GHvJ, 28-06-2013, nr. HLAR 46567/12
ECLI:NL:OGHACMB:2013:43
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
28-06-2013
- Zaaknummer
HLAR 46567/12
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2013:43, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 28‑06‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑06‑2013
Inhoudsindicatie
In geschil is beschikking waarin appellant verplicht wordt al het illegaal gebouwde op percelen [… ]te verwijderen. Appellant betoogt dat er zicht op legalisering zou bestaan, dat Gerecht miskend dat hij er ernstige schade door lijdt, dat optreden in strijd is met gelijkheidsbeginsel. Deze betogen falen en het hoger beroep is ongegrond.
Partij(en)
HLAR 46567/12
Datum uitspraak: 28 juni 2013
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Nederland,appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 14 november 2012 in zaak nr. Lar 2011/46567 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning.
Procesverloop
Bij beschikking van 4 augustus 2008 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (thans: de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke planning) [appellant] op straffe van bestuursdwang gelast al het illegaal op de percelen Slangenbaai, kavels 1a, 4, 5, 5a en 6, te Klein Sint Michiel (hierna: de percelen) gebouwde te verwijderen en het terrein in zijn oorspronkelijke staat te herstellen.
Bij beschikking van 6 december 2010 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2012 heeft het Gerecht het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.I.E.I. Lichtenberg, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant], zonder over de daarvoor vereiste bouwvergunning te beschikken, op de percelen appartementen en een muur heeft opgericht en de minister daartegen handhavend kon optreden.
2.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.
[appellant] betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Daartoe voert hij aan dat de minister weliswaar niet bereid is hem bouwvergunning te verlenen, omdat hij niet de beschikking over de gronden heeft, maar hij het Bureau Domeinbeheer heeft verzocht de gronden ten behoeve van het realiseren van een toeristisch project, bestaande uit acht appartementen en bijbehorende voorzieningen, aan hem in erfpacht uit te geven en de termijn om op dat verzoek te beslissen inmiddels ruimschoots is verstreken. Voorts heeft hij bij de Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting een hernieuwde aanvraag om verlening van bouwvergunning voor het oprichten van de appartementen ingediend en heeft de Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: de adviescommissie) aannemelijk geacht dat het gebouwde in ieder geval gedeeltelijk gelegaliseerd zal worden, aldus [appellant].
3.1.
Dat betoog faalt. De minister is niet bereid aan [appellant] vergunning te verlenen voor het door [appellant] op de percelen illegaal gebouwde, omdat [appellant] niet de beschikking over die percelen heeft.In beginsel volstaat de omstandigheid dat het daartoe bevoegde bestuursorgaan niet bereid is vergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Er bestaan voorts geen aanknopingspunten om op voorhand aan te nemen dat weigering van de gevraagde vergunning in rechte geen stand zou houden. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht terecht geen concreet zicht op legalisering aangenomen.
4.
[appellant] betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de minister van handhavend optreden diende af te zien, omdat hij ten gevolge daarvan ernstige schade lijdt.
4.1.
Dat betoog faalt ook. Het Gerecht heeft in de door [appellant] gestelde schade met juistheid geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat de minister om die reden daarvan behoorde af te zien. Die schade is het voorzienbare gevolg van het handhavend optreden tegen de overtreding en het risico dat dat zou gebeuren heeft [appellant] met de overtreding aanvaard.
5.
[appellant] betoogt tenslotte dat het Gerecht heeft miskend dat het handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de in dat verband vermelde appartementen aan de Caracasbaai na de bouw ervan alsnog zijn gelegaliseerd.
5.1.
Ook dat betoog faalt. Reeds omdat voor het oprichten van die appartementen, naar [appellant] stelt, alsnog vergunning is verleend, heeft het Gerecht met juistheid in het in beroep aangevoerde geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het hier om gelijke of gelijk te stellen gevallen gaat die door de minister op ongelijke wijze zijn behandeld. Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat het Gerecht heeft miskend dat de minister het gelijkheidsbeginsel schendt door voor het door hem illegaal gebouwde geen vergunning te verlenen, terwijl hij dat wel heeft gedaan voor de appartementen aan de Caracasbaai, wordt overwogen dat bij het Gerecht geen besluit omtrent vergunningverlening ter toets stond.
6.
Het hoger beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop voorzitter | w.g. Martines griffier |
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2013
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,de griffier,voor deze,