ABRvS, 14-05-2014, nr. 201307215/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:1739
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-05-2014
- Zaaknummer
201307215/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1739, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑05‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 1 december 2011 heeft de minister geweigerd aan [appellant] een verklaring van geen bezwaar tegen vervulling van een vertrouwensfunctie af te geven.
201307215/1/A3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juni 2013 in zaak nr. 13/1832 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2011 heeft de minister geweigerd aan [appellant] een verklaring van geen bezwaar tegen vervulling van een vertrouwensfunctie af te geven.
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft de minister, opnieuw beslissend op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, dat besluit herroepen en de op 29 juni 2004 aan [appellant] afgegeven verklaring van geen bezwaar tegen vervulling van een vertrouwensfunctie ingetrokken.
Bij uitspraak van 26 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.B.B. Beelaard, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Schaafsma, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de Wvo) wordt in deze wet verstaan onder vertrouwensfunctie: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
Ingevolge die aanhef en onder b wordt in deze wet verstaan onder verklaring: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt, alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt gelet op justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens alsmede gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is de minister bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd onderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is de minister bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen.
Volgens artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op de burgerluchthavens (hierna: de Beleidsregel) wordt bij het afgeven van een verklaring als bedoeld in de Wvo, in verband met de vervulling van een vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven, indien het naar de betrokken persoon ingestelde veiligheidsonderzoek gegevens heeft opgeleverd als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wvo, bij de beoordeling van die gegevens rekening gehouden met:
a. de aard van de gegevens;
b. de ouderdom van de gegevens;
c. de aard en de zwaarte van de delicten waarop de gegevens betrekking hebben;
d. de zwaarte van de opgelegde straffen of maatregelen;
e. het aantal in een bepaalde tijdsspanne vastgelegde gegevens;
f. de leeftijd van betrokkene ten tijde van het vastleggen van de gegevens.
Volgens het tweede lid wordt bij de beoordeling van de in de aanhef van het eerste lid bedoelde gegevens in het bijzonder gelet op gegevens betreffende:
a. gebruik of handel in harddrugs;
b. handel in grotere hoeveelheden softdrugs;
c. voorhanden hebben of handel in vuurwapens of schijnvuurwapens;
d. zwaardere vormen van diefstal, inbraak of heling;
e. verduistering, oplichting of valsheid in geschriften;
f. misdrijven tegen het leven gericht;
g. openlijke geweldpleging of zware vormen van mishandeling;
h. afpersing of afdreiging;
i. misdrijven tegen de veiligheid van de Staat;
j. deelneming aan een criminele organisatie, of deelneming aan de voortzetting van een verboden en ontbonden rechtspersoon;
k. luchtvaartmisdrijven of
l. andere feiten die een risico kunnen opleveren voor de veiligheid van de burgerluchtvaart.
2. Op 29 juni 2004 is aan [appellant] een verklaring van geen bezwaar verleend voor het vervullen van de vertrouwensfunctie van cargomedewerker op de luchthaven Schiphol.
3. In het besluit van 18 februari 2013 is vermeld dat het veiligheidsonderzoek waarop het besluit van 1 december 2011 is gebaseerd, in dat besluit abusievelijk is aangemerkt als een initieel onderzoek voor een aangevraagde verklaring van geen bezwaar en niet als een hernieuwd onderzoek met betrekking tot een reeds verleende verklaring van geen bezwaar.
De minister heeft de op 29 juni 2004 aan [appellant] afgegeven verklaring van geen bezwaar ingetrokken omdat volgens de minister is gebleken dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende verplichtingen getrouwelijk zal volbrengen. De minister heeft aan dat standpunt ten grondslag gelegd dat [appellant] op 24 oktober 2006 is veroordeeld tot een werkstraf van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis voorwaardelijk wegens mishandeling, gepleegd op 7 augustus 2005 en 18 september 2005, en dat hij op 2 mei 2012 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, wegens mishandeling, gepleegd op 29 december 2010. Volgens de minister moeten deze strafbare feiten worden aangemerkt als feiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder l, van de Beleidsregel en moeten de opgelegde straffen als zware straffen worden beschouwd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister de aan hem afgegeven verklaring van geen bezwaar in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Hij voert daartoe aan dat eenvoudige mishandeling niet uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Beleidsregel en dat het standpunt dat de door hem gepleegde strafbare feiten tot intrekking van de verklaring van geen zwaar noopten, derhalve een zware motivering vergt. Daarbij is van belang dat de strafbare feiten echtelijke ruzies betreffen. Voorts heeft hij, na de in 2005 gepleegde strafbare feiten, tijdens zijn werk nooit gebrek aan zelfbeheersing of aan respect voor de veiligheid van anderen vertoond. De opgelegde straffen dienen, gezien het deels of geheel voorwaardelijke karakter ervan, niet als zware straffen te worden aangemerkt, aldus [appellant].
4.1. Overeenkomstig de toelichting bij de Beleidsregel betrekt de minister bij de beoordeling of een verklaring van geen bezwaar, gelet op de justitiële gegevens van de betrokkene, moet worden geweigerd of ingetrokken, in beginsel slechts gegevens die niet ouder zijn dan acht jaar. De door [appellant] gepleegde strafbare feiten vallen binnen deze termijn, die, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 29 juli 2009 in zaak nr. 200900091/1/H3 en 8 januari 2014 in zaak nr. 201304793/1/A3), niet onredelijk is.
Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 21 mei 2008 in zaak nr. 200709061/1 en 19 augustus 2009 in zaak nr. 200900142/1/H3, kan eenvoudige mishandeling een feit vormen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder l, van de Beleidsregel. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat de door [appellant] gepleegde strafbare feiten een risico met zich brengen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart. Zoals de minister in zijn besluitvorming heeft uiteengezet, geeft het plegen van dergelijke strafbare feiten blijk van gebrek aan zelfbeheersing en aan respect voor de veiligheid van anderen, waardoor niet kan worden uitgesloten dat zodanig gebrek zich op enig moment ook openbaart in de uitoefening van de betrokken vertrouwensfunctie. Zoals de minister in zijn besluitvorming voorts heeft uiteengezet, wordt van een vertrouwensfunctionaris verwacht dat hij zich van zijn bijzondere verantwoordelijkheden bewust is en zich aldus gedraagt dat de veiligheid van personen op geen enkele wijze in gevaar wordt gebracht.
Dat de strafbare feiten in de privésfeer hebben plaatsgevonden en dat [appellant] zijn werk in de afgelopen jaren zonder incidenten heeft verricht, heeft de minister in redelijkheid onvoldoende kunnen achten om geen risico voor de veiligheid van de burgerluchtvaart aanwezig te achten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] zich bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en dat het laatste geval van mishandeling ten tijde van de besluitvorming van de minister recent was. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de aan [appellant] opgelegde straffen volgens het beleid van de minister als zware straffen moeten worden aangemerkt. Volgens de toelichting bij de Beleidsregel justitiële gegevens veiligheidsonderzoeken worden een vrijheidsstraf van ten minste 20 dagen en een taakstraf van ten minste 40 uur als zware straffen aangemerkt, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke straffen. Hoewel die beleidsregel volgens artikel 1, derde lid, niet van toepassing is op vertrouwensfuncties in de burgerluchtvaart, volgt de minister bij dergelijke vertrouwensfuncties eenzelfde gedragslijn. Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009 wordt die gedragslijn niet onredelijk geacht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het met intrekking van de verklaring van geen bezwaar gediende belang van de nationale veiligheid dan aan het belang van [appellant] bij het behouden van die verklaring. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de minister de verklaring van geen bezwaar in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
582-782.