Hier met weglating van de door het hof gebruikte voetnoten.
HR, 10-12-2019, nr. 18/04454
ECLI:NL:HR:2019:1920
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-2019
- Zaaknummer
18/04454
- Conclusie
D.J.M.W. Paridaens
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1920, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1089
ECLI:NL:PHR:2019:1089, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1920
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0419
Uitspraak 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Rijden tijdens rijontzegging, art. 9.1 WVW 1994. Bewijsklacht. Bewezenverklaring is niet toereikend gemotiveerd. Uit inhoud van gebezigde b.m. kan immers niet worden afgeleid dat verdachte bij rechterlijke uitspraak bevoegdheid tot besturen van motorijtuigen was ontzegd, noch dat ontzegging van kracht was t.t.v. tlgd. feit. Anders dan Hof kennelijk heeft geoordeeld, is - uit b.m. blijkende - omstandigheid dat verdachte voorafgaande aan tlgd. feit is veroordeeld vanwege overtreding van art. 9.2 WVW 1994 (besturen van motorrijtuig terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard) daartoe niet redengevend. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04454
Datum 10 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 23 mei 2018, nummer 21/001308-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.B.M. Nijhuis, advocaat te Enspijk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn schriftelijk toegelicht.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde niet toereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 12 juni 2015, in de gemeente Geldermalsen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de J.F. Kennedylaan, een motorrijtuig, (personenauto) heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opgemaakte proces-verbaal Aanrijding misdrijf, opgemaakt en gesloten op 24 juni 2015, (dossierpagina 8-11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten voornoemd - zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 12 juni 2015 te 20:30 uur werd melding gedaan van een verkeersongeval, waarbij een persoon de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. De aanrijding vond plaats om 20.26 uur, op een T-kruising aan de J. F. Kennedylaan te Geldermalsen.
Betrokkene 1 (bestuurder van een personenauto, merk Jaguar, kenteken [kenteken 1]): [verdachte], [a-straat 1] te [plaats].
Betrokkene 2 (bestuurder van een personenauto, [kenteken 2] Renault Megane): [betrokkene 2].
Beide voertuigen reden elkaar tegemoet en naderden de kruising J.F. Kennedylaan met de Gerdina’s Hof. Er heeft een frontale aanrijding plaatsgevonden. Beide voertuigen liepen schade op. Betrokkene 1 heeft hierna de plaats van het ongeval verlaten, zonder dat hij de gelegenheid had geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door hem bestuurde motorrijtuig.
Bij latere controle bij het rijbewijsregister is gebleken dat het rijbewijs van de bestuurder van de Jaguar, [verdachte], volledig ongeldig is verklaard sinds 25 maart 2009. Het betreft het rijbewijs, met nummer [001], ligt op dit moment bij het CBR (Divisie vorderingen).
(…)
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële documentatie, gedateerd d.d. 10 april 2018:
CVOM : 96-087473-15
Feit 2 : art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994.
Kwalificatie : overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994.
Maat. classif. : ongeldig verklaard rijbewijs.
Pleegdatum : 2 mei 2015 te Geldermalsen.
9. Het in de wettelijke vorm door verbalisant, opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt en gesloten op 12 juni 2015, (dossierpagina 37), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven:
In 2008 werd mijn rijbewijs ingenomen maar in 2009 kreeg ik het terug. Het CBR vertelt mij dat zij het hebben. Er lopen op dit moment klachtenprocedures over mijn rijbewijs.”
2.3
De bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde is niet toereikend gemotiveerd. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorijtuigen was ontzegd, noch dat een ontzegging van kracht was ten tijde van het onder 4 tenlastegelegde feit. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, is de - uit bewijsmiddel 8 blijkende - omstandigheid dat de verdachte voorafgaande aan het onder 4 tenlastegelegde feit is veroordeeld vanwege overtreding van art. 9, tweede lid eerste volzin, Wegenverkeerswet 1994 - het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard - daartoe niet redengevend.
2.4
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
Het tweede en het derde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het vierde middel behoeft, gelet op de navolgende beslissing, geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Conclusie 29‑10‑2019
D.J.M.W. Paridaens
Partij(en)
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
hierna: de verdachte.
1.
De verdachte is bij arrest van 23 mei 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1. ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994’, 2. ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ en 4. ‘overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken en een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Het hof heeft daarnaast de in beslag genomen, nog niet teruggegeven personenauto verbeurd verklaard, een en ander als omschreven in het bestreden arrest.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J.B.M. Nijhuis, advocaat te Enspijk, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het hof ‘ten onrechte ervan uitgaat dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, omdat het hof geen nader onderzoek heeft gedaan en het tenlastegelegde bewezen heeft verklaard zonder bijzondere redenen hiervoor aan te voeren dan wel doorslaggevende argumenten te noemen’. Het middel klaagt blijkens de toelichting in het bijzonder dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte ‘redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd’.
3.2.
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
‘hij op 12 juni 2015, in de gemeente Geldermalsen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de J.F. Kennedylaan, een motorrijtuig, (personenauto) heeft bestuurd.’
3.3.
Deze bewezenverklaring berust onder meer op het volgende bewijsmiddel:
- ‘8.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, te weten een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële documentatie, gedateerd d.d. 10 april 2018:
CVOM : 96-087473-15
Feit 2 : art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994.
Kwalificatie : overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994.
Maat. classif. : ongeldig verklaard rijbewijs.
Pleegdatum : 2 mei 2015 te Geldermalsen.’
3.4.
Voorts houdt bewijsmiddel 1 het volgende in:
‘1.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opgemaakte proces-verbaal Aanrijding misdrijf, opgemaakt en gesloten op 24 juni 2015, (dossierpagina 8–11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten voornoemd — zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 12 juni 2015 te 20:30 uur werd melding gedaan van een verkeersongeval, waarbij een persoon de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. [….]
Betrokkene 1 (bestuurder van een personenauto, merk Jaguar, kenteken [kenteken] ):
[verdachte] , [a-straat 1] te [plaats] .
[….]
Bij latere controle bij het rijbewijsregister is gebleken dat het rijbewijs van de bestuurder van de Jaguar, [verdachte] , volledig ongeldig is verklaard sinds 25 maart 2009. Het betreft het rijbewijs, met nummer [001] , ligt op dit moment bij het CBR (Divisie vorderingen).’
3.5.
Uit beide bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, kan worden afgeleid dat het rijbewijs van de verdachte sinds 25 maart 2009 ongeldig is verklaard en dat hij op 2 mei 2015 te Geldermalsen heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Uit deze bewijsmiddelen blijkt echter niet dat de verdachte bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, terwijl daaruit evenmin blijkt dat de verdachte dit redelijkerwijs moest weten. Ook de overige gebezigde bewijsmiddelen houden dat niet in. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof ‘ten onrechte ervan uitgaat’ dat ‘op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat het alcoholgehalte van verdachtes adem (ongeveer) 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was ten tijde van de aanrijding’, omdat dit in strijd is met de aannemelijke verklaring van de verdachte dat hij, kort na de aanrijding, zodra thuis gearriveerd, nog drie borrels zou hebben gedronken voordat hij naar zijn bed ging’.
4.2.
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij op 12 juni 2015, in de gemeente Geldermalsen, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 790 microgram in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.’
4.3.
Deze bewezenverklaring berust onder meer op het navolgende bewijsmiddel:
‘6.
Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , en [verbalisant 4] , opgemaakt proces-verbaal Rijden onder invloed, opgemaakt en gesloten op 24 juni 2015, (dossierpagina 16 — 17A), met als bijlage een uitslag van een ademanalyse onderzoek (dossierpagina 18), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten voornoemd — zakelijk weergegeven — :
Betreft: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1952.
Onderzoek: 12 juni 2015 vanaf 20.47 uur.
Op vrijdag 12 juni 2015 te 21:25 uur werd verdachte bevolen medewerking te verlenen aan een onderzoek ademanalyse als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Om 21:27 uur vond het onderzoek plaats.
Er werd gebruik gemaakt van een ademanalyseapparaat ingevolge het Besluit Alcoholonderzoeken, aangewezen door de Minister van Veiligheid en Justitie. Er werd voldaan aan het bij dit apparaat behorende gebruikersvoorschrift.
Het onderzoek leidde tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de bijgevoegde afdruk.
Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van verdachte bedroeg 790 ug/l.
Het op naam van de verdachte gestelde rijbewijs, met nummer [001] , bleek volledig ongeldig te zijn verklaard sinds 25 maart 2009.
Bijlage: resultaat van een ademanalyse-test (dossierpagina 18) voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — :
Verdachte: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1952 te Amsterdam
Start onderzoek: 12 juni 2015; 21:27 uur.
Eindtijd: 12 juni 2015; 21:34 uur.
Ademonderzoekresultaat: 790 ug/l.
Bedienaar, [verbalisant 2] , verklaart de ademonderzoeksprocedure conform de voorschriften te hebben uitgevoerd.
Handtekening bedienaar: (handtekening).’
4.4.
Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen1.:
‘De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat op grond van het dossier niet bewezen kan worden verklaard dat het alcoholgehalte van zijn adem 790 microgram was, toen verdachte autoreed en ten tijde van de aanrijding. Verdachte heeft namelijk kort na de aanrijding, zodra thuis gearriveerd, nog drie borrels gedronken, voordat hij naar zijn bed ging. Deze borrels hebben de uitslag van het ademonderzoek dat op het politiebureau werd verricht, 790 ugl, in negatieve zin beïnvloed, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat het alcoholgehalte van zijn adem (ongeveer) 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was, ten tijde van de aanrijding.
De verklaring van verdachte zoals hiervoor weergegeven acht het hof niet geloofwaardig.
Bij zijn oordeel neemt het hof in aanmerking de betrekkelijk korte tijdsspanne tussen de aanrijding en het ademonderzoek met genoemd resultaat, en de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , ten tijde van het binnentreden in de woning van verdachte.
Blijkens het dossier heeft de aanrijding te Geldermalsen op de J.F. Kennedylaan plaatsgevonden op 12 juni 2015 tussen 20.20 uur en 20.25 uur. Verdachte is volgens de aangifte van Van der Velden en de verklaringen van getuigen, vrijwel direct na de aanrijding, zonder achterlating van zijn persoonsgegevens of de gegevens van zijn voertuig, met verhoogde snelheid weggereden.
In verband met de melding arriveerde de politie kort na de aanrijding, even na 20.30 uur, bij de woning van verdachte te [plaats] , alwaar zij bij de woning de zwaar beschadigde Jaguar van verdachte zagen staan. Een overbuurvrouw verklaarde toen tegenover verbalisanten dat verdachte ongeveer 8 minuten eerder thuis was gekomen. Na ongeveer vijf minuten vergeefs aanbellen en roepen heeft de politie de woning van verdachte betreden, om 20.38 uur. Verdachte werd vervolgens om 20.43 uur in de slaapkamer van zijn woning aangehouden. Om 20.45 uur is zijn medewerking bevolen aan een voorlopig onderzoek ademanalyse. Naar aanleiding van de uitslag daarvan is verdachte overgebracht naar het politiebureau te Tiel, alwaar om 21.25 uur de ademanalysetest is afgenomen.
Het resultaat van dat onderzoek was een alcoholgehalte van 790 ugl.
Het proces-verbaal van aanhouding maakt daarnaast melding van het feit dat de verbalisanten, nadat zij de woning van verdachte hadden betreden binnen in de woning in het zicht geen alcoholhoudende drank aantroffen, noch op de benedenverdieping noch op de slaapkamer van verdachte. Verdachte heeft bovendien geen melding gemaakt van alcoholgebruik nadat hij was thuisgekomen ter gelegenheid van zijn eerste verhoor bij de politie.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte na de aanrijding en na thuiskomst nog alcoholhoudende drank heeft gedronken. Het verweer wordt verworpen.’
4.5.
Het middel gaat ervan uit dat de verklaring van de verdachte dat hij na de aanrijding en na thuiskomst nog drie borrels heeft gedronken voordat hij naar bed ging, geloofwaardig is, dat gelet daarop het resultaat van de ademanalyse niet tot het bewijs kan worden gebezigd en dat om die reden het oordeel van het hof ‘dat op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat het alcoholgehalte van verdachtes adem (ongeveer) 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was ten tijde van de aanrijding’ ontoereikend is gemotiveerd.
4.6.
Het hof heeft ten behoeve van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte, vastgesteld:
- (i)
dat het ongeval heeft plaatsgevonden tussen 20:20 en 20:25 uur;
- (ii)
dat de verdachte daarna met verhoogde snelheid naar huis is gereden en aldaar volgens een overbuurvrouw om ongeveer 20:22 uur is gearriveerd;
- (iii)
dat de politie om 20:38 uur de woning heeft betreden;
- (iv)
dat de verdachte om 20:43 uur in zijn slaapkamer is aangehouden,
- (v)
dat de verbalisanten binnen in de woning in het zicht geen alcoholhoudende drank heeft aangetroffen, noch op de benedenverdieping, noch op de slaapkamer van de verdachte, en
(vi) dat de verdachte bij zijn eerste verhoor bij de politie geen melding heeft gemaakt van alcoholgebruik nadat hij was thuisgekomen
- (vii)
dat om 21:25 uur op het politiebureau de ademanalysetest is afgenomen.
4.7.
Het oordeel van het hof dat en waarom het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte na de aanrijding en na thuiskomst nog alcoholhoudende drank heeft gedronken, is gelet op deze vaststellingen, anders dan de steller van het middel voorstaat, allerminst onbegrijpelijk. In cassatie kan dat oordeel niet verder worden getoetst. Gelet daarop heeft het hof het resultaat van de ademanalyse tot het bewijs kunnen bezigen en is het in het middel bestreden oordeel van het hof ‘dat op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat het alcoholgehalte van verdachtes adem (ongeveer) 790 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was ten tijde van de aanrijding’ toereikend gemotiveerd.
4.8.
Het middel faalt.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat het hof er ‘ten onrechte (en zonder meer) vanuit gaat dat de verdachte is doorgereden na het door hem veroorzaakte verkeersongeval, omdat de verdachte na dit ongeval wel degelijk is gestopt om zich te vergewissen van eventuele verwondingen die het slachtoffer bij het ongeval zou hebben opgelopen’. Ik heb mij afgevraagd over welke beslissing van het hof het middel beoogt te klagen. In eerste instantie lijkt het middel te klagen dat het onder 2 bewezenverklaarde feit (kort gezegd het doorrijden na een ongeval) ontoereikend is gemotiveerd. Deze klacht wordt echter niet verder uitgewerkt, integendeel; in de toelichting schrijft de steller van het middel ‘dat het overigens wel dom van de verdachte was om vervolgens door te rijden zonder achterlating van gegevens’. In de toelichting op het middel lijkt het middel overwegingen die het hof heeft gebezigd bij de strafoplegging tegen te spreken, welke overwegingen van het hof inhouden dat de verdachte zonder achterlating van gegevens is doorgereden en dat zijn handelen getuigt van een houding waarbij hij zich geenszins bekommert om het welzijn van een ander. Hieraan wordt echter niet de conclusie verbonden dat de strafoplegging onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Ik concludeer dan ook dat, nu niet is aangevoerd welke beslissing van het hof wordt bestreden, hetgeen als derde middel is aangevoerd geen cassatiemiddel in de zin van de wet is.2.
6. Het vierde middel
6.1.
Het middel klaagt ‘dat het hof bij het bepalen van de strafmaat ten onrechte in het geheel geen rekening houdt met het feit dat de verdachte twee keer een beroerte heeft gehad, hetgeen volgens het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in de weg staat omdat volgens het hof sprake zou zijn van gebleken recidive, en wegens de proceshouding van de verdachte’. Nu het eerste middel slaagt en de zaak mede ten aanzien van de strafoplegging moet worden teruggewezen naar het hof, behoeft het vierde middel geen bespreking.
7.
Het eerste middel slaagt, het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81.1 RO ontleende motivering, het als derde middel gepresenteerde is geen cassatiemiddel in de zin van de wet en het vierde middel behoeft geen bespreking.
8.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9.
De raadsman heeft blijkens zijn ‘pleitnotitie tevens verzoek’ van 30 augustus 2019 de Hoge Raad verzocht de zaak ‘omwille van de zo cruciale waarheidsvinding’ te verwijzen naar een ander gerechtshof, zodat dat hof de genoemde verbalisanten zou ‘kunnen oproepen een getuigenverklaring af te leggen.’ Regel is tegenwoordig dat de zaak wordt teruggewezen.3. Om enigszins tegemoet te komen aan het verzoek van de raadsman geef ik de Hoge Raad in overweging om de zaak weliswaar terug te wijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar naar een andere zittingsplaats.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG