Rb. Gelderland, 11-03-2014, nr. 258662 / FTRK 14-211
ECLI:NL:RBGEL:2014:2074
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
11-03-2014
- Magistraten
Mr. P.F.A. Bierbooms
- Zaaknummer
258662 / FTRK 14-211
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:2074, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 11‑03‑2014
Uitspraak 11‑03‑2014
Mr. P.F.A. Bierbooms
Partij(en)
Beschikking van 11 maart 2014
in de zaak van
de officier van justitie bij het functioneel parket, optredende in het arrondissement Gelderland,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [postcode] [woonplaats], gemeente [gemeente], [adres],
verweerster,
advocaten: mrs. F.H.H. Sijbers te 's‑Gravenhage, R. van Bree te 's‑Gravenhage, en N.W.M. van den Heuvel te Breda.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- —
het op 3 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen verzoek van de officier van justitie
- —
de brief met bijlagen van de officier van justitie van 16 februari 2014
- —
de e-mail met bijlage van de officier van justitie van 10 maart 2014
- —
de behandeling van het verzoekschrift op 11 maart 2014.
2. Het verzoek
De officier van justitie verzoekt om [verweerster] in staat van faillissement te verklaren.
3. Het verweer
[verweerster] heeft verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van het verzoek. Het verweer wordt hierna, voor zover van belang, besproken.
4. De beoordeling
4.1.
Nu niet gesteld of gebleken is dat het centrum van de voornaamste belangen van schuldenares zich in een andere lidstaat bevindt dan die waarin haar woonplaats is gelegen, gaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventievordering uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
4.2.
Artikel 1 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) geeft het openbaar ministerie de bevoegdheid een faillietverklaring te verzoeken om redenen van openbaar belang. De officier van justitie heeft in dat verband aangevoerd — samengevat weergegeven — dat het openbaar belang zich in deze zaak manifesteert in het belang van diverse failliete boedels waaraan het vermogen van [verweerster] is onttrokken, het belang van waarheidsvinding in het tegen [verweerster] lopende strafrechtelijke onderzoek alsmede het voorkomen van verder wegsluizen van vermogen dat in feite toekomt aan de echtgenoot van [verweerster], de heer [echtgenoot], buiten toezicht van curatoren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie, mede gelet op het door [verweerster] gevoerde verweer, het aan dit verzoekschrift ten grondslag gelegde openbaar belang onvoldoende aangetoond.
4.3.
In het algemeen geldt dat van een openbaar belang als in dit artikel bedoeld slechts sprake is indien er belangen spelen die de belangen van de afzonderlijke of gezamenlijke crediteuren overstijgen. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de mogelijkheid dat aan diverse failliete boedels vermogen van [verweerster] is onttrokken, een openbaar belang oplevert dat het belang van de afzonderlijke of gezamenlijke crediteuren overstijgt en ingrijpen door het openbaar ministerie noodzakelijk maakt. Het is immers aan de curatoren van de betreffende failliete boedels om daartegen te ageren. Dat die curatoren, zoals de officier van justitie ter zitting nog heeft aangevoerd, mogelijk op ‘informatie-achterstand’ staan en daarom nog geen stappen hebben gezet tegen [verweerster], kan op zich nog geen faillietverklaring om redenen van openbaar belang rechtvaardigen. Die eventuele informatie-achterstand, zo daar al sprake van is, is immers — zo heeft [verweerster] ter zitting betoogd — mede veroorzaakt doordat het openbaar ministerie de administraties van [verweerster] en van aan [echtgenoot] gelieerde ondernemingen geheel of ten dele in beslag heeft genomen.
Bovendien is het aan het openbaar ministerie om eventuele essentiële informatie met de curatoren dan wel rechters-commissarissen in de betreffende faillissementen te delen. Niet is duidelijk geworden dat het faillissement van [verweerster] daarin eerder of beter zou voorzien.
4.4.
Het belang van waarheidsvinding in het tegen [verweerster] ingestelde strafrechtelijk onderzoekt vormt op zich geen openbaar belang dat het faillissementsverzoek door het openbaar ministerie rechtvaardigt. Zoals door [verweerster] ter zitting terecht is aangevoerd miskent deze stellingname het doel en de strekking van een faillissement, te weten: het vereffenen van het vermogen van de schuldenaar ten behoeve van zijn gezamelijke schuldeisers. Bovendien is onvoldoende aangetoond dat het faillissement van [verweerster] noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, gelet op alle strafrechtelijke bevoegdheden waarover het openbaar ministerie in het kader van dat onderzoek reeds beschikt.
4.5.
Het openbaar ministerie heeft tot slot aangevoerd dat het openbaar belang gelegen is in het feit dat er sprake is van ‘een zwart gat’ waarin vermogen dat in feite aan [echtgenoot] toebehoort via [verweerster] ten behoeve van de familie [echtgenoot] wordt witgewassen c.q. weggesluisd. Hoewel op grond van de door het openbaar ministerie bij het verzoek gevoegde stukken niet op voorhand valt uit te sluiten dat door [verweerster] is meegewerkt aan aanzienlijke vermogensverschuivingen tussen haar en haar man, waarbij de grondslag niet in alle gevallen duidelijk is dan wel er redenen zijn te twijfelen aan de rechtsgeldigheid daarvan, is niet duidelijk geworden dat het openbaar belang op dit moment vergt dat [verweerster] failliet wordt verklaard. Immers, [echtgenoot] is reeds enige tijd failliet zodat van wegsluizen van vermogen van [echtgenoot] op dit moment geen sprake meer zou moeten kunnen zijn, althans de curator van [echtgenoot] daarop zal toezien. De door het openbaar ministerie genoemde feiten die zouden duiden op het wegsluizen dan wel witwassen van het vermogen van [echtgenoot], hebben zich voltrokken geruime tijd voor het faillissement van [echtgenoot] en niet daarna. In de door het openbaar ministerie gestelde feiten heeft de curator van [echtgenoot] tot op heden kennelijk nog geen aanleiding gezien om bedragen van [verweerster] terug te vorderen, althans dat is gesteld noch gebleken.
4.6.
Nu door [verweerster] voorts is betwist dat zij in een toestand verkeert dat zij is opgehouden te betalen en zij de schulden waarop het openbaar ministerie het verzoek heeft gebaseerd ten gronde heeft betwist, dient het verzoek te worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank, beschikkende
wijst af het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] voornoemd.
Deze beschikking is gegeven op 11 maart 2014 door mr. P.F.A. Bierbooms, in tegenwoordigheid van de griffier.