RI 2019/60
Mag pandhouder huurpenningen verschuldigd uit hoofde van bodemverhuurconstructie verrekenen met vordering waarvoor pandrecht is bedongen?
HR 21-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:995
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 juni 2019
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron
- Zaaknummer
18/00911
- Conclusie
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS85717:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:995, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑06‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:489, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑03‑2018
- Wetingang
Art. 53 Fw
Essentie
Verrekening.
Vormt de mogelijkheid van de pandhouder om op grond van art. 53 lid 1 Fw de huurpenningen verschuldigd uit hoofde van een bodemverhuurconstructie te verrekenen met de vordering waarvoor het pandrecht is bedongen een onaanvaardbare doorbreking van de gelijkheid van schuldeisers als bedoeld in het arrest Tiethoff q.q./NMB? (Houtman q.q./Rabobank U.A.)
Samenvatting
A en B exploiteerden een chrysantenkwekerij. Daartoe hebben A en B van C een onroerende zaak gehuurd. Rabobank U.A. heeft met A, B en C meerdere kredietovereenkomsten gesloten. A, B en C zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. Tot zekerheid van de verplichtingen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.