een overeenkomst waarbij een privé-rekening met een daaraan gekoppelde creditcard met een limiet van € 0,00 is verstrekt en waarbij de voorwaarden duidelijk zijn verwoord. Aard, strekking en gevolgen van de overeenkomst moeten dan ook duidelijk zijn geweest voor gedaagde. Gedaagde had allereerst een eigen verantwoordelijkheid om te overzien of hij in staat zou zijn tot betaling en aflossing van de door hem ontstane roodstand. Ook daarom kan niet worden geoordeeld dat eiseres bij het aangaan van de kredietovereenkomst heeft gehandeld in strijd met een op haar rustende zorgplicht.
Met inachtneming van al het vorenoverwogene ligt een bedrag van € 2.514,13 zijnde € 540,48 aan restant hoofdsom, € 1.616,65 aan rente vanaf 20 september 2005 tot 19 februari 2010, en € 357,00 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief B.T.W. voor toewijzing gereed.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, met dien verstande dat de BTW over de kosten GBA zullen worden afgewezen nu deze kosten legeskosten betreffen welke kosten vrijgesteld zijn van BTW.
Beslissing:
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 2.514,13, te vermeerderen met de contractuele rente van 16% per jaar vanaf 4 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van eiseres gerezen en begroot op € 651,52 waarin begrepen € 208,00 vastrecht, € 350,00 salaris gemachtigde en € 93,52 exploitkosten.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier.