Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/4.7.4.4:4.7.4.4 Toch arbitrageovereenkomst?
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/4.7.4.4
4.7.4.4 Toch arbitrageovereenkomst?
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507153:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vraag is of de overeenkomst tot arbitrage strekkende tot arbitraal kort geding wel als eenvoudige overeenkomst betreffende het arbitraal geding kan worden aangemerkt, zoals de wetgever in de wetsgeschiedenis wil doen voorkomen (zie 4.7.4.3). Alvorens ik zal bepleiten dat de overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding mijns inziens als een speciale overeenkomst tot arbitrage moet worden aangemerkt, zal ik eerst ingaan op een aantal varianten van de overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding. Ik noem:
de overeenkomst tot arbitraal kort geding die zowel de grondslag vormt van een separaat arbitraal kort geding (naast — meestal voorafgaande aan — het arbitraal bodemgeding) als de grondslag van een arbitraal kort geding hangende en in het arbitraal bodemgeding: het is deze overeenkomst (in twee varianten) die volgens de gangbare opvatting de overeenkomst tot arbitraal kort geding vormt (vgl. bijvoorbeeld art. 37 en 42a-o NAI Arbitrage Reglement).
de overeenkomst tot arbitraal kort geding die dient als grondslag van een separaat arbitraal kort geding dat voorafgaande aan het arbitraal bodemgeding kan plaatshebben, terwijl partijen ook voor het bodemgeding arbitrage overeenkomen, doch het arbitraal kort geding hangende en in het arbitraal bodemgeding uitsluiten. In de praktijk komt dit bij mijn weten niet voor.
de overeenkomst tot arbitraal kort geding die slechts als grondslag dient van een onzelfstandig arbitraal kort geding, waarin partijen overeenkomen dat het scheidsgerecht hangende en in het arbitraal bodemgeding een voorlopige voorziening in arbitraal kort geding kan geven, terwijl partijen een separaat arbitraal kort geding (naast het arbitraal bodemgeding) uitsluiten. Ook dit zal zo bewust in de praktijk niet veelvuldig voorkomen; wel doet zich soms de vraag voor of de — in een (arbitrage)overeenkomst of een toepasselijk arbitragereglement opgenomen bepaling dat het scheidsgerecht voorlopige maatregelen kan treffen zó kan worden uitgelegd dat de overeenkomst of het reglement voorziet in arbitraal kort geding hangende en in het arbitraal bodemgeding als bedoeld in art. 1051 lid 1 Rv, terwijl daarbij al spoedig wordt aangenomen dat de desbetreffende overeenkomst of het desbetreffende reglement in elk geval niet ook het afzonderlijk arbitraal kort geding op het oog heeft (vgl. bijvoorbeeld art. 23 lid 1ICC Rules).
de overeenkomst tot arbitraal kort geding die dient als grondslag van een separaat arbitraal kort geding, terwijl partijen voor het bodemgeding geen arbitrage zijn overeenkomen. Ik heb zojuist verdedigd dat dit partijen is toegestaan (zie 4.7.4.2). Ook dit zal in de praktijk niet veel voorkomen.
Voor de vierde zojuist genoemde variant, waarbij partijen arbitraal kort geding overeenkomen, terwijl partijen voor het bodemgeding geen arbitrage zijn overeengekomen, bestaat slechts één overeenkomst waarin partijen het scheidsgerecht in arbitraal kort geding bevoegd verklaren. Die overeenkomst vormt een arbitrageovereenkomst waarop de bepalingen voor de arbitrageovereenkomst — met name ook de eis van geschrift ex art. 1021 Rv — onverkort van toepassing zijn.
Voor de resterende varianten kan men zich eventueel voorstellen dat de "nadere overeenkomst" waarin partijen arbitraal kort geding overeenkomen als een overeenkomst betreffende de gedingvoering en niet als een overeenkomst tot arbitrage wordt aangemerkt (zie 4.7.4.1). Partijen zijn immers arbitrage overeengekomen voor het arbitraal bodemgeding. Het scheidsgerecht is op grond daarvan bevoegd om te beslissen inzake de geschillen die voortvloeien uit de rechtsbetrekking waarop de overeenkomst tot arbitrage ziet. Met de overeenkomst tot arbitraal kort geding bepalen partijen dat het scheidsgerecht in het arbitraal bodemgeding ook een voorlopige voorziening in arbitraal kort geding kan treffen. Alleen al voor het separate arbitraal kort geding, los van een arbitraal bodemgeding, doet de vorenstaande analyse gewrongen aan.
Ik meen al met al dat de overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding als een overeenkomst tot arbitrage moet worden aangemerkt. Evenals bij het arbitraal hoger beroep, gaat het bij het arbitraal kort geding om een "tweede" arbitraal geding. Het "tweede " arbitraal geding ziet in dit geval niet zozeer op een tweede geding in volgorde, doch op het feit dat het mogelijk is dat meer dan één arbitraal geding kan plaatsvinden op basis van één arbitrageovereenkomst. Ofschoon voor een tweede arbitraal geding normaliter geen tweede overeenkomst tot arbitrage nodig is, ligt dit bij het arbitraal kort geding anders. Immers, uit een overeenkomst tot arbitrage vloeit nog niet voort dat het scheidsgerecht tevens bevoegd is bij arbitraal kortgedingvonnis voorlopige voorzieningen te geven. Daartoe is ingevolge art. 1051 lid 1 Rv een extra overeenkomst vereist. Deze overeenkomst vormt een substantiële uitbreiding van de competentie van het scheidsgerecht ten opzichte van diens competentie die gewoonlijk uit de overeenkomst tot arbitrage voortvloeit. Op de overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding zijn daarom de bepalingen inzake de arbitrageovereenkomst mijns inziens rechtstreeks van toepassing. Anders geldt voor de overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding bijvoorbeeld niet het bewijsvoorschrift van art. 1021 Rv, terwijl dit wel geldt voor de overeenkomst tot arbitrage voor het arbitraal bodemgeding, en kan een partij een separaat arbitraal kort geding beginnen op de grond dat partijen daarin bij mondelinge overeenkomst zouden hebben voorzien, met alle bewijsperikelen van dien, die wij in kort geding juist zouden moeten voorkomen (ook 8.2.4 met betrekking tot het doel van het bewijsvoorschrift). De toepassing van de bepalingen betreffende de overeenkomst tot arbitrage op de overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding betekent overigens niet dat laatstgenoemde overeenkomst in de overeenkomst tot arbitrage betreffende het arbitraal bodemgeding moet zijn opgenomen. De overeenkomst strekkende tot arbitraal kort geding kan ook bij nadere overeenkomst worden gesloten, zij het dat daarop de bepalingen inzake de overeenkomst tot arbitrage van toepassing zijn.