HR, 17-12-2013, nr. 12/00317
ECLI:NL:HR:2013:2010
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2013
- Zaaknummer
12/00317
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:2010, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1961, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1961, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2010, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO
Partij(en)
17 december 2013
Strafkamer
nr. 12/00317 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 december 2011, nummer 21/001078-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013.
Conclusie 29‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO
Nr. 12/00317 P
Mr. Wortel
Zitting 29 oktober 2013
conclusie inzake
[betrokkene]
1.1 Namens de veroordeelde is cassatieberoep ingesteld tegen een op 21 december 2011 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Arnhem, waarbij het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 4.139,95, en de veroordeelde ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd aan de Staat € 4.000,- te betalen.
1.2 Namens de veroordeelde heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
2.1 Het middel klaagt over ontoereikend gemotiveerde afwijzing van een beroep op ontbreken van draagkracht.
2.2 De daartoe strekkende overweging van het Hof, luidende:
“Het hof is gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat thans niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde niet in staat zou zijn aan het hiervoor vermelde bedrag te voldoen. Het hof ziet daarom geen reden om tot matiging van het ontnemingsbedrag over te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat er geen of onvoldoende draagkracht aanwezig is, dan zal daarover in de executiefase kunnen worden geoordeeld”
getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 31 mei 2005, ECL:NL:HR:2005: AT2729, NJ 2005/408).
Onbegrijpelijk is de beslissing op het verweer evenmin. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat hij een verzoek had ingediend om tot de schuldsanering te worden toegelaten; en dus niet dat op de een of andere wijze reeds was vastgesteld of erkend dat hij in betalingsonmacht is komen te verkeren.
2.3 Overigens moet in gedachten worden gehouden dat toewijzing van dit verzoek, op deze grond, tot een soort juridische kortsluiting zou leiden. Al weer enige tijd geleden zijn betalingsverplichtingen die uit een vonnis van de strafrechter voortvloeien, ook ontnemingsuitspraken, opgenomen bij de zogenaamde ‘niet te goeder trouw-schulden’ van art. 358 Fw, waardoor zij ook zijn gaan behoren tot de (imperatieve) afwijzingsgronden van art. 288 Fw.
Het in dit middel bedoelde draagkrachtverweer kwam dus neer op het verzoek betalingsonmacht aan te nemen in verband met een omstandigheid die zich onmogelijk kan verwezenlijken.
3.1 Het middel leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
3.2 Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
wnd A-G