HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774, NJ 2009/94, m.nt Borgers.
HR, 21-03-2017, nr. 15/04573
ECLI:NL:HR:2017:474
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-03-2017
- Zaaknummer
15/04573
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:474, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑03‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:162, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:3565, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2017:162, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:474, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen van geldbedragen, art. 420ter Sr en art. 420bis.1 onder a en b Sr. Middelen inzake grondslagverlating gewoontewitwassen, de bewijsvoering ervan en de kwalificatie witwassen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
21 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/04573
CeH/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 september 2015, nummer 20/001618-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2017.
Conclusie 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen van geldbedragen, art. 420ter Sr en art. 420bis.1 onder a en b Sr. Middelen inzake grondslagverlating gewoontewitwassen, de bewijsvoering ervan en de kwalificatie witwassen. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/04573 Zitting: 31 januari 2017 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 11 september 2015 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch ter zake het onder 4 primair bewezenverklaarde “van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met de aftrek als bedoeld in artikel 27(a) Sr.
Namens de verdachte heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Door beperkt appel van het Openbaar Ministerie, lag in hoger beroep enkel het onder 4 ten laste gelegde ‘(gewoonte/schuld)witwassen’ voor, waarvan de rechtbank had vrijgesproken. De verdachte is door de rechtbank veroordeeld ter zake het feitelijk leidinggeven, dan wel opdracht geven, aan het door Vacatureweb B.V. meermalen medeplegen van valsheid in geschifte (feit 1), het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in art. 225, eerste lid, Sr als ware het echt en onvervalst (feit 2) en het meermalen medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (feit 3) tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met de aftrek als bedoeld in artikel 27(a) Sr en een gevangenisstraf voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Naar de rechtbank heeft vastgesteld zijn door het bedrijf Vacatureweb B.V. onjuiste kilometerregistraties opgemaakt, die als netto-looncomponenten aan uitzendkrachten werden uitbetaald. Hierdoor werden deze looncomponenten ten onrechte niet in de aangiften loonbelasting van het bedrijf betrokken.
Het eerste middel klaagt dat het hof niet heeft beraadslaagd en beslist op de grondslag van de tenlastelegging.
Aan de verdachte is onder 4 primair ten laste gelegd dat:
“hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2008 in de gemeente Eindhoven en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- van één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 229.700,- euro of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was, althans één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 229.700,- euro of daaromtrent), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt op/via bankrekening [001] ten name van Vacatureweb BV bij Fortis Bank Nederland NV, welke bankrekening door hem, verdachte, is geopend en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was, door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (over) te boeken en/of te storten op (een) bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland (Bank Rabobank Eindhoven Veldhoven), en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gerechtigd en/of gemachtigde was
en/of
- van één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 314.034,74 euro of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was, althans één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 314.034,74,- euro of daaromtrent), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt op/via bankrekening [001] ten name van Vacatureweb BV bij Fortis Bank Nederland NV, welke bankrekening door hem, verdachte, is geopend en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was, door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (over) te boeken en/of te storten op (een) bankrekening [003] ten name van Vacatureweb Nederland BV bij Fortis Bank Nederland NV, en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was
en/of
- van één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 108.822,57 euro of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was, althans één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 108.822,57,- euro of daaromtrent), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt op/via bankrekening [001] ten name van Vacatureweb BV bij Fortis Bank Nederland NV, welke bankrekening door hem, verdachte, is geopend en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was, door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (over) te boeken en/of te storten op (een) bankrekening [004] ten name van Vacatureweb BV bij Fortis Bank Nederland NV, en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was
en/of
- van één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 200.000,- euro of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was, althans één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 200.000,- euro of daaromtrent), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt op/via bankrekening [004] ten name van Vacatureweb BV bij Fortis Bank Nederland NV, welke bankrekening door hem, verdachte, is geopend en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was, door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (over) te boeken en/of te storten op (een) bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland (Bank Rabobank Eindhoven Veldhoven), en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gerechtigd en/of gemachtigde was
en/of
- van één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 97.497,02 euro of daaromtrent en/of 19.000,- euro of daaromtrent en/of 12.272,90 euro of daaromtrent), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit/deze geldbedrag(en) was, althans één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 97.497,02 euro of daaromtrent en/of 19.000, - euro of daaromtrent en/of 12.272,90 euro of daaromtrent), op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt op/via bankrekening [003] ten name van Vacatureweb Nederland BV bij Fortis Bank Nederland NV, welke bankrekening door hem, verdachte, is geopend en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was*door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 97.497,02 euro of daaromtrent) (over) te boeken en/of te storten op (een) bankrekening [004] ten name van Vacatureweb BV bij Fortis Bank Nederland NV, en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was en/of*door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 19.000 euro of daaromtrent) (over) te boeken en/of te storten op (een) bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland (Bank Rabobank Eindhoven Veldhoven), en tot welke bankrekening hij, verdachte, (mede) gerechtigd en/of gemachtigde was en/of*door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 10.387,90 euro of daaromtrent) te besteden aan de betaling voor factuur [005] (D-91) middels overboeking naar bankrekeningnummer [006] en/of*door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 1885 euro of daaromtrent) te besteden aan de betaling van huur over de periode juni 2006 middels overboeking naar bankrekeningnummer [007] (D-92)
en/of
- één of meer voorwerp(en), te weten een (aantal) geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag groot 429.700,- euro of daaromtrent en/of tot een gezamenlijk bedrag groot 19.000 euro of daaromtrent), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt op/via bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland (Bank Rabobank Eindhoven Veldhoven), welke bankrekening door hem, verdachte, is geopend en tot welke bankrekening hij, verdachte, (als enige) gerechtigd was door (één of meer van) dit/deze geldbedrag(en) (tot een gezamenlijk bedrag van 429.700 euro of daaromtrent) in het/de ja(a)r(en) 2006 en/of 2007 en/of in de periode 1 januari 2006 tot 31 maart 2008 van die bankrekening op te nemen en/of over te boeken teneinde deze aan te wenden/te besteden voor (privé) uitgaven/betalingen terwijl hij, verdachte en/of (één of meer) van zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf, van het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n) aldus een gewoonte heeft/hebben gemaakt.”
6. Ten laste van de verdachte is onder 4 primair bewezen verklaard:
“hij op tijdstippen in de periode vanaf 1 april 2006 tot en met 31 maart 2008 in Nederland
- van voorwerpen, te weten geldbedragen, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen was, door deze geldbedragen over te boeken op bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland, tot welke bankrekening hij, verdachte, mede gerechtigd en gemachtigde was,
en
- voorwerpen, te weten geldbedragen, op tijdstippen in de periode van 1 april 2006 tot en met 31 december 2006, heeft overgedragen, door deze geldbedragen over te boeken op bankrekening [003] ten name van Vacatureweb Nederland BV bij Fortis Bank Nederland NV,
en
- van een voorwerp, te weten een geldbedrag groot 200.000,- euro, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag was, door dit geldbedrag over te boeken op bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland, tot welke bankrekening hij, verdachte, mede gerechtigd en gemachtigde was,
en
- *van voorwerpen, te weten geldbedragen, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen was, door deze geldbedragen over te boeken op bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland, tot welke bankrekening hij, verdachte, mede gerechtigd en gemachtigde was,
en
* van een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een bedrag groot 1.885 euro, in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, gebruik heeft gemaakt op bankrekening [003] ten name van Vacatureweb Nederland BV bij Fortis Bank Nederland NV, door dit geldbedrag groot 1.885 euro te besteden aan de betaling van huur over de periode juni 2006 middels overboeking naar bankrekeningnummer [007] ,
en
- voorwerpen, te weten geldbedragen, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt op bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland, tot welke bankrekening hij, verdachte, gerechtigd was, door deze geldbedragen in de periode 1 april 2006 tot 31 maart 2008 van die bankrekening op te nemen en/of over te boeken teneinde deze aan te wenden voor privé uitgaven/betalingen, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat bovenomschreven geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, van het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten hij, verdachte, aldus een gewoonte heeft gemaakt.”
7. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd.
8. De van toepassing zijnde artikelen luiden als volgt:
“Art. 420bis Sr:1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. Hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
b. Hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Art. 420ter Sr:1. Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. (…)”
9. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de bewezenverklaring, in tegenstelling tot de tenlastelegging, geen inzicht geeft in de precieze geldbedragen en ook niet van welke bankrekeningen deze geldbedragen afkomstig zijn, terwijl uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen eveneens niet volgt op welke van de overboekingen de bewezenverklaringsonderdelen precies betrekking hebben en voor welke overboekingen geldt dat verborgen of verhuld wordt wie de rechthebbende is. Onder verwijzing naar HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3694 wordt verdedigd dat hierdoor niet duidelijk is of de bewezenverklaring wellicht ook ziet op andere geldbedragen, dan wel op bedragen van andere bankrekeningen, dan in de tenlastelegging genoemd, zodat meer is bewezen verklaard dan is tenlastegelegd. Ook wijst hij erop dat het eerste gedachtestreepje gelijkluidend is aan het vierde gedachtestreepje, eerste asterisk, en op dezelfde periode betrekking heeft, waardoor niet blijkt of het hier verschillende overboekingen betreft en tevens niet inzichtelijk is of de gedraging onder het derde gedachtestreepje niet óók daaronder begrepen is. Dit roept volgens hem de vraag op of sprake is van gewoontewitwassen.
10. Van grondslagverlating is – kort gezegd – sprake als iets anders dan is tenlastegelegd wordt bewezen verklaard. Die situatie doet zich hier niet voor. In de tenlastelegging staat immers ‘geldbedragen’, waarna telkens tussen haakjes een indicatie van de omvang in euro’s van de/het (totaal)bedrag(en) wordt gegeven. Het Openbaar Ministerie heeft zich derhalve niet op dit/deze bedrag(en) vastgelegd. Het hof heeft de bedragen in de tenlastelegging niet gelezen en ook niet behoeven te lezen als een nadere bepaling en beperking tot de tussen haakjes genoemde specifieke omvang. Bij de bewezenverklaring van niet nader gespecificeerde bedragen zal een rol hebben gespeeld dat in de tenlastelegging genoemde gespecificeerde bedragen een vermenging zijn van ‘legaal’ geld en geld dat van misdrijf afkomstig is.
11. De in art. 420, eerste lid onder a en b genoemde gedragingen zijn alternatief tenlastegelegd, waarbij slechts bij de onder b genoemde gedragingen het bankrekeningnummer is genoemd vanaf waar het geldbedrag afkomstig is. Bij verbergen en verhullen is niet (zonder meer) dat een dergelijk bankrekeningnummer in de tenlastelegging en bewezenverklaring wordt opgenomen. De vergelijking die de steller van het middel maakt met HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3694, gaat niet op. Het ging in deze zaak om de tenlastegelegde heling van specifieke goederen, genoemd onder a t/m k. Hier was dus sprake van een nadere bepaling en beperking van de goederen. Derhalve was het hof bij zijn bewijsoordeel aan de specificatie van de goederen in de tenlastelegging gebonden. Door daarvan te abstraheren en enkel ‘goederen’ bewezen te verklaren en de verdachte vrij te spreken van het meer of anders tenlastegelegde, had de bewezenverklaring kennelijk betrekking op andere goederen dan waarop de tenlastelegging doelde, zodat sprake was van grondslagverlating. Een vergelijkbare situatie doet zich hier niet voor.
12. Uit de bewijsmiddelen volgt (voor elk na een streepje volgend bewezen ‘bedrag’) dat het om bedragen gaat die deel uitmaken van specifieke, van een nader genoemde bankrekening afkomstige, transactie. De steller van het middel heeft gelijk dat de bewezenverklaarde gedragingen onder het eerste gedachtestreepje en het vierde gedachtestreepje, eerste asterisk, gelijkluidend zijn (te weten: van geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen was, door deze geldbedragen over te boeken op bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland) en dat daaronder tevens ook de gedraging onder het derde gedachtestreepje zou kunnen vallen (te weten: van een geldbedrag van € 200.000 heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was, door dit geldbedrag over te boeken op bankrekening [002] ten name van [betrokkene 1] bij Rabobank Nederland). Uit de bewijsmiddelen volgt voldoende duidelijk dat het om vele overboekingen gaat naar deze rekening, vanaf verschillende bankrekeningen. In het licht van de in de tenlastelegging genoemde specifieke bedragen is eenvoudig na te gaan welke in de bewijsmiddelen bedoelde transactie betrekking heeft op een bepaald onderdeel van het bewezenverklaarde feit. Ook is voldoende duidelijk dat voor deze geldbedragen geldt dat verborgen of verhuld wordt wie de rechthebbende is, nu de overige gedragingen betrekking hebben op overboekingen naar andere bankrekeningen, dan wel betalingen vanaf deze bankrekening. Het middel mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag.
13. Tot slot werpt de steller van het middel nog een vraag op die niet aansluit op het middel zelf, namelijk of sprake is van gewoontewitwassen. Gelet op het voorgaande en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zie ik niet in dat hiervan geen sprake zou zijn.
14 Het eerste middelfaalt.
15. Het tweede middel valt uiteen in drie deelklachten die zich richten tegen het oordeel van het hof dat de geldbedragen die vanaf 1 april 2006 zijn overgeboekt vanuit Vacatureweb B.V, afkomstig waren van misdrijf in de zin van art. 420bis Sr.
16. De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat een ‘ontweken belastingschuld’ kan worden aangemerkt als ‘voorwerp’ dat ‘afkomstig’ is van misdrijf als bedoeld in art. 420 bis Sr, onjuist is, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
17. Het hof heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“B.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem onder 4. primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
- het voorhanden bewijs ervoor tekort schiet dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig zijn, in het bijzonder omdat geen sprake is van vermogensbestanddelen waarover men de beschikking had doordat belasting is ontdoken;
(…)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.2
De verdediging heeft aangevoerd dat indien de aangiften loonheffing juist waren gedaan, een deel van het aan de uitzendkracht uitbetaalde nettoloon zou zijn afgedragen aan de fiscus, zodat Vacatureweb B.V. door een onjuiste aangifte loonheffing geen vermogensbestanddelen ter beschikking heeft gekregen. Het verweer ontbeert evenwel feitelijke grondslag, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat Vacatureweb B.V. met uitzendkrachten een nettoloon had afgesproken. Daaruit volgt dat, indien de aangiften loonheffing juist waren gedaan, aan de uitzendkrachten hetzelfde nettoloon zou zijn uitbetaald, terwijl meer loonheffing zou zijn afgedragen aan de Belastingdienst. Het hof is dan ook van oordeel dat Vacatureweb B.V. de beschikking had over vermogensbestanddelen doordat - door het doen van onjuiste aangiften - er loonheffing was ontdoken, welke vermogensbestanddelen derhalve afkomstig waren van enig misdrijf in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
18. De Hoge Raad1.overwoog met betrekking tot de vraag of onder voorwerpen “afkomstig (…) uit enig misdrijf” in de zin van de artikelen 420bis, 420quarter en 420ter Sr mede kunnen worden verstaan vermogensbestanddelen die weliswaar (oorspronkelijk) op legale wijze zijn verkregen, maar waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken:
“3.6. Bij de beantwoording van deze vraag moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de tekst van de wet in dit opzicht geen beperkingen stelt aan de reikwijdte van de witwasbepalingen.
3.7.
De geschiedenis van de totstandkoming houdt vervolgens omtrent de betekenis van het bestanddeel “afkomstig (…) uit enig misdrijf” in deze bepalingen het volgende in:
"Afkomstig uit enig misdrijf
Voldoende is dat wordt (tenlastegelegd en) bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Gaat het bijvoorbeeld om handelingen van verdachte Y ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn compaan opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten (mensenhandel, afpersing, drugshandel) plachten te storten, maar is niet duidelijk uit welke van die activiteiten de betrokken gelden afkomstig waren (wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren.
Zowel het openbaar ministerie als de politie (bij monde van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen) hebben er in hun commentaren op het eerdere ontwerp voor gepleit de strafbaarstelling van het witwassen uit te doen strekken tot opbrengsten uit ieder strafbaar feit, dus niet alleen uit misdrijven maar ook uit overtredingen. Daarbij denken zij met name aan bepaalde lucratieve milieudelicten, die strafbaar zijn gesteld op grond van de WED. Deze delicten vormen een misdrijf als zij opzettelijk zijn begaan en anders een overtreding. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om de strafbaarstelling van het witwassen uit te breiden tot opbrengsten uit overtredingen. Zeker bij de meer grootschalige witwasactiviteiten zal al snel kunnen worden aangenomen dat de daaraan ten grondslag liggende gronddelicten opzettelijk zijn begaan, zodat sprake is van een misdrijf. In die gevallen zal ook de strafbaarstelling van een criminele organisatie (artikel 140 Sr) in beeld kunnen komen."
Hieruit moet worden afgeleid dat de wetgever niet heeft beoogd andere beperkingen aan te leggen wat betreft het gronddelict waaruit het voorwerp van de witwashandelingen afkomstig is, dan dat het moet gaan om een misdrijf.
3.8.
Aan zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel dat de verdachte van het haar tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, heeft het Hof kennelijk ten grondslag gelegd dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, niet kunnen worden aangemerkt als voorwerpen “afkomstig (…) van enig misdrijf” in de zin van de art. 420bis en 420quarter Sr. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Die vermogensbestanddelen kunnen in zoverre worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig in de zin van voormelde bepalingen.”
19. In de toelichting wordt gesteld dat zich hier een andere situatie voordoet, omdat geen sprake is van verkrijging van ‘zwarte vermogensbestanddelen’ maar slechts van het afdragen van te weinig loonbelasting, waardoor sprake is van een “ontweken belastingschuld”, welke in het vermogen van Vacatureweb B.V. niet aan te wijzen of te identificeren is en evenmin aan bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen te verbinden. Onder verwijzing naar de kritische noot van Borgers bij bovenstaande uitspraak van de Hoge Raad, is de steller van het middel van oordeel dat hier een grens getrokken dient te worden.
20. Anders dan de steller van het middel, zie ik niet in dat het geconstateerde verschil met de zaak die voorlag bij de Hoge Raad noopt tot een andere uitkomst in deze zaak. In onderhavige zaak is te weinig loonbelasting afgedragen doordat ten onrechte netto-looncomponenten niet in de belastingaangifte zijn betrokken. Het hof heeft overwogen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat Vacatureweb B.V. met uitzendkrachten een nettoloon had afgesproken en dat daaruit volgt dat, indien de aangiften loonheffing juist waren gedaan, aan de uitzendkrachten hetzelfde nettoloon zou zijn uitbetaald, terwijl meer loonheffing zou zijn afgedragen aan de Belastingdienst. Hierover wordt in cassatie niet geklaagd. Dit heeft tot gevolg dat vermogensbestanddelen ten onrechte ter beschikking zijn gebleven van Vacatureweb B.V. en aldus van misdrijf afkomstig zijn. Aldus is evenals in de zaak die bij de Hoge Raad voorlag, sprake van ‘zwarte vermogensbestanddelen’ in het vermogen van de rechtspersoon. Het oordeel van het hof dat Vacatureweb B.V. de beschikking had over vermogensbestanddelen doordat - door het doen van onjuiste aangiften - er loonheffing was ontdoken, welke vermogensbestanddelen derhalve afkomstig waren van enig misdrijf in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht getuigt, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dit behoefde geen nadere motivering.
21. De tweede deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat zich daags na het verstrijken van de aangiftetermijn in het vermogen van Vacatureweb B.V. een bedrag, dan wel een voorwerp, bevond dat van misdrijf afkomstig was als bedoeld in art. 420 bis Sr, onjuist is, althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
22. Het hof heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“C.
Het hof ziet zich nog gesteld voor de vraag vanaf welk moment het vermogen van Vacatureweb B.V. gedeeltelijk van misdrijf afkomstig was. Daartoe moet het hof vaststellen vanaf welk moment zich in het vermogen van Vacatureweb B.V. vermogensbestanddelen hebben bevonden waarover Vacatureweb B.V. de beschikking had doordat belasting was ontdoken.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat in ieder geval vanaf week 8 van 2006, zijnde de periode van 20 tot en met 26 februari 2006, kilometerregistratielijsten valselijk werden opgemaakt. Vacatureweb B.V. was op grond van artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gehouden op uiterlijk 31 maart 2006 aangifte voor de loonheffing te doen over februari 2006. Uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt of en, zo ja, wanneer de aangifte loonheffing over de maand februari 2006 is gedaan. Aldus zijn twee situaties mogelijk:
1. De aangifte is uiterlijk op 31 maart 2006 gedaan. Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de aangifte in dat geval opzettelijk onjuist is gedaan. Het daardoor ontdoken bedrag aan loonheffing was van misdrijf afkomstig.
2. De aangifte is niet uiterlijk op 31 maart 2006 gedaan. De aangifte is aldus opzettelijk niet of niet tijdig gedaan. Het daardoor ontdoken bedrag aan loonheffing was van misdrijf afkomstig.
In beide gevallen bevond zich op 1 april 2006 in het vermogen van Vacatureweb B.V. een bedrag dat van misdrijf afkomstig was. Gelet daarop was het vermogen van Vacatureweb B.V. vanaf 1 april 2006 gedeeltelijk van misdrijf afkomstig. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 april 2006 tot 31 maart 2008 geldbedragen - kort gezegd - heeft witgewassen.”
23. In de toelichting wordt gesteld dat deze opvatting tot onaanvaardbare consequenties leidt voor het maatschappelijk economische en financiële verkeer, nu dit met zich brengt dat elke belastingplichtige die (opzettelijk) te laat aangifte doet, daags na het verstrijken van een aangiftetermijn een “voorwerp” (hoe gering ook) in zijn vermogen heeft dat uit misdrijf “afkomstig” is, waardoor tevens een palet van strafrechtelijke dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Indien deze opvatting slechts ziet op voorliggende zaak, had het hof nader dienen uiteen te zetten en te motiveren waarom dit in dit concrete geval zo is, aldus de steller van het middel.
24. Dat te laat aangifte doen altijd meebrengt dat er sprake is van aanwezigheid van van misdrijf afkomstig geld in het vermogen van de aangifteplichtige ligt anders dan de steller van het middel meent mijns inziens niet in het oordeel van het hof besloten. De overweging van het hof ziet in het bijzonder op de vraag naar het tijdstip waarop het witwassen een aanvang neemt. Uit het oog wordt verloren dat hier sprake is van een voorafgaand strafbaar feit (valsheid in kilometerregistratielijsten).
25. In het bijzonder geldt het volgende. Nu het gaat om vermogensbestanddelen die door belastingontduiking ter beschikking van de rechtspersoon zijn gebleven en zodoende ‘zwart’ zijn geworden, laat het moment waarop het vermogen van de rechtspersoon gedeeltelijk van misdrijf afkomstig was zich niet eenvoudig vaststellen. Het hof heeft gemotiveerd waarom dit moment in voorliggende zaak gesteld kan worden op 1 april 2006, zijnde de datum waarop de aangifte over de periode waarin de eerste kilometerregistratielijsten valselijk werden opgemaakt, uiterlijk gedaan had dienen te zijn. Het valselijk opmaken van de kilometerregistratielijsten, heeft los van het moment waarop loonaangifte wordt gedaan, tot gevolg dat deze onjuist wordt gedaan en derhalve dat loonheffing wordt ontdoken. Ook als opzettelijk geen aangifte wordt gedaan, wordt loonheffing ontdoken. Dat het hof in dit geval als uitgangspunt heeft genomen de datum waarop de aangifte uiterlijk gedaan had dienen te zijn, acht ik derhalve niet onjuist noch onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
26. De derde deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat het gehele vermogen van Vacatureweb B.V. (door vermenging gedeeltelijk) uit misdrijf afkomstig was, en dat daarom (alle) daaropvolgende bancaire overboekingen naar andere rekeningen (ook) als witwashandelingen kunnen worden gekwalificeerd, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is en/of onvoldoende gemotiveerd.
27. Het hof heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“B.1
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem onder 4. primair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:(…)
- De opvatting van de officier van justitie dat sprake is van besmetting van het gehele vermogen van Vacatureweb B.V. van de hand moet worden gewezen;
(…)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.3.1
Aan het verweer dat geen sprake zou zijn van besmetting van het gehele vermogen van Vacatureweb B.V. is ten grondslag gelegd dat deze besmetting volstrekt onaanvaardbare implicaties heeft, aangezien in dat geval:
- het de onderneming onmogelijk zou worden gemaakt om welke betaling dan ook te doen, aangezien elke betaling het overdragen, omzetten of gebruik maken van dat vermogen zou opleveren en dus witwassen zou zijn;
- de curator, als deze op de hoogte raakt van de fiscale vergrijpen die zich in de onderneming hebben voorgedaan, moet begrijpen dat de boedel daardoor “besmet” is geraakt, zodat hij de boedel niet zou kunnen vereffenen, aangezien daarvoor noodzakelijkerwijs overdrachts- en dus witwashandelingen nodig zijn;
- de vraag zich voordoet of de Ontvanger van de Belastingdienst, die weet dat in de onderneming fiscale vergrijpen hebben plaatsgevonden, zou mogen meewerken aan het ontvangen van belastingbetalingen uit het besmette vermogen van de onderneming.
B.3.2
Het hof stelt dienaangaande voorop dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat in het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als ‘mede’ of ‘deels’ uit misdrijf afkomstig. Door de wetgever is geen begrenzing gesteld aan de mate waarin vermogensbestanddelen gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig kunnen zijn. De wetgever heeft het aldus aan het openbaar ministerie en de rechter overgelaten ervoor te zorgen dat de witwasbepalingen niet worden toegepast ten aanzien van in wezen niet-strafwaardige gedragingen. Die terughoudende toepassing is van groot belang omdat een te ruim bereik van de witwasbepalingen een normaal handelsverkeer onevenredig zou kunnen belemmeren. Dit gevaar dreigt vooral wanneer het illegale deel van een vermogen relatief gering is alsook wanneer door vervolgtransacties met (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen het verband met het gronddelict onduidelijk is geworden.
In het licht van het vorenstaande en in aanmerking genomen dat in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever, moet worden aangenomen dat bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
B.3.3
In het onderhavige geval zijn de vermogensbestanddelen waarover Vacatureweb B.V. de beschikking had doordat loonheffing was ontdoken, vermengd met het overige vermogen van Vacatureweb B.V. Die vermogensbestanddelen laten zich in dat vermogen niet meer individualiseren in de zin dat met precisie kan worden aangewezen welk deel van het vermogen van misdrijf afkomstig is. Aldus is het legaal vermogen van Vacatureweb B.V. ‘besmet’ geraakt doordat het is vermengd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen, zodat het vermogen van Vacatureweb B.V. gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is.
Door overboeking van geldbedragen naar de rekening van Vacatureweb Nederland B.V. is haar vermogen vervolgens eveneens ‘besmet’ geraakt, zodat dit vermogen gedeeltelijk middellijk van misdrijf afkomstig was. Dat heeft eveneens te gelden voor het vermogen van verdachte dat ‘besmet’ is geraakt door overboekingen van de rekeningen van Vacatureweb B.V. en Vacatureweb Nederland B.V. naar de rekening op naam van [betrokkene 1] , welke rekening feitelijk in gebruik was bij verdachte.
Bij dat oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden nopen de vermogens van respectievelijk Vacatureweb B.V., Vacatureweb Nederland B.V. en verdachte na de vermenging met het (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstige vermogen toch niet aan te merken als ‘gedeeltelijk van misdrijf afkomstig’ in de zin van de witwasbepalingen.”
28. Het hof heeft op het ingenomen standpunt dat geen sprake zou zijn van besmetting van het gehele vermogen van Vacatureweb B.V. uitvoerig gereageerd met als slotsom dat het legaal vermogen van Vacatureweb B.V. ‘besmet’ is geraakt doordat het is vermengd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen, zodat het vermogen van Vacatureweb B.V. gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is. Een uitdrukkelijke betwisting van de argumenten die het hof heeft ten grondslag gelegd aan deze slotsom tref ik in de schriftuur niet aan. In de toelichting op het middel wordt slechts gesteld, onder verwijzing naar HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, NJ 2011/44, dat het hof nader had dienen te motiveren waarom omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 3.6.3 van voormeld arrest, dan wel andere relevante omstandigheden, niet aannemelijk zijn geworden.
29. In de zojuist genoemde uitspraak is door de Hoge Raad het volgende overwogen, ik citeer:
“3.5.1. Uit deze wetsgeschiedenis moet als bedoeling van de wetgever worden afgeleid dat deze het met het oog op een effectieve bestrijding van witwassen noodzakelijk achtte om niet alleen voorwerpen onder het bereik van de witwasbepalingen te brengen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, maar ook voorwerpen die gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is erop gewezen dat het ruime toepassingsbereik dat aldus aan de witwasbepalingen is gegeven, in het bijzonder ertoe strekt het witwassen ook in zijn latere fasen te kunnen treffen.
3.5.2.
Voorts kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat in het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als “mede” of “deels” uit misdrijf afkomstig.
3.6.1.
De witwasbepalingen kunnen dus in zeer uiteenlopende gevallen toepassing vinden. Daarbij, zo vloeit uit het voorafgaande voort, kan worden onderscheiden tussen
(i) de situatie waarin het vermogen “gedeeltelijk” van misdrijf van afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is “besmet” doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd (vermenging), en
(ii) de situatie waarin het vermogen “middellijk” van misdrijf van afkomstig is, dus bestaat uit vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van (vervolg)transacties die zijn uitgevoerd met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen.
Dit onderscheid sluit niet uit dat beide situaties zich ten opzichte van een bepaald vermogen voordoen. Denkbaar is dat in zulke situaties een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren. In het bijzonder in die situatie kan zich het geval voordoen dat het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen.
3.6.2.
Door de wetgever is geen begrenzing gesteld aan de mate waarin vermogensbestanddelen gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig kunnen zijn. De wetgever heeft het aldus aan het openbaar ministerie en de rechter overgelaten ervoor te zorgen dat de witwasbepalingen niet worden toegepast ten aanzien van in wezen niet-strafwaardige gedragingen. Die terughoudende toepassing is van groot belang omdat een te ruim bereik van de witwasbepalingen een normaal handelsverkeer onevenredig zou kunnen belemmeren. Dit gevaar dreigt vooral wanneer het illegale deel van een vermogen relatief gering is alsook wanneer door vervolgtransacties met (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen het verband met het gronddelict onduidelijk is geworden. Uit het onder 3.5 overwogene vloeit immers – naar de letter bezien – voort dat bijvoorbeeld de vermenging van een gering geldbedrag met een criminele herkomst met een groot op legale wijze verkregen geldbedrag tot gevolg heeft dat dit gehele geldbedrag (en elke daaruit gedane betaling) kan worden aangemerkt als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen, en voorts dat bijvoorbeeld een gestolen voorwerp, ook nadat het vele malen op bonafide wijze van eigenaar is gewisseld, van misdrijf afkomstig blijft.
3.6.3.
In het licht van het vorenstaande en in aanmerking genomen dat in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever, moet worden aangenomen dat bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van:
- een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
- een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
- een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
- een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
Bij de keuze van de in dit verband in acht te nemen omstandigheden kan van belang zijn of sprake is van de hiervoor onder 3.6.1 sub (i) en (ii) onderscheiden situaties. Gelet op de vele varianten waarin het witwassen in de praktijk kan plaatsvinden, die zich bovendien niet op voorhand laten overzien, is de hiervoor gegeven opsomming van mogelijk in de beoordeling te betrekken omstandigheden niet limitatief.”
30. Voor zover het middel berust op de stelling dat geen sprake kan zijn van besmetting van legaal vermogen door vermenging met van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen faalt het gelet op het zojuist vermelde arrest van de Hoge Raad. Het oordeel van het hof getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft het hierboven door de Hoge Raad geschetste kader vooropgesteld en overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden nopen de vermogens van respectievelijk Vacatureweb B.V, Vacatureweb Nederland B.V. en verdachte na de vermenging met het (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstige vermogen toch niet aan te merken als ‘gedeeltelijk van misdrijf afkomstig’ in de zin van de witwasbepalingen. Hierin ligt besloten dat het hof rekening heeft gehouden met de omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 3.6.3 van het zojuist vermelde arrest van de Hoge Raad, maar deze niet aannemelijk heeft geacht. Omstandigheden waarom het gehele vermogen niet besmet zou zijn geraakt, zijn door de verdediging in feitelijke aanleg, noch eerst in cassatie gesteld. Tot nadere motivering was het hof derhalve niet gehouden. Ik wijs er nog op dat uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat gedurende een lange periode loonbelasting is ontdoken, waardoor minimaal € 750.000 te weinig belasting is afgedragen. Mede in het licht van de omvang van dat bedrag is het niet onbegrijpelijk dat is bewezen dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
31. Het tweede middel faalt in al zijn onderdelen.
32. Het derde middel valt uiteen in drie deelklachten die zich richten tegen het oordeel van het hof dat sprake was van gedragingen die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst en/of de rechthebbende van de geldbedragen.
33. De eerste deelklacht houdt in dat het hof heeft verzuimd (genoegzaam) de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid, Sv.
34. De schriftuur wijst ter onderbouwing van de omstandigheid dat er een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen op de volgende passages uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 augustus 2015 en de daaraan gehechte pleitnotities:
“II. 1 Achtergrond van de geldbewegingen
Ik meen dat de verdediging in de aanloop naar deze zitting al genoegzaam heeft aangetoond dat de overboekingen naar de bankrekening buiten Vacatureweb B.V. - bijvoorbeeld naar de bankrekening op de naam van [betrokkene 1] - verklaard kunnen worden door de wens om in geval van beslagleggingen onder Vacatureweb B.V. toch over een noodvoorraad contanten te kunnen beschikken om de salarissen van de uitzendkrachten te kunnen betalen. Die moesten immers elke week worden uitbetaald.
Ik kan wijzen op de bankafschriften die ik als bijlage 5 bij mijn brief van 5 april 2013 aan de rechtbank heb toegestuurd. Daaruit blijken verschillende gevallen in de maanden mei en augustus 2006, waarbij voor omvangrijke bedragen beslag of derdenbeslag is gelegd onder Vacatureweb B.V. Tevens blijkt daaruit dat die beslagen later werden opgeheven, en dat de beslagen saldi weer terugkwamen. Maar ook een onterecht gelegd beslag verlamt de organisatie, en kan het onmogelijk maken om salarissen te betalen.
Ik kan in dit verband wijzen op D-127. Daar staat een instructie: “gestort voor nood op rekening van [betrokkene 1] € 70.000. Salaris samen ongeveer € 35.000 per week.
Ik kan wijzen op de verklaringen van [betrokkene 2] bij de Fiod. Hem worden waarschijnlijk naar aanleiding van D- 127 vragen gesteld over geldbewegingen. Daarop verklaart hij: “Dit heeft waarschijnlijk te maken met de claims waar ik gisteren over verklaard heb en zou dit geld bestemd zijn voor noodgevallen om de salarissen te betalen.” Bij de RC verklaart hij (vr. 1) dat er 10 maal per jaar een dreiging van beslaglegging was.
Ik heb het al gehad over de rekening-courant. Ik vind het niet zo belangrijk wanneer de rekening-courantovereenkomst is getekend. Ik vind het van belang dat elk van die overschrijvingen “RC boeking” als kenmerk heeft. [betrokkene 2] was op de hoogte van de rekening van de vader van cliënt. Er bestond een grootboekrekening voor de rekening-courant van ciënt. Alle kaders waren ingericht om het batige saldo in de boekhouding te verantwoorden. Waarom gebeurt dat niet? Dan ga ik terug naar [betrokkene 2] en het door mij gegeven voorbeeld. De mogelijkheden om het goed te verwerken waren er. Cliënt dacht ook dat het goed verwerkt werd. Er is geen bewijs dat de bankafschrijvingen met het kenmerk “RC boeking” vervolgens in de boekhouding niet in rekening-courant werden geboekt.
Tenslotte kan ik wijzen op de verklaringen van Sabrina Koch en Luc Ramakers bij de Raadsheer-commissaris.
De geldbewegingen van en naar externe bankrekeningen waren aldus een vorm van cashmanagement. Daar is op zich niets mis mee. Maar dan moet het administratief wel goed worden verwerkt. Juist op dit laatste punt blijkt er veel aan de boekhouding te schorten. De reden daarvan heb ik de pleitnota in eerste aanleg uitgebreid besproken - met name ook waar het de verantwoording van de rekeningcourantpositie van Borrenbergs betrof. Dat bij zo’n gebrekkige administratieve verantwoording de indruk ontstaat dat Borrenbergs andere motieven zal hebben gehad voor deze geldtransacties is alleszins begrijpelijk - maar naar het oordeel van de verdediging uiteindelijk onterecht. Een intentie om een beweerdelijk criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen, blijkt hieruit niet.”
35. Wil een ingenomen standpunt de verplichting tot een antwoord van de rechter scheppen dan dient dat duidelijk beargumenteerd, en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de rechter naar voren zijn gebracht.2.Het aangevoerde houdt kortgezegd in dat niet blijkt van een intentie ter verhulling van de criminele herkomst van de gelden. Door de raadsman wordt hieraan echter geen conclusie verbonden. Voor zover hetgeen is aangevoerd gezien moet worden als detail binnen het verweer dat de verdachte vrijgesproken dient te worden, heeft de raadsman niet onderbouwd waarom dit tot vrijspraak zou moeten leiden. Voor een bewezenverklaring van witwassen is een intentie als kennelijk bedoeld niet vereist. Voldoende is dat de in art. 420bis Sr strafbaar gestelde gedragingen in de wetenschap van de criminele herkomst zijn verricht. Daartoe is aanzienlijk minder vereist dan een intentie en die wetenschap volgt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Overigens wordt het ‘standpunt’ door de raadsman ter zitting verzwakt door zijn mededeling dat het alleszins begrijpelijk is dat de indruk ontstaat dat de verdachte andere motieven had voor de geldtransacties. En voor zover al sprake zou zijn van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt wordt dit meer of minder weersproken door bewijsmiddel 5. Uit dit bewijsmiddel komt naar voren dat vanaf de bankrekening van Vacatureweb Nederland B.V. een groot aantal privébetalingen ten behoeve van de verdachte zijn verricht op een wijze alsof er sprake is van zakelijke kosten van de B.V. De klacht faalt hoe dan ook.
36. De tweede deelklacht houdt in dat het hof zijn oordeel dat de verdachte van geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen was, onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd.
37. Het bestreden arrest houdt onder het kopje “bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” onder meer in:
“A.De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.”
38. De bewijsmiddelen houden in dat vanaf de bankrekening van Vacatureweb B.V, waarop zich vermogensbestanddelen bevonden doordat belasting was ontdoken, overboekingen hebben plaatsgevonden (al dan niet via de rekening van Vacatureweb Nederland B.V.) naar een bankrekening ten name van [betrokkene 1] , zijnde de vader van de verdachte. Gebleken is dat de verdachte als gemachtigde van deze rekening is geregistreerd en feitelijk eigenaar daarvan is (zie bewijsmiddel 5). Dit wordt door de steller van het middel niet betwist. Het oordeel van het hof dat de verdachte van deze geldbedragen heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op deze geldbedragen was, is niet onbegrijpelijk.
39. De derde deelklacht houdt in dat het hof het bewezenverklaarde ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft gekwalificeerd als strafbaar feit.
40. Kennelijk heeft de bewezenverklaring volgens het hof betrekking op gelden afkomstig van misdrijven die door de verdachte zelf zijn begaan. De jurisprudentie van de Hoge Raad3.met betrekking tot het witwassen van voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf houdt het volgende in:
“3.3. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quarter Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens – kort gezegd – (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo’n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quarter, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de – in beide bepalingen nader omschreven – kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het “verwerven” of “voorhanden hebben” daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van de specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motiering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slecht heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.”
41. In onderhavige zaak heeft het hof bewezen verklaard het ‘verbergen en/of verhullen van de rechthebbende’, ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ en ‘verwerven, voorhanden hebben en gebruik maken’ van van misdrijf afkomstige gelden. Zie voor de gedraging waarom het precies gaat de afzonderlijke formuleringen achter de verschillende gedachtestreepjes in de bewezenverklaring. Bij het tweede en (gedeeltelijk) het vierde streepje zijn andere gedragingen dan verbergen en/of verhullen bewezen, maar niet verwerven of voorhanden hebben. Bij het vijfde streepje is naast verwerven en voorhanden eveneens gebruikmaken bewezen. Nu het enkele verwerven of voorhanden hebben onder geen van de afzonderlijke gedachtestreepjes is bewezen, zijn de nadere motiveringseisen in beginsel niet van toepassing.
42. Over de uitzondering op dat beginsel overwoog de Hoge Raad4.:
“2.4. Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het "overdragen" en het "omzetten" - een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen, en evenmin op het daarin voorkomende begrip "gebruik maken".
In het vorenstaande wordt gesproken over "in beginsel", omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk "overdragen", "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 2.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 2.3 omschreven zin. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716.)”
43. Deze uitzondering ziet op de overige in art. 420bis, eerste lid onder b, Sr voorkomende gedragingen, indien deze plaatsvinden onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Dat dit zich ook kan voordoen in het geval waarin bewezen is verklaard het ‘verbergen en/of verhullen van de rechthebbende’, genoemd in art. 420bis, eerste lid onder a, zie ik niet in. De nadere bespreking van de klacht geldt derhalve in het bijzonder voor de bewezenverklaarde gedragingen achter het tweede, (gedeeltelijk) vierde en vijfde gedachtestreepje.
44. Uit de bewijsmiddelen 5 tot en met 16 komt naar voren dat vanaf de bankrekening van Vacatureweb B.V, waarop zich vermogensbestanddelen bevonden doordat belasting was ontdoken, overboekingen hebben plaatsgevonden naar Vacatureweb Nederland B.V. (in 2006 in totaal € 314.034,74) en een bankrekening ten name van [betrokkene 1] , zijnde de vader van de verdachte, met als gemachtigde en feitelijk gebruiker de verdachte (een bedrag van € 200.000, per saldo aan ‘over en weer boekingen’ € 230.000 en aan salaris in 2006 € 31.354 en in 2007 € 26.284). Vanuit Vacatureweb Nederland B.V. is eveneens een overboeking van € 19.000 gedaan naar de bankrekening ten name van [betrokkene 1] . Voorts zijn vanaf de bankrekening van Vacatureweb Nederland B.V. een groot aantal privébetalingen ten behoeve van de verdachte verricht, op een wijze alsof er sprake was van zakelijke kosten van de B.V. Daarbij is een betaling voor de huur van de privéwoning van de verdachte ten bedrage van € 1.885 verricht. Vanaf de bankrekening ten name van [betrokkene 1] is door de verdachte en zijn vriendin in 2006 in totaal € 70.626 en in 2007 in totaal € 57.432 aangewend voor privébestedingen. Ook is in 2007 twee keer een bedrag van € 50.000 overgemaakt naar een bankrekening op naam van de vriendin van verdachte. Het geld krijgt zodoende een uiteenlopende bestemming en alleen daardoor is de herkomst al moeilijker te achterhalen. Zonder nadere toelichting valt dan ook niet in te zien dat van een wezenlijk verschil als bedoeld in r.o. 2.4 van HR 7 oktober 2014 met ‘verwerven’ en ‘voorhanden hebben’ geen sprake is. De kwalificatie van het bewezenverklaarde ‘witwassen’ is dus niet onjuist of onbegrijpelijk en dit behoefde geen nadere motivering.
45. Het derde middel faalt in al zijn onderdelen.
46. De voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
47. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑01‑2017
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt Buruma.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302.
HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500.