Vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169; en een vroeg arrest met die strekking HR 10 juni 1986, NJ 1987/85, waarin de Hoge Raad overwoog dat voor de strafbaarheid van de in art. 3 lid 1 en art. 6 lid 1 van de Vuurwapenwet omschreven feiten “vereist is dat de dader zich in meerdere of mindere mate er van bewust is geweest, dat zijn gedraging(en) betrekking had(den) op vuurwapenen (of munitie) in de zin van art. 1 (…) van de Wet”.
HR, 31-03-2020, nr. 19/00901
ECLI:NL:HR:2020:510
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2020
- Zaaknummer
19/00901
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:510, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:556
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1216
ECLI:NL:PHR:2019:1216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:510
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑07‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0117 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2020/252 met annotatie van H.J.B. Sackers
Uitspraak 31‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van airsoftwapen gelijkend op vuurwapen, art. 13.1 WWM. Heeft verdachte het wapen van zijn vader dat op een tafeltje in de woonkamer van de woning van verdachte en zijn ouders lag, voorhanden gehad? Voor een veroordeling van het - als pleger - voorhanden hebben van een wapen is vereist dat verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de HR in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP5992). Voorts houdt het aanwezig hebben van een wapen in dat verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen niet voor het oordeel dat verdachte dat wapen voorhanden had in de zin van art. 13.1 WWM. Dat kan b.v. het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen. Oordeel hof dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, mede gelet op de verklaring van verdachte dat het wapen op de bank lag, hij en zijn vader het na lange tijd weer uit een kast hadden getrokken, hadden schoongemaakt en in het vet hadden gezet, zij een paar dagen daarvoor ermee in de tuin hadden geschoten en het wapen voor alleen zijn vader en hem voorhanden was. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00901
Datum 31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 februari 2019, nummer 20/001765-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft bewezenverklaard dat de verdachte, kort gezegd, een wapen voorhanden heeft gehad.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 2 augustus 2017 te [plaats] een wapen van categorie I onder 7°, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een airsoftwapen gelijkend op een vuurwapen, te weten een CZ 75 Compact P-01 9mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2017 (pag. 3), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 2 augustus 2017, zijn wij, verbalisanten, omstreeks 16:00 uur naar het adres [a-straat 1] te [plaats] gereden. Dit naar aanleiding van een melding dat er op dit adres een luchtbuks en een ander op een vuurwapen gelijkend voorwerp lagen.
Wij, verbalisanten, kwamen omstreeks 16:15 uur ter plaatse op genoemd adres. De voordeur werd geopend door een manspersoon, later bekend als [verdachte] (hof: de verdachte). Verbalisant [verbalisant 3] deelde mede dat er een melding was binnengekomen met betrekking tot de genoemde wapens en vorderde de uitlevering van de wapens. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei dat er 2 luchtbuksen in de woning aanwezig waren en dat wij toestemming kregen om de woning te betreden.
Wij verbalisanten zagen dat er achter in de woonkamer een bed gesitueerd was. Wij verbalisanten zagen dat er op een hocker naast het bed, op een map van de Zuidzorg, een zwart voorwerp lag gelijkend op een vuurwapen.
2. Een ander geschrift, zijnde een kennisgeving inbeslagneming, van rapporteur [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [a-straat 1] te [plaats]
Datum en tijd : 2 augustus 2017 te 16:20 uur
Reden : artikel 13/1 Wet wapens en munitie (cat. 1 sub 7)
Grondslag : vatbaar voor onttrekking aan het verkeer
Omstandigheden : het wapen betreft een niet van een echt vuurwapen te onderscheiden airsoftreplica. Het wapen lag op een tafel midden in de woonkamer van het betreffende adres, was doorgeladen. Na inbeslagneming is het wapen door mij, verbalisant [verbalisant 4] , ontladen en ontspannen.
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1991
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Volgnummer 1
Goednummer : PL2100-2017161127-1223817
Object : Airsoftwapen
Merk/type : Asg CZ75d Compact
Kleur : Zwart
Serienummer : [001]
Inhoud : 2x12 6mm bb’s en lx 12g C02 patroon in patroonhouder
Bijzonderheden : was geladen bij aantreffen, door verbalisant ontladen
(...)
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 augustus 2017 (pag. 26-29), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte/getuige/etc.
Ik woon thuis bij mijn ouders. Dat is de [a-straat 1] te [plaats] .
V: Op 2 augustus 2017 hebben wij bij u thuis, op de [a-straat 1] te [plaats] , een voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, danwel een airsoftreplica, aangetroffen. Wat kunt u hier over verklaren?
A: Toen jullie binnen kwamen lag deze op de bank. We hadden deze na een lange tijd weer een keer uit de kast getrokken, schoongemaakt en in het vet gezet.
V: Kunt u deze airsoftreplica voor mij omschrijven?
A: Ik weet dat hij zwart met zilver was. Op de zijkant stond CZ75. Aan de linkerkant kon je hem vergrendelen.
V: Wij hebben de airsoftreplica in beslag genomen. De replica was gespannen, geladen en lag op een tafeltje midden in de woonkamer. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Een paar dagen daarvoor hebben ik en mijn vader een keer in de achtertuin geschoten op een doel.
V: Voor wie was de airsoftreplica allemaal voorhanden?
A: Dit waren alleen mijn vader en ik.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het airsoftwapen is van mijn vader. Het was al geruime tijd in de woning. Ik wist dat het in de woonkamer lag. Ik heb een keer met dat wapen geschoten.
6. De verklaring van de getuige [getuige] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het wapen heb ik jaren geleden in Spanje gekocht. Het leek inderdaad op een CZ 75D pistool. Op 2 augustus 2017 lag het in de woonkamer. Het wapen lag er twee dagen. Mijn zoon (het hof begrijpt: verdachte) woont ook in de woning. In de achterkamer, uitbouw, had ik mijn verpleegbed en daar lag het wapen. U, voorzitter, vraagt mij of mijn zoon het wapen kon pakken. Hij kon bij het wapen.”
2.2.3
Het Hof heeft een door de raadsvrouw gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over het airsoftwapen. Hij was niet bij machte om het wapen, dat van zijn vader was, weg te doen. De vader van de verdachte heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat zijn zoon geen spullen van hem weg zou gooien zonder zijn goedvinden en de verdachte heeft verklaard dat hij niet aan de spullen van zijn vader komt. Er is aldus geen sprake van enige beschikkingsmacht c.q. handelingsbevoegdheid aan de zijde van de verdachte. Nu er geen relatie tussen de verdachte en het wapen bestaat, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een airsoftwapen.
Het hof is van oordeel dat bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 2 augustus 2017 een airsoftwapen (een wapen als bedoeld in categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie) voorhanden heeft gehad. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal, niet cumulatieve factoren:
1. De aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader, waarbij de eigendomsvraag van het wapen er niet toe doet.
2. Een machtsrelatie tussen dader en wapen, in dier voege dat er een zekere relatie moet bestaan tussen het wapen en de verdachte in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het zich bevindt. Wanneer iemand het wapen van een ander in zijn woning heeft, heeft men wellicht geen zeggenschap over het wapen, maar kan men wel het wapen uit de woning verwijderen en aldus ‘handelingsbevoegdheid’ hebben ten aanzien van het wapen.
3. Er dient bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
Het hof is van oordeel dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan voornoemde factoren is voldaan. De verdachte wist dat zijn vader een airsoftwapen in bezit had en de verdachte heeft er zelf - naar eigen zeggen - ook een keer mee geschoten. De verdachte kon het wapen goed beschrijven en was bekend met de werking van het wapen.
Op 2 augustus 2017 lag het wapen gedurende twee dagen open en bloot in de woonkamer van de woning waar de verdachte samen met zijn ouders woont. Verdachte was zich daarvan bewust.
Ook al was het wapen van de vader van de verdachte en stelt deze dat zijn zoon er “met zijn tengels” van af moest blijven, dan nog is er naar het oordeel van het hof sprake van een zekere mate van machtsuitoefening, beschikkingsmacht, aan de zijde van de verdachte. De verdachte had het wapen uit de woning kunnen verwijderen en kunnen wegdoen. Hij had ook zijn vader kunnen vragen het wapen weg te doen, hetgeen de verdachte volgens de vader die als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord, nooit tegen hem heeft gezegd. De vader-zoon relatie doet aan een en ander niet af en ook de stelling van de verdachte dat hij niet heeft geholpen bij het schoonmaken van het wapen, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Het verweer wordt verworpen.”
2.3
Op grond van art. 13, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is het verboden een wapen van de categorie I voorhanden te hebben. Het handelen in strijd met dit verbod is als misdrijf strafbaar op grond van art. 55 en 56 WWM.
2.4
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts houdt het aanwezig hebben van een wapen in dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen voorhanden had in de zin van art. 13, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
2.5
Het oordeel van het Hof dat de verdachte het wapen voorhanden heeft gehad, getuigt – gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook toereikend gemotiveerd, mede gelet op de als bewijsmiddel 4 opgenomen verklaring van de verdachte dat het wapen op de bank lag, hij en zijn vader het na lange tijd weer uit een kast hadden getrokken, hadden schoongemaakt en in het vet hadden gezet, zij een paar dagen daarvoor ermee in de tuin hadden geschoten en het wapen voor alleen zijn vader en hem voorhanden was. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
2.6
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2020.
Conclusie 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie P-G over voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De 26-jarige verdachte is aangehouden in de woning waar hij samen met zijn ouders woonde en waar een airsoftwapen werd aangetroffen. Bewijs dat hij wist dat in die woning al geruime tijd een wapen van zijn vader lag, waar hij bij kon, waarvan hij wist hoe het werkte, en dat hij ook heeft gebruikt om te schieten. P-G acht in dit geval het oordeel van het hof dat sprake was van voldoende beschikkingsmacht toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd en adviseert tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00901
Zitting 3 december 2019
CONCLUSIE
J. Silvis
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 15 februari 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een geldboete van € 150, subsidiair drie dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 2 augustus 2017 zijn agenten naar de woning van verdachte en zijn ouders gegaan. Zij troffen daar in de woonkamer op een tafeltje een niet van een echt vuurwapen te onderscheiden airsoftreplica aan. Verdachte verklaarde bij de politie over het airsoftwapen dat zijn vader en hij het na lange tijd weer een keer uit de kast getrokken hadden, en het hadden schoongemaakt en in het vet gezet. Een paar dagen eerder hadden zij in de achtertuin geschoten op een doel. Het wapen was alleen voor zijn vader en voor verdachte voorhanden. Het airsoftwapen was van zijn vader. Het was al geruime tijd in de woning. De vader heeft als getuige ter zitting van het hof verklaard dat hij het wapen jaren geleden in Spanje had gekocht en dat zijn zoon het wapen kon pakken. Verdachte is veroordeeld wegens het voorhanden hebben van het airsoftwapen.
Het middel ziet op de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het wapen en in het bijzonder op het oordeel van het hof dat er sprake was van een zekere mate van machtsuitoefening/beschikkingsmacht door verdachte over het wapen.
In mijn conclusie van 5 november 2019 (zaaknummer 18/02307, ECLI:NL:PHR:2019:1109) ben ik nader ingegaan op de vraag naar de inhoud voor de vereisten om tot een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 13 of artikel 26 WWM te kunnen komen. In de zaak die aan die conclusie ten grondslag lag ging het ook met name over de vraag of de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen wapens. In deze conclusie zal ik voorafgaand aan de bespreking van het middel, zij het aanzienlijk korter, ingaan op de hoofdpunten uit mijn conclusie van 5 november 2019 met betrekking tot de vereisten voor voorhanden hebben van een wapen.
Deze conclusie is als volgt opgebouwd. Eerst volgt een korte bespreking van de vereisten, met de nadruk op de beschikkingsmacht, voor een veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen. Daarna volgt een overzicht van de bewezenverklaring, de bewijsvoering en de bewijsoverwegingen. Ten slotte bespreek ik het middel.
Voorhanden hebben van een (vuur)wapen en/of munitie
7. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een (vuur)wapen en/of munitie in de zin van artikel 13 of artikel 26 WWM is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat (vuur)wapen of die munitie1.(In het vervolg wordt ook kortweg over “wapen” gesproken, het voorvoegsel “(vuur)” en “munitie” worden niet telkens apart vermeld). Daarnaast moet de verdachte een zekere beschikkingsmacht over het wapen hebben gehad.2.De criteria aanwezigheid, machtsrelatie en bewustheid staan doorgaans niet los van elkaar; ze worden in de praktijk vaak in samenhang bekeken.3.
Aanwezigheid, machtsrelatie, en bewustheid
Aanwezigheid
8. Er moet sprake zijn van een wapen bij of in de directe omgeving van de verdachte. Dat wil niet zeggen dat het wapen letterlijk in de buurt of in handen van de verdachte moet zijn. Het wapen kan zich op een plaats bevinden die kilometers verwijderd is van de plaats waar de verdachte zich bevindt. De aanwezigheid van een wapen krijgt immers pas strafrechtelijke consequenties in relatie tot een mate van beschikkingsmacht over dat wapen en het in meer of mindere mate bewust zijn van de aanwezigheid van dat wapen. De aanwezigheid van een wapen in de woning, auto of het bedrijf van de verdachte maakt het waarschijnlijker dat hij zich bewust is van deze aanwezigheid en dat hij erover kan beschikken, maar dit is daarmee nog niet zonder meer het geval.4.Als de verdachte zich (in het geheel) niet in de nabijheid van het wapen bevindt, kan toch een veroordeling volgen zolang de verdachte maar over het wapen kan beschikken.
Beschikkingsmacht
9. Zoals gezegd hangen de criteria aanwezigheid, macht en bewustheid met elkaar samen. Bij gebreke van nabijheid van het wapen kan de vaststelling dat de verdachte beschikkingsmacht had over het wapen tot een veroordeling voor voorhanden hebben leiden. Voor beschikkingsmacht is niet vereist dat de verdachte eigenaar of bezitter is van het wapen.5.Bij beschikkingsmacht gaat het erom of de verdachte over het wapen kon beschikken: kon hij het gebruiken, weggooien, of er op een andere manier iets mee doen.
10. Beschikkingsmacht hebben over een opslagbox en de inhoud daarvan betekent, als ook anderen dan de huurder de sleutel hebben van die opslagbox, nog niet dat de verdachte ook de beschikkingsmacht had over een in die box in een doos opgeslagen riotgun met munitie. Die beschikkingsmacht over box en inhoud betekent immers nog niet dat de verdachte zich ook bewust was van alles wat in die box lag.6.
11. Beschikkingsmacht kan ook een rol spelen bij medeplegen. Of er sprake is van medeplegen wordt dan beoordeeld aan de hand van de vraag of de medepleger enige vorm van beschikkingsmacht had over het wapen.7.
12. Het is ook mogelijk dat twee verdachten ieder voor zich als pleger worden veroordeeld voor het voorhanden hebben van hetzelfde wapen op hetzelfde tijdstip op dezelfde plaats. Dat is in de onderhavige zaak het geval. Zowel verdachte als zijn vader zijn vervolgd als pleger van het voorhanden hebben van het wapen.
13. Zoals ik schreef in mijn conclusie van 5 november 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:1109, onder nr. 17) zie ik beschikkingsmacht als een gradueel begrip dat zich in het licht van vaststellingen daaromtrent, leent voor een oriëntatie op wat van een persoon gevergd kan worden in de omstandigheden van een geval. Voor een bewezenverklaring van voorhanden hebben is bij de verdachte wel een ondergrens vereist van bewustheid van aanwezigheid dan wel bewustheid van de in de omstandigheden van het geval voor de hand liggende mogelijkheid van aanwezigheid van een wapen. Op die eis ga ik hieronder in.
Meer of mindere mate van bewustheid
14. Misdrijven bevatten een subjectief bestanddeel dat in de delictomschrijving is opgenomen of wordt ingelezen. Dit subjectieve bestanddeel kan zien op bewuste schuld in de zin van culpa of op opzet. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van art. 13 WWM is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de verdachte zich “in meer of mindere mate” bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen. Hieronder lijkt zowel dolus/opzet als bewuste schuld te vallen.8.Voor de uitdrukking “in meer of mindere mate bewust” heb ik een opfrisbeurt bepleit.
15. Bij de bespreking van de meer of mindere mate van bewustheid ben ik ingegaan op de vraag of de ondergrens van de vereiste bewustheid voor voorhanden hebben wel zou moeten worden gevormd door ‘bewuste schuld’ in de zin van culpa. Dreigt daarmee niet het feitelijk aspect van bewust voorhanden te hebben ondergesneeuwd te worden door een normatief aspect. Ik werp dan ook de vraag op of bij de bepaling van de vereiste bewustheid van het voorhanden hebben van een wapen wel een normatieve dimensie betrokken moet worden.
16. Ten aanzien van de minimaal vereiste bewustheid meen ik dat voor het voorhanden hebben van een wapen tenminste vereist is dat de verdachte zich bewust is van de in de omstandigheden van het geval feitelijk voor de hand liggende mogelijkheid van aanwezigheid van een wapen.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
17. Het hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 2 augustus 2017 te [plaats] een wapen van categorie I onder 7°, als bedoeld in de Wet wapens en munitie, te weten een airsoftwapen gelijkend op een vuurwapen, te weten een CZ 75 Compact P-01 9 mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.”
18. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2017 (pag. 3), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4]: Op 2 augustus 2017, zijn wij, verbalisanten, omstreeks 16:00 uur naar het adres [a-straat 1] te [plaats] gereden. Dit naar aanleiding van een melding dat er op dit adres een luchtbuks en een ander op een vuurwapen gelijkend voorwerp lagen.
Wij, verbalisanten, kwamen omstreeks 16:15 uur ter plaatse op genoemd adres. De voordeur werd geopend door een manspersoon, later bekend als [verdachte] (hof: de verdachte). Verbalisant [verbalisant 3] deelde mede dat er een melding was binnengekomen met betrekking tot de genoemde wapens en vorderde de uitlevering van de wapens. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei dat er 2 luchtbuksen in de woning aanwezig waren en dat wij toestemming kregen om de woning te betreden.
Wij verbalisanten zagen dat er achter in de woonkamer een bed gesitueerd was. Wij verbalisanten zagen dat er op een hocker naast het bed, op een map van de Zuidzorg, een zwart voorwerp lag gelijkend op een vuurwapen.
2. Een ander geschrift, zijnde een kennisgeving inbeslagneming, van rapporteur [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, voor zover inhoudende:Inbeslagneming
Plaats : [a-straat 1] te [plaats]
Datum en tijd : 2 augustus 2017 te 16:20 uurReden : artikel 13/1 Wet wapens en munitie (cat. 1 sub 7)Grondslag : vatbaar voor onttrekking aan het verkeerOmstandigheden : het wapen betreft een niet van een echt vuurwapen te onderscheiden airsoftreplica. Het wapen lag op een tafel midden in de woonkamer van het betreffende adres, was doorgeladen. Na inbeslagneming is het wapen door mij, verbalisant [verbalisant 4] , ontladen en ontspannen.
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1991
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Volgnummer 1 Goednummer : PL2100-2017161127-1223817 Object : Airsoftwapen Merk/type : Asg CZ75d Compact Kleur : Zwart Serienummer : [001] Inhoud : 2x12 6mm bb’s en 1x 12g CO2 patroon in patroonhouder Bijzonderheden : was geladen bij aantreffen, door verbalisant ontladen
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2017 (pag. 13), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op 2 augustus 2017 omstreeks 16:20 uur was ik belast met het categoriseren van een wapen, welke in beslag was genomen op de [a-straat 1] te [plaats] . Ik bekeek een airsoftreplica van het merk ASG en het type CZ75D Compact . Ik heb de replica ontladen en ontspannen. Bij het ontladen haalde ik de patroonhouder uit de kastgroep. Ik zag dat de patroonhouder was geladen met 12, 6mm kunststof balletjes en een 12gram C02 patroon. Hierdoor zag ik dat het daadwerkelijk om een airsoftreplica ging. Ik zag dat de replica grotendeels zwart van kleur was. Ik zag dat enkel de zijkanten van de slede metaal/zilverkleurig waren. Ik zag aan de linkerkant van de kastgroep het merk ASG staan. Ik zag op de linkerzijkant van de slede het logo van de Tsjechische vuurwapenfabrikant Ceská Zbrojovka en het type vuurwapen, namelijk " CZ 75 D COMPACT ", staan. Op de rechterzijde van de kastgroep zag ik in kleine zwarte lettertjes de tekst "Made in Taiwan" staan. Daaronder zag ik de Duitse F-markering staan met daarnaast de tekst "Cal. 6mm BB". Aan de rechterzijde van de kastgroep staat het serienummer " [001] " gegraveerd. Op de rechterzijde van de slede staat het nummer “ [002] ”.Ik zag dat de replica een lengte heeft van ongeveer 185 mm. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , heb de airsoftreplica gecategoriseerd met behulp van het Kennissysteem Wet wapens en munitie. Hierin kan de replica niet volledig worden gecategoriseerd, omdat het criterium "gelijkend op echt" een subjectief begrip is en dit niet aan de hand van vragen objectief te toetsen is. Hierom heb ik vergelijkingen gezocht met het type vuurwapen waarop de replica gebaseerd is. Hiervoor ben ik naar de Amerikaanse website van de Tsjechische vuurwapenfabrikant Ceská Zbrojovka gegaan, via de link "http://cz-usa.com/". Op deze website vond ik een foto van de " CZ 75 Compact P-01 9mm", welke veel sterke gelijkenissen vertoont met de replica, via de link "http://cz-usa.com/product/cz-p-01-9mm- black-alloy-14-rd-mags/". Ik zag dat de vorm van beide wapens overeenkomt, evenals de locaties van richtmiddelen, hendels, groeven en slaghamer. Hiermee zag ik dat de airsoftreplica gelijkend op een echt vuurwapen is en daarmee voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Hierdoor kan de airsoftreplica in de Wet wapens en munitie worden gecategoriseerd onder de categorie I sub 7.
4. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 augustus 2017 (pag. 26-29), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
“1.V: Vraag verbalisantA: Antwoord verdachte/getuige/etc.
Ik woon thuis bij mijn ouders. Dat is de [a-straat 1] te [plaats] .
V: Op 2 augustus 2017 hebben wij bij u thuis, op de [a-straat 1] te [plaats] , een voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt, dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, danwel een airsoftreplica, aangetroffen. Wat kunt u hier over verklaren?
A: Toen jullie binnen kwamen lag deze op de bank. We hadden deze na een lange tijd weer een keer uit de kast getrokken, schoongemaakt en in het vet gezet.
V: Kunt u deze airsoftreplica voor mij omschrijven?
A: Ik weet dat hij zwart met zilver was. Op de zijkant stond CZ75 . Aan de linkerkant kon je hem vergrendelen.
V: Wij hebben de airsoftreplica in beslag genomen. De replica was gespannen, geladen en lag op een tafeltje midden in de woonkamer. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Een paar dagen daarvoor hebben ik en mijn vader een keer in de achtertuin geschoten op een doel.
V: Voor wie was de airsoftreplica allemaal voorhanden?
A: Dit waren alleen mijn vader en ik.
5. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:
Het airsoftwapen is van mijn vader. Het was al geruime tijd in de woning. Ik wist dat het in de woonkamer lag. Ik heb een keer met dat wapen geschoten.
6. De verklaring van de getuige [getuige] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 februari 2019, voor zover inhoudende:Het wapen heb ik jaren geleden in Spanje gekocht. Het leek inderdaad op een CZ 75D pistool. Op 2 augustus 2017 lag het in de woonkamer. Het wapen lag er twee dagen. Mijn zoon (het hof begrijpt: verdachte) woont ook in de woning. In de achterkamer, uitbouw, had ik mijn verpleegbed en daar lag het wapen. U, voorzitter, vraagt mij of mijn zoon het wapen kon pakken. Hij kon bij het wapen.”
19. Het hof heeft ten aanzien van het bewijs nog het volgende overwogen in zijn arrest:
“Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over het airsoftwapen. Hij was niet bij machte om het wapen, dat van zijn vader was, weg te doen. De vader van de verdachte heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat zijn zoon geen spullen van hem weg zou gooien zonder zijn goedvinden en de verdachte heeft verklaard dat hij niet aan de spullen van zijn vader komt. Er is aldus geen sprake van enige beschikkingsmacht c.q. handelingsbevoegdheid aan de zijde van de verdachte. Nu er geen relatie tussen de verdachte en het wapen bestaat, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een airsoftwapen.
Het hof is van oordeel dat bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 2 augustus 2017 een airsoftwapen (een wapen als bedoeld in categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie) voorhanden heeft gehad. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal, niet cumulatieve factoren:
1. De aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader, waarbij de eigendomsvraag van het wapen er niet toe doet.
2. Een machtsrelatie tussen dader en wapen, in dier voege dat er een zekere relatie moet bestaan tussen het wapen en de verdachte in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het zich bevindt. Wanneer iemand het wapen van een ander in zijn woning heeft, heeft men wellicht geen zeggenschap over het wapen, maar kan men wel het wapen uit de woning verwijderen en aldus ‘handelingsbevoegdheid’ hebben ten aanzien van het wapen.
3. Er dient bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
Het hof is van oordeel dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan voornoemde factoren is voldaan. De verdachte wist dat zijn vader een airsoftwapen in bezit had en de verdachte heeft er zelf - naar eigen zeggen - ook een keer mee geschoten. De verdachte kon het wapen goed beschrijven en was bekend met de werking van het wapen.
Op 2 augustus 2017 lag het wapen gedurende twee dagen open en bloot in de woonkamer van de woning waar de verdachte samen met zijn ouders woont. Verdachte was zich daarvan bewust.
Ook al was het wapen van de vader van de verdachte en stelt deze dat zijn zoon er “met zijn tengels” van af moest blijven, dan nog is er naar het oordeel van het hof sprake van een zekere mate van machtsuitoefening, beschikkingsmacht, aan de zijde van de verdachte. De verdachte had het wapen uit de woning kunnen verwijderen en kunnen wegdoen. Hij had ook zijn vader kunnen vragen het wapen weg te doen, hetgeen de verdachte volgens de vader die als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord, nooit tegen hem heeft gezegd. De vader-zoon relatie doet aan een en ander niet af en ook de stelling van de verdachte dat hij niet heeft geholpen bij het schoonmaken van het wapen, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Het verweer wordt verworpen.”
Bespreking van het middel
20. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte is gekomen tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, althans dat de motivering van deze bewezenverklaring onbegrijpelijk is. In het bijzonder is onbegrijpelijk dat het hof in zijn motivering als feit heeft aangenomen dat sprake is geweest van een zekere mate van machtsuitoefening door verdachte over het wapen.
21. In de toelichting op het middel wordt deze klacht geconcretiseerd in dat de bewezenverklaring niet begrijpelijk is, omdat het hof heeft nagelaten een vaststelling te doen over de bewustheid van verdachte van het wederrechtelijke van de aanwezigheid van het airsoftwapen en het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom verdachte in de positie was het wapen uit de woning te verwijderen en weg te doen.
22. Uit de bewijsmiddelen valt het volgende af te leiden: Op 2 augustus 2017 zijn verbalisanten, naar aanleiding van een melding over vuurwapens, naar het adres van verdachte en zijn ouders gegaan. Verdachte deed open en de verbalisant heeft de uitlevering van de wapens gevorderd. Verdachte zei dat er twee luchtbuksen in de woning aanwezig waren. Op een tafel midden in de woonkamer zagen de verbalisanten een niet van een echt vuurwapen te onderscheiden airsoftreplica liggen. Bij het aantreffen was het wapen doorgeladen. Na inbeslagneming is het wapen door een van de verbalisanten ontladen en ontspannen. Bij de politie verklaart verdachte dat zijn vader en hij deze airsoftreplica na lange tijd weer een keer uit de kast getrokken hadden, en schoongemaakt en in het vet gezet. Aan de linkerkant kun je het wapen vergrendelen. Een paar dagen eerder hadden verdachte en zijn vader in de achtertuin geschoten op een doel. Het airsoftwapen was voorhanden voor alleen verdachte en zijn vader. Het airsoftwapen was van zijn vader. Het was al geruime tijd in de woning en verdachte wist dat het in de woonkamer lag. De vader van verdachte heeft ter zitting van het hof als getuige verklaard dat zijn zoon, verdachte, het wapen kon pakken. Hij kon bij het wapen.
23. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat het hof heeft nagelaten een vaststelling te doen over de bewustheid van verdachte van het wederrechtelijke van de aanwezigheid van het airsoftwapen merk ik op dat het opzet in de Wet wapens en munitie een kleurloos opzet is: de verdachte hoeft zich niet bewust te zijn van de wederrechtelijkheid van de aanwezigheid van het wapen.9.Het hof was derhalve niet gehouden een vaststelling te doen over de bewustheid van verdachte van het wederrechtelijke van de aanwezigheid van het airsoftwapen. En dan laat ik daar dat er ook geen verweer is gevoerd met die strekking.
24. Daarnaast heeft het hof overwogen dat ook al was het wapen van de vader en heeft deze gezegd dat zijn zoon er “met zijn tengels van af moest blijven”, er dan nog sprake is van beschikkingsmacht aan de kant van verdachte. Hij had het wapen kunnen verwijderen uit de woning en kunnen wegdoen of zijn vader kunnen vragen het wapen weg te doen. De vader-zoon relatie doet daar niet aan af. Ook de stelling van verdachte dat hij niet geholpen heeft met schoonmaken van het wapen, wat daar ook van zij, aldus het hof. (ik merk op dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn vader het wapen uit de kast hebben gehaald, hebben schoongemaakt en in het vet gezet, JS), maakt dit niet anders. Gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen volgt acht ik deze motivering niet onbegrijpelijk. Daarbij betrek ik de verklaring van verdachte dat het airsoftwapen (enkel10.) voor hem en zijn vader voorhanden was, en ook de verklaring van zijn vader dat verdachte bij het wapen kon en het kon pakken. Ik ga er hierbij van uit dat verdachte ‘het voorhanden hebben van het wapen’ als een feitelijke omschrijving heeft gebruikt. Ook de overweging van het hof dat de vader-zoon relatie er niet aan afdoet vind ik, mede in het licht van die verklaringen, niet onbegrijpelijk. Het gaat hier om een ruim volwassen zoon die samen met zijn ouders in de woning woont, die wist dat het wapen in huis was, die bij het wapen kon, en het wapen ook gebruikt heeft.
25. Daarmee kom ik op mijn eerdere overweging onder nummer 13 over beschikkingsmacht, waarvan ik meen dat het een gradueel begrip betreft dat zich in het licht van vaststellingen daaromtrent leent voor een oriëntatie op wat van een persoon gevergd kan worden in de omstandigheden van een geval. Daarbij gaat het om de vraag of er voldoende zelfstandige beschikkingsmacht is voor de verdachte om deze een strafrechtelijk verwijt te kunnen maken wegens voorhanden hebben van een wapen. In de zaak die aan mijn conclusie van 5 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1109, ten grondslag lag was de zeventienjarige verdachte om 2.00 u ’s nachts aangekomen bij de woning van haar vriend om daar de nacht door te brengen. Deze heeft haar binnengelaten in de woning en in zijn slaapkamer, waar wapens op de grond en op een kastje direct in het zicht lagen. Voor zover de verdachte beschikkingsmacht kon uitoefenen over de wapens was die beschikkingsmacht volledig afhankelijk van het voorhanden hebben van die wapens door haar (ruim meerderjarige) vriend en van het toelaten door die vriend van de verdachte tot zijn domein. Mijn vraag was wat van een zeventienjarige in de vastgestelde omstandigheden kon worden verwacht: de wapens uit het raam gooien, de politie bellen, ’s nachts de straat weer op gaan in een stad waar zij niet woont? Op grond hiervan miste ik een motivering van het hof voor zijn beslissing dat er wel voldoende zelfstandige beschikkingsmacht was voor de verdachte als basis voor het strafrechtelijke verwijt.
26. In de onderhavige zaak gaat het om een bijna 26-jarige11.verdachte die wist dat er in de woning waar hij woonde al geruime tijd een wapen van zijn vader lag. Verdachte kon bij dit wapen, hij kon dit pakken. Hij wist hoe het wapen werkte. Hij heeft het wapen ook gebruikt om te schieten. Gelet op deze door het hof vastgestelde omstandigheden meen ik dat het hof met zijn overwegingen zijn oordeel dat er sprake was van voldoende beschikkingsmacht, in de zin dat er voldoende zelfstandige beschikkingsmacht was voor verdachte om deze een strafrechtelijk verwijt te kunnen maken, toereikend en niet onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
27. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2019
H.J.B. Sackers, Wet wapens en munitie, Deventer: Kluwer 2012, p. 197; G. Knigge, Hoofdstuk 4: Delicten I: het voorhanden hebben van wapens en munitie, in: D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe (red), De Wet wapens en munitie. Een strafrechtelijk commentaar, Alphen aan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 82.
Sackers 2012, p. 198: “(…) in de praktijk kunnen zij in elkaars verlengde liggen of in elkaar overgaan. Directe aanwezigheid suggereert dikwijls een machtsrelatie. Is er een machtsrelatie dan valt de bewustheid niet eenvoudig te ontkennen”.
Zie HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3840 (wapen in een opbergdoos in een kast in de kantoorruimte van de rijwielhandel van de verdachte) en HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:679 (twee dozen munitie in een rode boodschappentas in de ouderslaapkamer in de woning van de verdachte, waar hij en zijn vriendin sliepen).
Knigge 1989, p. 84-85.
HR 26 januari 1999, LJN ZD1169, NJ 1999/537).
Zie HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7976 (niet gepubliceerd; afdoening art. 81 RO) en de daaraan voorafgaande conclusie van 7 december 2010, ECLI:NL:PHR:2011:BO7976 (niet gepubliceerd), voor een zaak waar sprake was van medeplegen wegens een vorm van beschikkingsmacht. Zie HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7725 voor een zaak waarin de door het hof vastgestelde beschikkingsmacht niet voldoende was voor medeplegen. Voor een uitvoeriger bespreking van beide zaken zie mijn conclusie van 5 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1109, onder nr. 14 en 15.
Marius Duker, “Het subjectieve element bij het voorhanden hebben van wapens”, in: Stijn Franken/ Thijs Kelder, “Sporen in het strafrecht; liber amicorum Jan Sjöcrona”, Deventer 2014, p. 49-59, p. 58/59. Sackers 2012, p. 212/213, al lijkt Sackers op p. 207/208 de indruk te wekken dat er sprake moet zijn van (voorwaardelijk) opzet. De Hullu, Handboek, 6e druk, 2015, p. 210: “In het uitzonderlijke geval dat de delictsomschrijving van een misdrijf geen subjectief vereiste kent, beperkt de Hoge Raad de aansprakelijkheid toch nogal eens door een dergelijk bestanddeel in de delictsomschrijving ‘in te lezen’. Een goed voorbeeld daarvan biedt het voorhanden hebben van een vuurwapen, waarbij voor ‘de strafbaarheid van de (…) misdrijven (…) vereist is dat de dader zich in meerdere of mindere mate er van bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op vuurwapenen’. Een soort ‘bewuste schuld’ lijkt derhalve minimaal te moeten worden bewezen.”
Zie Sackers 2012, p. 213; T&C Sr, 10e druk, Inleidende opmerkingen bij de Wet wapens en munitie, opmerking 4.
Het gebruik van het woord “enkel” door verdachte zou zonder meer kunnen verklaren waarom alleen verdachte en zijn vader zijn vervolgd.
Op 2 augustus 2017 was verdachte op zes dagen na 26 jaar.
Beroepschrift 23‑07‑2019
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
Afdeling strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑GRAVENHAGE
Inzake: [rekwirant]/Cassatie
Betekening aanzegging: 6 juni 2019
Edelhoogachtbare Heren/Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door rekwirant bijzonder gevolmachtigd, mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, heeft hierbij de eer aan U, Edelhoogachtbaar College, te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door/namens [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende aan [adres] te ([postcode]) [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 15 februari 2019, bekend onder parketnummer 20-001765-18.
Als grond van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven of de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder van artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie en artikel 359 jo. 415 Wetboek van Strafvordering, en wel vanwege het navolgende.
Ten onrechte is het gerechtshof gekomen tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, althans de motivering van deze bewezenverklaring is in zijn huidige vorm onbegrijpelijk, meer in het bijzonder is onbegrijpelijk dat het gerechtshof in deze motivering als feit heeft aangenomen dat sprake is geweest van een zekere mate van machtsuitoefening door rekwirant over het wapen.
Toelichting:
Rekwirant is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete vanwege het voorhanden hebben van een airsoftwapen in de ouderlijke woning. Onbetwist is1. dat het wapen in eigendom aan vader toebehoorde en feit is dat vader eveneens voor het voorhanden hebben van dit airsoftwapen is veroordeeld. Opmerkelijk daarbij is overigens dat vader een rechterlijk pardon heeft verkregen.2.
De klacht van rekwirant ziet op de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het wapen en meer in het bijzonder op het oordeel van het gerechtshof dat tussen rekwirant en het wapen een zekere mate van machtsuitoefening/beschikkingsmacht heeft bestaan. Door de verdediging is in hoger beroep het verweer gevoerd dat van een dergelijke beschikkingsmacht geen sprake is geweest:
‘Om te voldoen aan de vereisten voor het voorhanden hebben van een wapen, dient de dader het wapen vrijelijk voorhanden te hebben. Dat is bij cliënt niet het geval, hij had namelijk geen beschikkingsmacht over het wapen. Zijn vader heeft namelijk zojuist ten overstaan van uw hof verklaard dat zijn zoon het wapen niet mocht weggooien van hem. Het wapen was van hem en zijn zoon moest er met zijn tengels van afblijven. Cliënt heeft zich daarom ook niet bemoeid met het wapen. Wanneer hij dit wel deed, zou hij problemen krijgen. Cliënt woonde in het huis van zijn ouders. Daarom is het logisch dat hij zich aan hun regels hield. Cliënt gooit geen spullen van zijn vader weg zonder zijn goedvinden. Voorts heeft cliënt verklaard dat hij altijd in de ‘wij’ vorm spreekt. Dit terwijl de realiteit soms anders is. Dit wordt bevestigd door de vader van cliënt. Hij verklaart dat alleen hij zich met het wapen heeft beziggehouden. Het ten laste gelegde kan mijns inziens daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. ’3.
Door het gerechtshof is als volgt op het verweer gerespondeerd:
‘Het hof is van oordeel dat bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 2 augustus 2017 een airsoftwapen (een wapen als bedoeld in categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie) voorhanden heeft gehad. Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal, niet cumulatieve factoren:
- 1.
De aanwezigheid van het wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de dader, waarbij de eigendomsvraag van het wapen er niet toe doet.
- 2.
Een machtsrelatie tussen dader en wapen, in dier voege dat er een zekere relatie moet bestaan tussen het wapen en de verdachte in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Het gaat om een zekere handelingsbevoegdheid, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het zich bevindt. Wanneer iemand het wapen van een ander in zijn woning heeft, heeft men wellicht geen zeggenschap over het wapen, maar kan men wel het wapen uit de woning verwijderen en aldus ‘handelingsbevoegdheid’ hebben ten aanzien van het wapen.
- 3.
Er dient bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen.
Het hof van oordeel dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan voornoemde factoren is voldaan. De verdachte wist dat zijn vader een airsoftwapen in bezit had en de verdachte heeft er zelf — naar eigen zeggen — ook een keer mee geschoten. De verdachte kon het wapen goed beschrijven en was bekend met de werking van het wapen.
Op 2 augustus 2017 lag het wapen gedurende twee dagen open en bloot in de woonkamer van de woning waar de verdachte samen met zijn ouders woont. Verdachte was zich daarvan bewust.
Ook al was het wapen van de vader van verdachte en stelt deze dat zijn zoon er ‘met zijn tengels’ af moest blijven, dan nog is er naar het oordeel van het hof sprake van een zekere mate van machtsuitoefening, beschikkingsmacht, aan de zijde van verdachte. De verdachte had het wapen uit de woning kunnen verwijderen en kunnen wegdoen. Hij had ook zijn vader kunnen vragen het wapen weg te doen, hetgeen de verdachte volgens de vader die als getuige ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord, nooit tegen hem heeft gezegd. De vader-zoon relatie doet aan een en ander niet af en ook de stelling van de verdachte dat hij niet heeft geholpen bij het schoonmaken van het wapen, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Het verweer wordt verworpen. ’4.
Vooropgesteld zij dat het wapen is aangetroffen in een woning waar sprake is van een meerpersoonshuishouden: vader, moeder en zoon. Vader en zoon zijn vervolgd, moeder niet. Zulks heeft mogelijk te maken met het feit dat de zoon des huizes zijn zieke vader uit de wind wilde houden toen de politie de woning betrad5., waardoor hij zich wel erg in de kijker heeft gespeeld. Vader is als gebleken eigenaar ook vervolgd. Feit is dat op basis van de redenering van het gerechtshof ieder gezinslid — dus ook moeder — vervolgd had kunnen worden. Heel erg consequent is het vervolgingsbeleid in de zaak in ieder geval niet. Wat hier ook van zij, daar ziet de klacht van rekwirant niet op. Deze constatering legt wel de vinger op de zere plek: met de bewijsredenering van het gerechtshof kan een heel gezin verantwoordelijk worden gehouden voor de keuze van vader om een airsoftwapen in zijn woning te hebben; klaarblijkelijk een gedraging waarvan vader de wederrechtelijkheid niet in zag6. en de wederrechtelijkheid ook niet zodanig voor de hand liggend is dat deze bij ieder gezinslid bekend mag worden verondersteld7.. Dat laatste is relevant omdat de vraag opkomt of iemand in de woning zich überhaupt bewust is geweest van de wederrechtelijkheid ervan. Aan rekwirant is deze vraag door het gerechtshof in ieder geval niet gesteld, terwijl uit de stukken van het geding hierover niets kan worden vastgesteld. Het gerechtshof heeft in de bewijsoverweging ten aanzien van het beschikkingsmacht-vraagstuk echter wél relevantie toegedicht aan de inspanning die rekwirant zich heeft getroost om zijn vader ervan te overtuigen het wapen uit de woning weg te doen, zulks terwijl het dus maar de vraag is of een dergelijk inspanning voor de hand ligt bij mogelijk gebrek aan bewustheid over de al dan niet wederrechtelijkheid van het bezit van het ‘speelgoedwapen’.
De door het gerechtshof aanwezig geachte beschikkingsmacht zit hem voor het gerechtshof niet in zeggenschap over het wapen zelf, maar in zeggenschap over de aanwezigheid van het wapen in de woning. Het gerechtshof is van mening dat rekwirant hierover wel degelijk zeggenschap had. Op het eerste gezicht al een opmerkelijk standpunt: de zoon zou in staat zijn om zijn vader in zijn eigen huis te overrulen als het gaat om de aanwezigheid van het wapen in de woning. Het gerechtshof voert aan dat rekwirant het wapen uit de woning had kunnen verwijderen en weg had kunnen doen. Waar wederom vooropgesteld zij dat hiervoor noodzakelijk is dat rekwirant zich van de wederrechtelijkheid van het bezit bewust was, zulks terwijl het gerechtshof hierover niets heeft vastgesteld, is de vanzelfsprekendheid waarmee het gerechtshof veronderstelt dat een zoon in de positie is om het eigendom van zijn vader uit zijn eigen woning te verwijderen en daarmee teniet te doen, bepaald niet vanzelfsprekend. Het gerechtshof voert aan het slot van de bewijsredenering aan dat de vader-zoon relatie ‘aan een en ander’ niet afdoet, zonder dat direct duidelijk is wat exact onder het bereik van ‘een en ander’ wordt geacht te vallen. Het volgt op een zin waarin rekwirant wordt verweten zijn vader niet aangesproken te hebben op de aanwezigheid van het wapen in de woning, maar het zou evenzeer betrekking kunnen hebben op het verwijt het wapen niet uit de woning te hebben verwijderd. Indien en voor zover het gerechtshof ook bij dit laatste van mening is dat de vader-zoon relatie van geen relevantie is, is dit ieder geval niet begrijpelijk. Voor de vraag in hoeverre iemand in staat en in de positie moet worden geacht om het eigendom van die persoon uit diens eigen woning te verwijderen, is de relatie tot die persoon en diens woning wel degelijk van relevantie. Zo zal een bezoeker van de woning niet zomaar in de positie zijn te bepalen wat zich wel en niet in de woning bevindt, maar is ook een inwonende zoon niet zomaar in de positie hierover zeggenschap uit te oefenen. Waar het verschil tussen de inwonende zoon en de bezoeker mogelijk is gelegen in de mogelijkheid de woning eenvoudig te verlaten, kan een inwonende zoon ook niet zomaar worden geacht huis en haard te verlaten omdat zijn bloedeigen vader iets doet waar hij het niet mee eens is.
Waar de wetgever de familierechtelijke relatie in strafwetgeving op tal van manieren relevant heeft geacht in het kader van te maken belangenafwegingen, bijvoorbeeld in het kader van het verschoningsrecht, geeft het gerechtshof er in zijn bewijsredenering geen blijk van oog te hebben voor deze familierechtelijke verhoudingen. De vrouw des huizes mag blij zijn de dans te zijn ontsprongen want het gerechtshof zal — in de lijn van deze redenering — van haar hebben verwacht dat als aanspreekpogingen vruchteloos zouden blijken ze haar zieke man zou verlaten om het feit dat hij een ‘speelgoedwapen’ in huis had.
Omdat het gerechtshof heeft nagelaten een vaststelling te doen over de bewustheid van rekwirant van het wederrechtelijke van de aanwezigheid van het airsoftwapen, en deze onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom rekwirant in de positie was het wapen uit de woning te verwijderen en weg te doen, is de bewezenverklaring in zijn huidige vorm niet begrijpelijk.
Dat
Op vorenstaande grond het U, Edelhoogachtbaar College, moge behagen gemelde beschikking te vernietigen met een zodanige uitspraak als U, Edelhoogachtbaar College, noodzakelijk voorkomt.
Eindhoven, 23 juli 2019
Advocaat
G.W.L.A.M. Koppen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑07‑2019
Het hof neemt als feitelijk uitgangspunt: ‘De verdachte wist dat zijn vader een airsoftwapen in bezit had (…)’, pag. 6 (derde alinea) van het arrest.
Aldus de raadsvrouwe in hoger beroep (pag. 6 van het proces-verbaal van de terechtzitting) .
Pag. 5 en 6 van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 1 februari 2019
P. 6 (tweede alinea e.v.) van het arrest
Zulks is door rekwirant ter zitting in hoger beroep verklaard (pag. 2, eerste alinea, van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 1 februari 2019)
‘Ik wist niet dat het in bezit hebben van een dergelijk wapen illegaal is’ (pag. 3 van het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 1 februari 2019).
Zeker niet na de komst van de zogenaamde speelgoedrichtlijn (EU-Richtlijn 2009/48/EG).