Rb. Arnhem, 05-03-2007, nr. AWB 05/953, 05/1035, 05/5028 en 05/5151
ECLI:NL:RBARN:2007:BA0959, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
05-03-2007
- Zaaknummer
AWB 05/953, 05/1035, 05/5028 en 05/5151
- LJN
BA0959
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BA0959, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 05‑03‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2008:BC6447, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Het Brabants Orkest en het Gelders Orkest hebben bezwaar gemaakt tegen de toekenning van extra subsidie aan drie andere orkesten door de Staatssecretaris van OCW. Volgens de Staatssecretaris zijn zij echter geen rechtstreeks belang hebben bij de toekenning van subsidie aan andere orkesten. De rechtbank Arnhem vindt dat het Brabants Orkest en het Gelders Orkest wèl een rechtstreeks belang hebben bij die besluiten.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummers: AWB 05/953, 05/1035, 05/5028 en 05/5151
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
1. Stichting het Gelders Orkest,
gevestigd te Arnhem, en
2. Stichting het Brabants Orkest,
gevestigd te Eindhoven,
eisers, vertegenwoordigd door prof. mr. P. Nicolaï,
en
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. van Heukelom-Verhage.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 21 februari 2005 en 26 oktober 2005.
2. Procesverloop
Bij brief van 7 december 2004 heeft verweerder aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn oordeel meegedeeld over de in het kader van de Cultuurnota 2005-2008 ingediende amendementen en moties.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten van 21 februari 2005 heeft verweerder de daartegen door eisers ingediende bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluiten van 31 januari 2005, 18 februari 2005 en 28 februari 2005 heeft verweerder aan het Nederlands Philharmonisch Orkest (NPO), het Orkest van het Oosten (OvhO)en het Nederlandse Ballet- en Symfonieorkest Holland Symfonia (HS) subsidieverhogingen verleend van respectievelijk € 240.000, € 140.000 en € 220.000 per jaar voor de Cultuurnotaperiode van 2005-2008.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 14 april 2005 bezwaar gemaakt.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten van 26 oktober 2005 heeft verweerder het ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de bestreden besluiten is door eiseres sub 1 (hierna: Gelders Orkest) beroep ingesteld bij deze rechtbank en door eiseres sub 2 (hierna: Brabants Orkest) bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank ‘s-Hertogenbosch heeft de beroepen van het Brabants Orkest ter verdere behandeling verwezen naar deze rechtbank. Door verweerder zijn verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 december 2006. Eisers zijn aldaar gezamenlijk vertegenwoordigd door prof. mr. P. Nicolaï voornoemd, door [A] namens het Gelders Orkest en door [B] namens het Brabants Orkest. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. van Heukelom-Verhage.
3. Overwegingen
De rechtbank zal allereerst de beroepen van eisers tegen de besluiten van 26 oktober 2005 bespreken.
Voor de rechtbank staat vast en tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaren van eisers van 14 april 2005 tegen de besluiten tot verhoging van de subsidie van NPO, HS en OvhO verschoonbaar te laat zijn ingediend, zodat niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege diende te blijven.
In deze beroepen staat de vraag centraal of verweerder de bezwaren van eisers niettemin terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eisers geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn. Op grond van dat artikel wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De in bezwaar door eisers bestreden primaire besluiten hebben betrekking op het verlenen van een extra subsidie aan de drie genoemde orkesten om daarmee een generieke subsidiekorting die bij alle grote orkesten en operagezelschappen in Nederland is toegepast, ongedaan te maken. Niet in geschil is dat de subsidiekorting bij eisers tot kwaliteitsverlies zal leiden. Doordat de subsidiekorting bij (alleen) de drie genoemde orkesten is gecompenseerd, zal de kwaliteit van eisers ten opzichte van die drie orkesten afnemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft een dergelijke verslechtering van de financiële positie van eisers ten opzichte van die drie orkesten voor hen directe gevolgen. Immers, van strikt gescheiden verzorgingsgebieden van de individuele orkesten is geen sprake, waardoor zij voor een gedeelte dezelfde clientèle bedienen. Aannemelijk is te achten dat een achteruitgang in kwaliteit bij eisers ertoe zal leiden dat een gedeelte van de (potentiële) bezoekers de voorkeur zal geven aan een bezoek aan een orkest dat niet met een dergelijke achteruitgang is geconfronteerd. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eisers met de drie genoemde orkesten van één bestel deel uitmaken, dat vierjaarlijks door de Raad voor Cultuur wordt beoordeeld. Een relatieve achteruitgang van kwaliteit kan voor eisers dan ook van invloed zijn op hun positie in het bestel.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder eisers ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb heeft aangemerkt.
De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten van 26 oktober 2005 komen voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht daarbij termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Tevens zal toepassing worden gegeven aan artikel 8:74 van de Awb.
Ten aanzien van de beroepen van eisers tegen de besluiten 21 februari 2005 overweegt de rechtbank vervolgens als volgt. Eisers hebben met deze beroepen beoogd een rechterlijk oordeel te krijgen over de vraag of zij bij het verlenen van extra subsidie aan de drie hierboven genoemde orkesten rechtstreeks belanghebbend zijn. Zij willen voorkomen dat zij door toekenning van het volledige extra subsidiebudget aan de drie orkesten zelf niet meer voor extra subsidie in aanmerking kunnen komen. Nu, gelet op het voorgaande, eisers door het instellen van beroep tegen de bestreden besluiten van 26 oktober 2005 hebben bereikt wat zij met de beroepen tegen de besluiten van 21 februari 2005 beoogden, is hun procesbelang bij een beoordeling van laatstgenoemde besluiten vervallen. Eisers hebben dit overigens zelf onderkend door bij nadere memorie van 25 november 2005 te stellen dat als hun bezwaren tegen de besluiten tot het verlenen van subsidie verschoonbaar te laat zijn ingediend, de behandeling van de beroepen gericht tegen de besluiten van 21 februari 2005 achterwege kan blijven. Deze beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk.
De rechtbank acht ten aanzien van die beroepen geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- -
verklaart de beroepen van eisers met procedurenummers AWB 05/5028 en 05/5151 gegrond;
- -
vernietigt de bestreden besluiten van 26 oktober 2005 en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op de bezwaren van eisers te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- -
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- -
bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door ieder van beide eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 276 aan hen vergoedt.
- -
verklaart de beroepen met procedurenummers AWB 05/953 en 05/1035 niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, als voorzitter, mr. J.J. Penning en mr. D.S.M. Bak, rechters, en door de voorzitter in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: