Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.4.2
9.4.2 Maatschappelijke belangen en de persoonlijke aansprakelijkheid van de curator
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS351012:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 24 februari 1995, NJ 1996/472 m.nt. W.M. Kleijn.
R.o. 3.5.3 uit het arrest van de Hoge Raad.
Andere bijzondere kenmerken die de ‘speciale’ norm rechtvaardigen (en indiceren dat voor hem niet de zorgvuldigheidsnorm geldt die van toepassing is op advocaten en vergelijkbare beroepsbeoefenaren) zijn volgens de Hoge Raad dat de curator bij het vervullen van zijn wettelijke taak niet optreedt als beoefenaar van dat beroep en hij niet in een contractuele betrekking staat tot degenen wier belangen aan hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd.
Blijkens r.o. 4.9 uit het arrest van het hof werd de curator q.q. wel aansprakelijk geacht voor de inbreuk op het eigendomsrecht van Maclou en Prouvost. Volgens het hof blijft de boedel van de failliet uiteindelijk verantwoordelijk voor eerbiediging van de pretense eigendomsrechten van de schuldeisers.
HR 19 december 2003, NJ 2004/293 m.n.t. P. van Schilfgaarde.
Keirse & Verstijlen 2004, p. 401.
Hieronder wordt doorgaans ook het eigendomsvoorbehoud verstaan, zie o.m. Verstijlen 1998, p. 348; Wibier 2016, p. 212-214; Asser/Van Mierlo 3-VI 2016, nr. 568; Reehuis 2013, nr. 23 en 37.
Indien het bijvoorbeeld gehuurde of geleasede zaken betreft. Zie Verstijlen 1998, p. 348; Keirse & Verstijlen 2004, p. 403. Een enkele auteur keert zich in het geheel tegen de behartiging van het maatschappelijke belang van werkgelegenheid en behoud van ondernemingsactiviteiten ten koste van specifieke schuldeisers. Ophof 1996, p. 205 vindt het ‘hoogst onzorgvuldig van curatoren in Maclou en Prouvost dat zij (…) voor de feitelijke teruggaven van goederen van derden, voor de teruggave waarvan zij verantwoordelijk waren, volstaan met te vertrouwen op de gegoedheid en goede wil van de koper’.
Van Galen 1997, p. 606; Ophof 1996, p. 205; Klaassen 1994, p. 104; Keirse & Verstijlen 2004, p. 403.
Reeds in het zogenoemde Sigmacon II-arrest besliste de Hoge Raad dat de curator belangen van maatschappelijke aard, zoals de continuïteit van de onderneming en de werkgelegenheid in zijn beleidsafweging heeft te betrekken.1 In die zaak werd de curator (zowel pro se als q.q.) niet aansprakelijk gehouden wegens aantasting van het bodemrecht van de Ontvanger. De Hoge Raad bekrachtigde het oordeel van het hof waarin werd verwezen naar de maatschappelijke aspecten van de taak van curatoren en de noodzaak om bij de uitvoering van die taak onder de druk van tijd vaak ingrijpende beleidskeuzes te maken. Hij specificeert in zijn arrest dat met de maatschappelijke aspecten het hof kennelijk doelt op de continuïteit van de onderneming en de werkgelegenheid. De rol van deze maatschappelijke belangen kwam een kort jaar na het wijzen van dit arrest opnieuw aan de orde bij de Hoge Raad in de zaak Maclou en Prouvost. Nadrukkelijker dan eerst kwam uit het oordeel in deze zaak naar voren dat onder omstandigheden aan belangen van maat- schappelijke aard voorrang kan toekomen boven die van de individuele (zekerheidsgerechtigde) schuldeisers.
In het arrest Maclou en Prouvost betrof het de persoonlijke aansprakelijkheid van de curatoren in het faillissement van Koninklijke D.S. van Schuppen (hierna: Van Schuppen). Enkele dagen na hun benoeming sloten de curatoren een overeenkomst met de Leidsche Wolspinnerij NV (hierna: LWS) waarbij de ‘activa van Schuppen, voor zover deze activa niet eigendom zijn van derden’ werden verkocht aan LWS. Door curatoren werd in verhouding tot LWS bedongen dat laatstgenoemde ‘alle rechten van derden op deze activa in de vorm van eigendomsvoorbehouden (…)’ zal eerbiedigen en dienovereenkomstig zal afwikkelen. Onder de aan LWS ter hand gestelde activa bevonden zich onder eigendomsvoorbehoud geleverde en onbetaald gebleven garens van Maclou en Prouvost (twee Franse vennootschappen). Toen meer dan een maand later de curatoren Maclou en Prouvost berichtten over het faillissement van Schuppen en deze zich ter zake van hun aanspraken meldden, werden zij door curatoren doorverwezen naar LWS. Maclou en Prouvost kregen hun vordering niet voldaan van LWS en de garens waren in de bedrijfsvoering van LWS inmiddels verwerkt. Iets meer dan een jaar na de overhandiging van de garens aan LWS werd haar faillissement uitgesproken nadat eerst surseance van betaling was verleend. Maclou en Prouvost spraken daarop de curatoren pro se aan uit onrechtmatige daad wegens onzorgvuldig handelen met betrekking tot de goederen waarop zij een eigendomsrecht hadden.
Ten aanzien van de feitelijke overgave van de garens aan LWS oordeelt de Hoge Raad dat dit geen onzorgvuldig handelen van de curatoren oplevert. Dit wordt onderbouwd met het belang van voortzetting van de onderneming dat de curator daarmee meende te dienen en het feit dat curatoren uitdrukkelijk hadden bedongen dat LWS de rechten van derden zou eerbiedigen terwijl zij in redelijkheid erop mochten vertrouwen dat LWS die verplichting zou nakomen.2 Met betrekking tot de maatstaf voor de beoordeling van de persoonlijke aansprakelijkheid van de curator overweegt de Hoge Raad tot slot dat de zorgvuldigheidsnorm afgestemd dient te zijn op onder andere het feit dat de curator ‘bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende, soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en bij het nemen van zijn beslissingen – die vaak geen uitstel kunnen lijden – óók rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard’.3 Het maatschappelijke belang van voortzetting van de onderneming en het behoud van de werkgelegenheid maakten dat in de afweging van belangen de curator werd geacht persoonlijk niet onzorgvuldig te hebben gehandeld jegens Maclou en Prouvost.4
Met betrekking tot het karakter van de maatschappelijke belangen overwoog de Hoge Raad in het later gewezen arrest Curatoren Mobell/Interplan dat het dient te gaan om zwaarwegende maatschappelijke belangen.5 In de literatuur is gesteld dat de toevoeging ‘zwaarwegend’ een aanwijzing vormt voor terughoudendheid bij de opoffering van schuldeisersbelangen.6 Ter illustratie worden de gerealiseerde doorstarts genoemd in Sigmacon II en Maclou en Prouvost. In beide gevallen gingen uiteindelijk ook de doorstartende ondernemingen failliet hetgeen de heilzame werking van de doorstart voor de maatschappij – in elk geval in die zaken – enigszins twijfelachtig maakt.
Het is de vraag of uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de curator welbewust onder een verwijzing naar maatschappelijke belangen goederenrechtelijke rechten kan schaden. In Maclou en Prouvost hadden curatoren weliswaar bij volle kennis de eigendomsaanspraken van de schuldeisers aan een risico blootgesteld, zonder dat zij hiervoor persoonlijk aansprakelijk werden gehouden, maar het oordeel dat er geen zorgvuldigheidsnorm was geschonden was niet enkel en alleen gebaseerd op de behartiging van de terzake aanwezige maatschappelijke belangen. De overwegingen van de Hoge Raad in Maclou en Prouvost duiden bij nadere lezing erop dat de curator niet werd geacht onbetamelijk te hebben gehandeld, juíst omdat hij – in die omstandigheden – voldoende aandacht had gehad voor de belangen van die schuldeisers. Curatoren hadden immers bedongen dat de eigendomsrechten van de schuldeisers werden gerespecteerd en volgens het hof mochten zij er redelijkerwijs op vertrouwen dat die afspraak zou worden nagekomen. De solvabiliteit van de overnemende partij stond daarbij niet ter discussie.
Ook in de literatuur wordt aangenomen dat maatschappelijke belangen als het behoud van werkgelegenheid en ondernemingsactiviteiten niet onverkort kunnen rechtvaardigen dat rechten van individuele schuldeisers worden geschonden. Indien het recht van de schuldeiser een zekerheidskarakter heeft,7 wordt een schending ervan ten behoeve van het maatschappelijk belang eerder aanvaard dan indien het gaat om goederenrechtelijke aanspraken zonder zekerheidskarakter.8 En ook indien een inbreuk op het recht van de schuldeiser gerechtvaardigd kan worden, wordt daaraan de voorwaarde verbonden dat de belangen van de schuldeiser in zoverre zijn gewaarborgd dat hij op een of andere wijze vergoeding krijgt van de in zijn recht besloten waarde. Dit kan door het stellen van vervangende zekerheid door de curator of door het voldoen van de vordering ter verzekering waarvan zekerheid was gesteld.9 Op deze wijze wordt voorkomen dat de schuldeiser met een goederenrechtelijk recht wordt blootgesteld aan het risico van insolventie van de boedel. Hoewel met betrekking tot het handelen van de curatoren in Maclou en Prouvost de vraag kan worden gesteld of met het opnemen van het beding inzake de eerbiediging van de eigendomsaanspraken voldoende werd tegemoetgekomen aan de belangen van de schuldeisers – curatoren hadden bijvoorbeeld ook om een garantie kunnen vragen bij LWS – kan met het oordeel van de Hoge Raad wel worden aangenomen dat maatschappelijke belangen op zichzelf niet voldoende zijn om een inbreuk op rechten van schuldeisers te rechtvaardigen. De curator dient daarenboven zorgvuldigheid te hebben betracht met betrekking tot de belangen van de schuldeisers die besloten liggen in die subjectieve rechten.