Rb. Noord-Holland, 14-04-2021, nr. 7840165 \ CV EXPL 19-8348
ECLI:NL:RBNHO:2021:3161
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
14-04-2021
- Zaaknummer
7840165 \ CV EXPL 19-8348
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2021:3161, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 14‑04‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Verzet, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2022:3534
- Vindplaatsen
PR-Updates.nl PR-2021-0104
OR-Updates.nl 2021-0249
Uitspraak 14‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Verzet tegen dwangbevelen. Gewezen bestuurders niet aansprakelijk voor betalen herziene pensioenpremienota's die door pensioenfonds aan ontbonden vennootschap zijn verstuurd. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur of onrechtmatige daad is geen sprake. Verzet is gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7840165 \ CV EXPL 19-8348
Uitspraakdatum: 14 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1. [eisende partij in het verzet sub 1]
wonende te [woonplaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Contango Holding B.V.
eisende partij in het verzet
verder gezamenlijk te noemen: [eiser sub 1] c.s.
en afzonderlijk te noemen: [eiser sub 1] en Contango
gemachtigden: mr. R.C.M. Andriessen en mr. F.A.M. ten Broeke
tegen
de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Rijn- en Binnenvaart
gevestigd te Heerlen
gedaagde partij in het verzet
verder te noemen: BPRB
gemachtigden: mr. A.C. van der Bent en mr. E.P. Sieben
De zaak in het kort
[eiser sub 1] c.s. zijn niet aansprakelijk voor het betalen van de herziene pensioenpremienota’s die door BPRB aan Argos Logistics zijn verstuurd. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur of een onrechtmatige daad is geen sprake. Het verzet is gegrond.
1. Het procesverloop
1.1.
Op 1 mei 2019 heeft BPRB dwangbevelen uitgevaardigd voor in totaal € 178.988,08. Dit bedrag is de som van € 149.841,88 aan openstaande pensioenpremies over de jaren 2013 t/m 2016, € 6.566,53 aan wettelijke rente tot en met 1 mei 2019, € 22.476,28 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 103,39 aan explootkosten. De dwangbevelen zijn aan [eiser sub 1] c.s. betekend op 3 mei 2019.
1.2.
Bij dagvaarding van 15 mei 2019 zijn [eiser sub 1] c.s. in verzet gekomen tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen.
1.3.
Na een tussenvonnis waarbij een mondelinge behandeling was bepaald die in verband met het coronavirus niet is door gegaan, heeft BPRB (aanvankelijk ten behoeve van de zitting) bij brief van 13 maart 2020 stukken overgelegd en vervolgens schriftelijk geantwoord, waarna [eiser sub 1] c.s. een schriftelijke reactie hebben gegeven met nadere producties. Daarop heeft BPRB nog schriftelijk gereageerd.
1.4.
Op 11 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Daarbij is ook de procedure met zaaknummer 7971208 CV EXPL 19-11844 behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser sub 1] c.s. en BPRB hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft BPRB bij fax van 24 februari 2021 nog een stuk toegezonden.
2. Feiten
2.1.
Het moederbedrijf Argos Bunkering B.V. (later gewijzigd in Frisol Bunkering B.V. en daarna in Delta Bunkering B.V.) en het dochterbedrijf Argos Logistics B.V. (hierna: Argos Logistics) maakten beiden deel uit van een groep, met als groepshoofd Argos Group Holding B.V. (later gewijzigd in VARO Energy Netherlands B.V.) De groep was onderdeel van De Reggeborgh Groep.
2.2.
Begin 2015 heeft de Reggeborgh Groep besloten om Argos Logistics te liquideren. Ter voorbereiding daarvan is op 31 augustus 2015 een financiële analyse gemaakt.
2.3.
Op 15 september 2015 hebben Contango en Mome Holding B.V. (hierna: Mome) met de gezamenlijke vennootschap Fris Holding B.V. (indirect) aandelen gekocht in, onder andere, Argos Logistics. Op dezelfde datum zijn Contango en Mome ook aangetreden als bestuurders van Argos Logistics. [eiser sub 1] is bestuurder van Contango en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is bestuurder van Mome.
2.4.
Argos Logistics was een exploitatie- en verhuurmaatschappij van schepen voor de binnenvaart. Argos Logistics had werknemers in dienst. Argos viel onder de verplicht gestelde pensioenregeling van het BPRB.
2.5.
Op 22 september 2015 heeft de aandeelhouder van Argos Logistics een besluit tot dividenduitkering van € 1.000.000,00 genomen. Dit bedrag is op 30 september 2015 verrekend met de rekening-courantschuld van Frisol Bunkering aan Argos Logistics.
2.6.
Eind 2015 waren de meeste activiteiten van Argos Logistics beëindigd. Alleen de arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden moesten nog worden beëindigd. Dat is in 2016 gebeurd.
2.7.
Op 6 oktober 2016 heeft Argos Logistics een ‘verklaring geen personeel’ bij BPRB ingediend. Daarbij is meegedeeld dat de vennootschap vooralsnog leeg blijft bestaan en dat de bankrekeningen zijn gesloten.
2.8.
Op 21 oktober 2016 heeft BPRB aan Argos Logistics geschreven: ‘(…) Eind 2015 heeft onze pensioenconsultant [pensioenconsultant] een looncontrole bij uw onderneming uitgevoerd. Deze controle ging over het jaar 2014. Bij deze controle zijn een aantal verschillen tussen de pensioengevende salarissen in onze pensioenadministratie en uw salarisadministratie geconstateerd. (…) Wij verzoeken u de gegevens over het jaar 2013, 2014 en 2015 opnieuw aan te leveren. (…)’
2.9.
Bij brief van 26 oktober 2016 heeft BPRB de ontvangst van de ‘verklaring geen personeel’ aan Argos Logistics bevestigd. Daarbij is onder meer meegedeeld dat Argos Logistics aangesloten blijft bij BPRB totdat de onderneming is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.10.
Op 2 december 2016 zijn namens Argos Logistics de door BPRB bij brief van 21 oktober 2016 opgevraagde gegevens verstrekt.
2.11.
Op 19 december 2016 is het informele besluit genomen tot ontbinding van Argos Logistics per 20 december 2016. Er heeft een turboliquidatie plaatsgevonden.
2.12.
Op 23 december 2016 is Argos Logistics uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 22 december 2016.
2.13.
Bij brief van 24 december 2016 heeft pensioenuitvoerder Syntrus Achmea namens BPRB een herziene pensioenpremienota over 2015 (€ 6.909,72) naar (het voormalig adres van) Argos Logistics verstuurd.
2.14.
Bij brieven van 17 februari 2017 heeft de nieuwe pensioenuitvoerder, AZL, namens BPRB herziene pensioenpremienota’s over 2013 (€ 58.453,25), 2014 (€ 58.677,36) en 2015 (€ 29.869,20) naar (het voormalig adres van) Argos Logistics verstuurd.
2.15.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft AZL namens BPRB een betalingsherinnering verstuurd naar (het voormalig adres van) Argos Logistics voor vier pensioenpremienota’s (totaal € 149.841,88).
2.16.
Bij e-mail van 14 juli 2017 heeft AZL aan [eiser sub 1] bevestigd dat de aansluiting van Argos Logistics bij BPRB is beëindigd.
2.17.
Op 1 november 2017 zijn Contango en Mome hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de betaling van de achterstallige pensioenpremienota’s over de jaren 2013 t/m 2015 (totaal € 149.841,88).
2.18.
Namens Contango en Mome is bij brief van 9 november 2017 onder meer de aansprakelijkheid betwist, uitgelegd waarom zij niet tot het melden van betalingsonmacht verplicht waren en is, voor zover noodzakelijk, een melding van betalingsonmacht gedaan namens het ontbonden Argos Logistics.
2.19.
Bij brieven van 20 februari 2019 zijn Contango en Mome hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade van BPRB (totaal € 197.096,35 inclusief wettelijke rente t/m 20 februari 2019 en buitengerechtelijke incassokosten). De brieven met gelijke inhoud zijn ook naar [eiser sub 1] en [betrokkene 1] in persoon verstuurd.
3. De vordering
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen dat de kantonrechter:
I. het verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen geheel, althans gedeeltelijk gegrond verklaart;
II. de dwangbevelen geheel, althans gedeeltelijk, buiten effect stelt en [eiser sub 1] c.s. geheel, althans gedeeltelijk ontheft van de vorderingen zoals opgenomen in de dwangbevelen;
III. voor recht verklaart dat [eiser sub 1] c.s. niet aansprakelijk zijn voor de premienota’s die BPRB aan Argos Logistics heeft opgelegd, althans slechts voor een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. BPRB veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij, als gewezen bestuurders, niet aansprakelijk zijn voor de betaling van de aanvullende pensioenpremienota’s. Er is niet voldaan aan artikel 23 lid 5 Wet Bpf 2000 en zij zijn als bestuurder niet aansprakelijkheid.
4. Het verweer
4.1.
BPRB betwist de vordering en verzoekt de kantonrechter om het verzet ongegrond te verklaren en de overige vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten.
4.2.
BPRB voert aan – samengevat – dat Argos Logistics in de jaren 2013 t/m 2015 onjuiste loongegevens heeft aangeleverd, zodat herziene premienota’s aan haar zijn verstuurd. [eiser sub 1] c.s. zijn aansprakelijk voor het onbetaald laten van die nota’s, uit hoofde van aan hen te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur, althans een onrechtmatige daad.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, verder worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de procedure met zaaknummer 7971208 CV EXPL 19-11844. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de in beide zaken overgelegde stukken.
5.2.
Als deelnemer aan de verplicht gestelde pensioenregeling van BPRB was Argos Logistics pensioenpremie verschuldigd aan BPRB. BPRB maakte aan het begin van ieder kalenderjaar een schatting van de verschuldigde jaarpremie en informeerde Argos Logistics daarover door middel van een voorschotnota, die Argos Logistics binnen 10 dagen na ontvangst moest betalen (artikel 3.1.2. Uitvoeringsreglement BPRB 2015). Binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar vond de definitieve afrekening over het afgelopen kalenderjaar plaats (artikel 3.1.4. Uitvoeringsreglement BPRB 2015). Op Argos Logistics rustte de plicht om jaarlijks voor 1 februari de voor de definitieve afrekening benodigde gegevens, waaronder de salarisgegevens van haar werknemers, aan BPRB te verstrekken (artikel 4.1. Uitvoeringsreglement BPRB 2015). BPRB kan achteraf een looncontrole uitvoeren. Als daaruit blijkt dat door de werkgever onjuiste gegevens zijn aangeleverd, wordt de juiste premie alsnog door BPRB vastgesteld en is deze door de werkgever per direct verschuldigd en opeisbaar (artikel 4.2.3.d. Uitvoeringsreglement BPRB 2015).
5.3.
Volgens BPRB is uit looncontroles gebleken dat Argos Logistics onjuiste loongegevens van haar werknemers heeft verstrekt over de jaren 2013 tot en met 2016, zodat herziene premienota’s aan Argos Logistics zijn verstuurd. Deze nota’s zijn niet betaald. Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser sub 1] c.s. aansprakelijk zijn voor de betaling van die nota’s. Volgens BPRB is dat het geval, omdat – kort gezegd – sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. [eiser sub 1] c.s. betwisten dat.
5.4.
Een bestuurder kan aansprakelijk zijn voor het betalen van de pensioenpremies als het niet betalen daarvan het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. De maatstaf die de Hoge Raad hanteert bij de beoordeling of sprake is van onbehoorlijk bestuur luidt: ‘Van onbehoorlijk bestuur (…) kan slechts worden gesproken als geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – aldus gehandeld zou hebben’ (HR 8 juni 2001, NJ 2001/454). Aannemelijk moet zijn dat sprake is geweest van roekeloos, lichtzinnig, onverantwoordelijk en onbezonnen gedrag dat niet kan worden gerekend tot het nemen van normaal ondernemersrisico, waarbij gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval.
5.5.
BPRB stelt onder meer dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat niet is voldaan aan de meldingsplicht betalingsonmacht van artikel 23 lid 2 Wet Bpf 2000. [eiser sub 1] c.s. betwisten dat op hen, als gewezen bestuurders, een meldingsplicht rustte. De discussie tussen partijen in dit kader ziet op de vraag op welk moment de meldingsplicht is ontstaan.
5.6.
In artikel 2 Besluit meldingsplicht Wet Bpf 2000 is de melding betalingsonmacht gekoppeld aan de dag waarop de bijdrage volgens de statuten en reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds behoorde te zijn voldaan. Uit artikel 3.1.2. Uitvoeringsreglement BPRB 2015 leidt de kantonrechter af dat betaling van verschuldigde premies dient te geschieden na ontvangst van een premienota. De werkgever is blijkens het Uitvoeringsreglement pensioenpremie verschuldigd voor bij hem in dienst zijnde werknemers, waarbij de betalingsverplichting wordt geconcretiseerd door de premienota’s. Deze regelingen in samenhang beschouwd leiden in het onderhavige geval tot het oordeel dat de betalingsverplichting niet eerder concreet was dan vanaf de door BPRB bij brief van 24 december 2016 aan (het voormalig adres van) Argos Logistics verstuurde herziene premienota, dus nadat Argos Logistics was ontbonden. Op dat moment waren [eiser sub 1] c.s. gewezen bestuurders. De kantonrechter volgt daarbij niet het standpunt van BPRB dat Argos Logistics nooit is ontbonden door middel van turboliquidatie. Anders dan BPRB stelt, was op het moment van de ontbinding geen bate (in de vorm van een vordering op [eiser sub 1] c.s. uit hoofde van onbehoorlijk bestuur) aanwezig bij Argos Logistics, zodat Argos Logistics niet is blijven voortbestaan in de zin van artikel 2:19 lid 5 BW. Dit zal later in dit vonnis worden toegelicht.
5.7.
Een gewezen bestuurder kán geen melding betalingsonmacht doen (Kamerstukken II 1999/2000, 27073, nr.3). Het standpunt van BPRB dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat [eiser sub 1] c.s. geen, althans niet tijdig, aan de melding betalingsonmacht hebben voldaan, wordt dan ook verworpen.
5.8.
BPRB stelt verder dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur omdat [eiser sub 1] c.s. hebben ingestemd met de dividenduitkering, waardoor Argos Logistics volgens BPRB de wettelijke verplichtingen niet meer kon nakomen. Ook daarin volgt de kantonrechter BPRB niet. Met [eiser sub 1] c.s. is de kantonrechter van oordeel dat zij op het moment van de dividenduitkering op 30 september 2015 niet wisten, of behoorden te weten, dat Argos Logistics nog premies verschuldigd was aan BPRB over de voorgaande jaren.
5.9.
[eiser sub 1] c.s. hebben Argos Logistics overgenomen op 15 september 2015. Op dat moment waren de pensioenpremies tot en met 2015 conform de door BPRB aan Argos Logistics verstuurde premienota’s betaald en had een definitieve afrekening plaatsgevonden tot en met 2014 (conform artikel 3.1.4. Uitvoeringsreglement BPRB 2015). Dat er na de dividenduitkering € 1,00 overbleef in Argos Logistics en dat zij de lopende verplichtingen daarom niet kon nakomen, zoals BPRB stelt, blijkt niet uit de overgelegde stukken. Dat [eiser sub 1] c.s. zich hadden moeten onthouden van de medewerking aan de dividenduitkering, omdat zij hadden kunnen of moeten weten dat de door Argos Logistics aan BPRB verstrekte loongegevens niet op orde waren, volgt de kantonrechter niet. Nergens uit is gebleken dat [eiser sub 1] c.s. daarvan op 30 september 2015 op de hoogte waren of hadden kunnen zijn. Van een situatie waarin geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zou hebben ingestemd met de dividenduitkering, is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.
5.10.
Volgens BPRB is verder van kennelijk onbehoorlijk bestuur sprake omdat [eiser sub 1] c.s. zijn overgegaan tot turboliquidatie van Argos Logistics, terwijl zij op dat moment wisten dat nog premies verschuldigd waren in verband met de looncontrole die had plaatsgevonden. [eiser sub 1] c.s. betwisten dat zij op het moment van de liquidatie op de hoogte waren dat er nog een naheffing zou komen.
5.11.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat BPRB in ieder geval bij brief van 21 oktober 2016 aan Argos Logistics kenbaar heeft gemaakt dat een looncontrole is uitgevoerd over 2014 en dat daarbij ‘een aantal verschillen’ zijn geconstateerd. Uit deze brief hebben [eiser sub 1] c.s. naar het oordeel van de kantonrechter moeten kunnen opmaken dat mogelijk een naheffing over 2014 zou volgen en dat over de jaren 2013 tot en met 2015 een controle zou gaan plaatsvinden, omdat is verzocht de gegevens over die jaren opnieuw aan te leveren. Uit de mededeling in die brief dat ‘een aantal verschillen zijn geconstateerd’ hebben [eiser sub 1] c.s. echter niet hoeven opmaken dat aanzienlijke herziene premienota’s, ter hoogte van het gevorderde, zouden (kunnen) worden opgelegd. Van BPRB had in de gegeven omstandigheden verwacht mogen worden dat zij in de brief van 21 oktober 2016 kenbaar had gemaakt hoe groot de geconstateerde verschillen waren, of in ieder geval dat deze aanzienlijk waren, en wat daarvan de (mogelijke) gevolgen waren. Uit de door BPRB overgelegde notitie van 29 januari 2016 van Syntrus Achmea aan BPRB blijkt namelijk dat op dat moment bij BPRB al bekend was dat in 2014 een te laag pensioengevend salaris was vastgesteld van € 233.413,00, doordat Argos Logistics in dat jaar ten aanzien van twintig werknemers niet het volledige pensioengevend salaris had opgegeven. Niet gesteld of gebleken is dat deze notitie destijds is gedeeld met Argos Logistics.
5.12.
Verder mocht van BPRB vanaf de melding van Argos Logistics op 6 oktober 2016 (‘verklaring geen personeel’) verwacht worden dat zij begreep dat Argos Logistics toewerkte naar beëindiging van de vennootschap. Niet valt in te zien waarom BPRB, ondanks de bij haar bekende informatie, Argos Logistics niet heeft gewezen op de (mogelijk) te verwachten aanzienlijke naheffingen. Ook de brief van BPRB van 26 oktober 2016 valt naar het oordeel van de kantonrechter niet te rijmen met de informatie die op dat moment bij haar bekend was. BPRB heeft niet voortvarend gehandeld door pas op 24 december 2016 een eerste herziene premienota te versturen, terwijl bij haar – kennelijk – al vanaf begin 2016 bekend was dat naheffingen geheven zouden gaan worden. Die nalatigheid komt voor rekening en risico van BPRB.
5.13.
Overigens lijkt bij BPRB ook pas ruim ná de ontbinding van Argos Logistics bekend te zijn geworden dat het om aanzienlijke bedragen ging. Zo wordt in de brief van 24 december 2016 nog een bedrag genoemd van € 6.909,72 en pas in de brief van 17 februari 2017 een bedrag van € 146.999,81. Niet valt dan ook in te zien hoe [eiser sub 1] c.s. hier vóór de liquidatie al van op de hoogte hadden kunnen zijn.
5.14.
Dat [eiser sub 1] c.s. op het moment van de liquidatie wisten, althans behoorden te weten, dat er nog (aanzienlijke) premies aan BPRB verschuldigd waren, omdat Boone na afloop van het uitvoeren van een looncontrole over 2014 ‘ergens in de periode tussen november 2015 en januari 2016’ aan ‘de medewerkster die (waarschijnlijk) verantwoordelijk was voor de salarisadministratie van Argos Logistics, zou hebben aangegeven dat er een behoorlijk verschil bestond tussen de salarisadministratie van Argos Logistics en opgegeven loongegevens in de pensioenadministratie van het BPRB’, dat de medewerkster daar verrast op reageerde en dat Boone verder aan haar heeft meegedeeld dat ‘Argos Logistics herziene premieafrekeningen zou ontvangen die gebaseerd waren op het juiste brutoloon’, zoals mr. Sieben in een gesprekverslag van 27 november 2019 tussen haar en Boone schrijft, volgt de kantonrechter evenmin. Ondanks het gemotiveerde verweer van [eiser sub 1] c.s. op dit punt, heeft BPRB onvoldoende onderbouwd dát deze mededeling heeft plaatsgevonden, aan wie en wanneer de mededeling zou hebben plaatsgevonden. Ook de e-mail van 23 april 2020 van Boone aan [betrokkene 2] , bestuurder van BPRB, waarin Boone onder meer schrijft dat hij aan een dame, mogelijk in dienst van Argos Logistics, heeft uitgelegd dat nog een extra factuur zou komen in verband met de geconstateerde verschillen naar aanleiding van de looncontrole, is daartoe onvoldoende. De kantonrechter ziet – ondanks dat dit door BPRB is aangeboden – in hetgeen is gesteld, mede in het licht van de ter onderbouwing al ingebrachte stukken en hetgeen onder 5.11 is overwogen, geen aanleiding om BPRB toe te laten tot nadere bewijslevering van haar stelling dat eind 2015 een looncontrole heeft plaatsgevonden en hetgeen door Boone is besproken over de nog te betalen premienota’s.
5.15.
Met de kennis die op het moment van de liquidatie bij [eiser sub 1] c.s. (niet) aanwezig was, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een situatie waarin geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – zou zijn overgegaan tot turboliquidatie van Argos Logistics.
5.16.
De door BPRB gestelde gedragingen zijn op zichzelf, maar ook in samenhang, niet als kennelijk onbehoorlijk bestuur aan te merken. [eiser sub 1] c.s. zijn daarom niet aansprakelijk voor de betaling van de herziene pensioenpremienota’s. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
5.17.
Verder heeft BPRB gesteld dat [eiser sub 1] c.s. een onrechtmatige daad jegens haar hebben gepleegd. [eiser sub 1] c.s. betwisten dat.
5.18.
Een bestuurder kan aansprakelijk worden gehouden voor schade indien zijn handelen of nalaten als bestuurder in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is geweest dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. BPRB legt hieraan dezelfde gedragingen ten grondslag die zij heeft aangevoerd in het kader van het kennelijk onbehoorlijk bestuur. Hiervoor is al overwogen dat die gedragingen niet als kennelijk onbehoorlijk bestuur zijn aan te merken, zodat van een persoonlijk ernstig verwijt van [eiser sub 1] c.s. ook geen sprake kan zijn.
5.19.
De conclusie is dat [eiser sub 1] c.s. niet aansprakelijk zijn voor het betalen van de herziene pensioenpremienota’s. Dit leidt ertoe dat het verzet tegen de dwangbevelen gegrond is. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zullen worden toegewezen.
5.20.
De proceskosten komen voor rekening van BPRB, omdat zij ongelijk krijgt.
5.21.
Omdat de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel leiden, behoeven deze geen bespreking.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [eiser sub 1] c.s. niet aansprakelijk zijn voor de premienota’s die BPRB aan Argos Logistics heeft opgelegd;
6.2.
verklaart het verzet van [eiser sub 1] c.s. tegen de tenuitvoerlegging van de aan hen op 3 mei 2019 betekende dwangbevelen gegrond;
6.3.
stelt de dwangbevelen buiten effect en ontheft [eiser sub 1] c.s. van de vorderingen zoals opgenomen in de dwangbevelen;
6.4.
veroordeelt BPRB tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser sub 1] c.s. tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 81,83
salaris gemachtigde € 2.400,00;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter