Vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1454, NJ 2019/466 m.nt. N. Jörg.
HR, 06-07-2021, nr. 19/01538
ECLI:NL:HR:2021:1002
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-07-2021
- Zaaknummer
19/01538
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1002, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:400
ECLI:NL:PHR:2021:400, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1002
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0222
Uitspraak 06‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen belaging (meermalen gepleegd) van volstrekt willekeurig gekozen personen door gedurende periode van aantal maanden bedreigende telefoontjes te plegen, groot aantal bezorgdiensten te laten langskomen op woonadressen van slachtoffers en op naam van 1 van hen meerdere abonnementen af te sluiten, art. 285b.1 Sr. Vordering benadeelde partij m.b.t. vergoeding van immateriële schade. Aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.g.v. bewezenverklaarde belaging? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:793 en HR:2019:376 m.b.t. gevallen waarin sprake kan zijn van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW. Hof heeft bewezenverklaard dat b.p. gedurende een periode van 3 maanden is belaagd, waarbij b.p. herhaaldelijk telefoontjes heeft gekregen waarin hij werd uitgescholden en bedreigd, diverse bezorgdiensten langskwamen met niet-geplaatste bestellingen en niet-bestelde rouwauto bij woning van b.p. voor de deur stond. Hof heeft mede op grond hiervan geoordeeld dat verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op persoonlijke levenssfeer van (o.m.) dit slachtoffer en dat het gebeurde voor hem zeer beangstigend is geweest en lange tijd gevoelens van onzekerheid heeft teweeggebracht. ‘s Hofs daarop gebaseerde oordeel dat daardoor sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze a.b.i. art. 6:106.b BW, is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen aard en ernst van normschending en nadelige gevolgen daarvan voor b.p. alsmede onderbouwing van die vordering en wat daartegen namens verdachte is aangevoerd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Vervolg op ECLI:NL:HR:2021:418 (tussenarrest; bewijsklacht belaging van andere benadeelden slaagt).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01538
Datum 6 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 maart 2019, nummer 22/005377-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
1.1
De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:418, geoordeeld dat het eerste cassatiemiddel - dat betrekking heeft op de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] - slaagt. Bij dat arrest is de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het tweede cassatiemiddel, dat klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade die is veroorzaakt door de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 5] .
1.2
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het tenlastegelegde voor zover inhoudende dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , alsmede de strafoplegging, in welke vernietiging niet zijn begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 6] , en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel, onder meer wat betreft de immateriële schade.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] (...) door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] (...) te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
(...)
met het oogmerk die [benadeelde 5] (...) te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 februari 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 11 e.v.):
als verklaring van de aangever [benadeelde 5] :
Op 16 februari 2017 werd ik omstreeks 12:50 uur gebeld door een onbekend nummer. Ik hoorde een man tegen mij schelden: “Kankerschilder, de latex valt van de muur af.” De man zei tegen mij: “Ik kom met 10 man naar jouw woning toe”. Op 16 februari 2017 hebben vanaf 13.30 uur diverse bedrijven bij onze woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aangebeld met de mededeling dat ze door ons zouden zijn gebeld om op ons adres goederen af te komen leveren. De bedrijven varieerden van een aantal pizzabezorgers tot 3 verschillende taxi’s. (...)
De politie is ter plaatse geweest en heeft gezien dat er nog tweemaal werd aangebeld bij mijn woning door een slotenmaker en een loodgieter, (...)
Genoemde man heeft op 21 februari 2017 een bedrijf genaamd Schoonmaakwoede op mijn adres afgestuurd om een hennepkwekerij op te ruimen. (...)
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017060036-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 27 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaren [verbalisant 1]:
Op 22 februari 2017 is een klantverzoek opgemaakt. Ik nam telefonisch contact op met de meldster van dit bericht. Zij gaf bij mij op te zijn: [betrokkene 6]. Zij verklaarde: “Ik ben werkzaam bij Monuta. Monuta is werkzaam op het terrein van uitvaartdiensten. Vandaag is het bedrijf door een man die belde met nummer [telefoonnummer 1]. Deze persoon vertelde dat een man genaamd [betrokkene 7], wonende aan de [a-straat 1] te Rotterdam was overleden en dat zij het lichaam moesten ophalen. Aan de hand van deze melding is een rouwauto met twee mensen van ons bedrijf naar het adres gestuurd. De rouwauto was omstreeks 20:00 uur op het adres [a-straat 1] ter plaatse. Er bleek op dat adres niemand te zijn overleden.
(...)
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-22. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 84):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 2]:
Op 5 april 2017 werd ik telefonisch geïnformeerd door aangever [benadeelde 5] . Hij verklaarde dat hij zojuist gebeld was door de man die hem al eerder gebeld had en had uitgescholden. Nu had de zijn belager hem gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en had [benadeelde 5] uitgescholden voor kankerbeunhaas met je kankerfamilie. Daarna had de belager het gesprek beëindigd.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-29. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 116):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 2]:
Ik ontving op 15 april 2017 een bericht van aangever [benadeelde 5] . Aangever [benadeelde 5] verklaarde in zijn bericht dat er op vrijdag 14 april 2017 weer diverse bezorgers met eten waren gekomen en hadden aangebeld op de deurbel die toebehoort aan zijn woning.
8. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 mei 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-32. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven ‑ (blz. 126):
als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Op 21 mei 2017 werd er aangebeld bij mij in de flat aan de portiekdeur. Ik heb naar buiten gekeken en zag een bezorger staan.
9. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 31 mei 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017052563-36. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven ‑ (blz. 129):
als verklaring van aangever [benadeelde 5] :
Op 30 mei 2017 werd ik gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Ik hoorde dat een mannenstem mij vertelde dat ik nog een rekening had openstaan. Ik hoorde vervolgens dat deze man begon te schelden tegen mij. Ik herkende daarop deze stem als de man die mij eerder belaagd heeft. Ik hoorde dat hij het volgende tegen mij riep: “Kankerlijer, kankerflikker, kankerfamilie. Kankerhond, je durft niets meer zeker he? Lafbek. Je bent gewoon een laffe hond, kankerlijer.”
2.3.1
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde 5] met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
“4B Immateriële schade (smartengeld)
Zie schadeonderbouwingsformulier”
2.3.2
Het bij het schadeformulier als bijlage 1 gevoegde schadeonderbouwingsformulier houdt onder meer het volgende in:
“Psychische gevolgen
Benadeelde geeft aan dat het allemaal begonnen is met een telefoongesprek waarin benadeelde en zijn schilderwerk werd uitgescholden. Benadeelde schrok hiervan, maar vond het ook vreemd tegelijkertijd. Vanaf dit moment is het veelvuldig lastigvallen gestart.
Het belagen ging dagen door en dan was het weer even rustig. Ook werd benadeelde van verschillende mobiele nummers gebeld. Het ging hem niet in zijn koude kleren zitten. Door de belaging ontstond er enorme spanning en hierdoor was het voor benadeelde erg lastig zich te kunnen concentreren op zijn werk. In huis ging de deurbel constant. Er werd zelfs dag en nacht aangebeld. Benadeelde bleef steeds open doen en iedereen te woord staan en uitleg geven dat hij geen bestelling had geplaatst. Dit was erg vermoeiend.
Ook werd benadeelde midden in de nacht opgebeld en er werd dan gescholden. Benadeelde probeerde in het begin nog wat te zeggen als hij in de nacht gebeld werd, maar het werd zo vermoeiend en frustrerend dat wanneer benadeelde zijn telefoon opnam, hij niets meer zei.
Het was niet alleen erg vervelend en frustrerend voor benadeelde maar ook voor zijn gezin. Zijn dochter heeft er erg onder geleden, vooral toen er midden in de nacht een lijkwagen naar hun huis is gestuurd. Dit heeft er zowel bij benadeelde als bij zijn gezin behoorlijk in gehakt.
Benadeelde heeft slapeloze nachten gehad. Hij lag dan te piekeren over alles en kreeg het maar niet uit zijn hoofd.
Wanneer benadeelde aan het werk was, maakte hij zich erg druk om de veiligheid van zijn gezin en kon hij zich minder goed concentreren op zijn werkzaamheden. Hij is hierdoor ook opdrachten en inkomsten misgelopen.
Sinds het voorval is benadeelde alert en op zijn hoede op straat. Hij heeft toch het idee dat hij vanuit de verte in de gaten wordt gehouden door verdachte.
Benadeelde en zijn gezin hebben in het begin bijgehouden welke bedrijven allemaal aan de deur zijn geweest, maar dit was op een gegeven moment niet meer bij te houden omdat het er zoveel waren en de bedrijven soms vijf minuten na elkaar aanbelden op een dag.
Vergelijkbare jurisprudentie
Hierbij wordt verwezen naar ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0799 (bijlage 6)
De smartengeldvergoeding van Gerechtshof Leeuwarden van 08-04-2011, parketnummer 24003214 bedraagt, geïndexeerd naar de normen van het jaar waarin het delict is gepleegd, te weten 22-09-2016 t/m 21-06-2017, € 2.160,00.
Er is geen vergelijkbare uitspraak gevonden, ter referentie wordt verwezen naar bovengenoemde uitspraak ter indicatie.
Het meest opvallende verschil met de uitspraak is de wijze van belaging. Valse bestellingen in allerlei varianten, tot en met een lijkwagen midden in de nacht. Hetgeen allemaal ongedaan gemaakt moest worden. Anders is ook de duur; niet 5 maanden, maar 9 maanden. Het hele gezin van benadeelde heeft er onder te lijden gehad.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 3.000,00 en thans opeisbaar is.”
2.3.3
De bijgevoegde schriftelijke slachtofferverklaring houdt onder meer het volgende in:
“In huis heeft het lastigvallen en het constant aan de deur gebeld worden door bedrijven veel spanning veroorzaakt. Ik was op een gegeven moment niet meer in staat mijn werk gewoon uit te voeren. Ik kon me niet concentreren. Wanneer ik aan het werk was maakte ik me erg druk over de veiligheid van mijn gezin. Als verdachten al hiertoe in staat zijn ons als gezin zo lastig te vallen, waar kunnen ze dan nog meer toe in staat zijn. Deze gedachte ging vaak door mijn hoofd.
(...)
Mijn gezin is ook echt bang geweest. Bang omdat wij niet wisten wie ons dit aandeed. Niemand voelde zich meer veilig in huis.
Op een gegeven moment is er zelfs midden in de nacht een lijkwagen naar mijn adres gestuurd. Mijn dochter was er helemaal kapot van bij het zien van de lijkwagen die voor mij was gestuurd. Dit heeft er hard ingehakt bij mij en mijn gezin. Mijn dochter heeft er vooral onder geleden.
(...)
Door dit alles heb ik slapeloze nachten gehad. Ik lag te piekeren over het gebeuren en vroeg me af wie de stalkers waren en waarom iemand zoiets deed. (...)
Op straat was ik door dit alles extra op mijn hoede en alert. Vooral bij het openen van de deur bleef ik alert. Je weet maar nooit wie of wat verdachte nu weer mijn kant op zou sturen. Ik had het idee dat ik op straat in de gaten werd gehouden. (...)”
2.3.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 blijkt dat de gemachtigde van de benadeelde partijen het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde schriftelijke aantekening. Deze houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:
“Ik ben hier vandaag namens 5 slachtoffers die zich als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces. 4 van deze slachtoffers hebben gebruik willen maken van hun spreekrecht of hebben een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. In die verklaringen en de vorderingen benadeelde partij komt duidelijk naar voren welke impact het gedrag van verdachten heeft gehad op benadeelden.
Van die gevolgen wil ik er één nogmaals benadrukken. Benadeelden hebben lange tijd geen idee gehad wie hen aan het stalken was en hen is voorgehouden dat er een opdrachtgever was. (...)
Dat maakt deze zaak uniek. Bij alle benadeelden heeft u kunnen lezen, of heeft u gehoord, dat zij lange tijd zoekende zijn geweest naar de oorzaak van de stalking. Zij zijn nog erg wantrouwend geweest naar mensen in hun omgeving en kunnen het idee van die opdrachtgever, zelfs nu, nog maar moeilijk loslaten.
(...)
Door de vele conflicten met bezorgers voelden benadeelden zich ernstig lastiggevallen bij hun eigen woning en bij elke klank van de deurbel konden zij wel door de grond zakken. Het heeft gezorgd voor stress, angst en een gevoel van onveiligheid op straat en in hun eigen woning. En natuurlijk is dat gevoel erg gezakt ruim een jaar na de uitspraak van 6 december 2017, maar het komt nog regelmatig naar boven.”
2.3.5
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 blijkt verder dat de raadsman van de verdachte onder meer het volgende heeft aangevoerd:
“De overige twee benadeelde partijen (de Hoge Raad begrijpt: onder wie [benadeelde 5] ) vorderen onder meer immateriële schade. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het op de weg van de benadeelde partij ligt om de gestelde psychische schade te onderbouwen. Dat is niet gebeurd.”
2.4.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500 ter zake van immateriële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 5] . Het heeft daartoe het volgende overwogen:
“Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 5] .
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.541,- aan materiële schade en tot een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 7.541,00.
(...)
De advocaat-generaal heeft - zoals reeds overwogen - geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met vermeerdering van de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
(...)
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 6.041,-, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5] .”
2.4.2
Het bestreden arrest houdt verder het volgende in:
“De verdachte heeft zich samen met zijn mededader gedurende een periode van ruim 9 maanden schuldig gemaakt aan belaging van een vijftal - volstrekt willekeurig - gekozen personen. De verdachte en de medeverdachte hebben bedreigende telefoontjes gepleegd en een scala aan bezorgdiensten laten langskomen op de woonadressen van de slachtoffers (...). De verdachte en zijn mededader zijn planmatig te werk gegaan en zij hebben de nodige maatregelen getroffen teneinde niet te worden ontdekt als de plegers van deze belaging. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun naasten. Het gebeurde is voor de slachtoffers - zoals blijkt uit de aangiftes, de slachtofferverklaringen (...) - zeer beangstigend geweest en heeft lange tijd gevoelens van onzekerheid teweeggebracht.”
2.5
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 5] sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd het medeplegen van belaging. Het hof heeft niet vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
2.6
Artikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
2.7
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.8
Het hof heeft bewezenverklaard dat [benadeelde 5] gedurende een periode van drie maanden is belaagd, waarbij [benadeelde 5] herhaaldelijk telefoontjes heeft gekregen waarin hij werd uitgescholden en bedreigd, diverse bezorgdiensten langskwamen met niet-geplaatste bestellingen en een niet-bestelde rouwauto bij de woning van [benadeelde 5] voor de deur stond. Het hof heeft mede op grond hiervan geoordeeld dat de verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van (onder meer) dit slachtoffer en dat het gebeurde voor hem zeer beangstigend is geweest en lange tijd gevoelens van onzekerheid heeft teweeggebracht. Het daarop gebaseerde oordeel van het hof dat daardoor sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede de onderbouwing van die vordering en wat daartegen namens de verdachte is aangevoerd. Voor zover het cassatiemiddel hierover beoogt te klagen, faalt het.
2.9
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Slotsom
Nu het eerste cassatiemiddel volgens het onder 1 genoemde tussenarrest slaagt, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de tenlastegelegde belaging van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en de strafoplegging, in welke vernietiging niet is begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 6] ;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2021.
Conclusie 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Aanvullende conclusie AG. Falende klacht over toewijzing van vordering van benadeelde partij en oplegging schadevergoedingsmaatregel m.b.t. schade die is veroorzaakt door bewezenverklaarde belaging. Strekt tot partiele vernietiging en terugwijzing. (vervolg op PHR:2021:46)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01538
Zitting 20 april 2021
AANVULLENDE CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 12 maart 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens “medeplegen van belaging, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder de voorwaarden als weergegeven in het bestreden arrest, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaren, een en ander als omschreven in het bestreden arrest, en die maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verder heeft het hof een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard respectievelijk ten aanzien van deze voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. Ten slotte heeft het hof beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest is omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
In mijn conclusie van 19 januari 2021 heb ik mij reeds uitgelaten over het eerste middel.
De Hoge Raad heeft mij bij tussenarrest van 30 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om mij alsnog uit te laten over het tweede voorgestelde cassatiemiddel. Van die gelegenheid maak ik hierbij gebruik. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn oorspronkelijke conclusie naar aanleiding van het deels slagen van het eerste middel te herzien. Ik zal hierna concluderen tot een partiële vernietiging van de bestreden uitspraak in plaats van tot een vernietiging daarvan.1.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade die is veroorzaakt door de bewezenverklaarde belaging van [benadeelde 5] . De steller van het middel voert aan dat namens de verdachte gemotiveerd is uiteengezet dat en waarom geen sprake is van rechtstreekse schade en dat een zorgvuldige behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij had daarom in beide gevallen niet-ontvankelijk in de vordering behoren te worden verklaard. Gelet daarop is de beslissing van het hof tot toewijzing van de vordering en/of oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet begrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
5.2.
Voor de leesbaarheid van deze aanvullende conclusie zal ik de bewezenverklaring van het hof hier opnieuw weergeven. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 2 september 2016 tot en met 21 juni 2017 te Rotterdam en Leimuiden en Utrecht en Schoonhoven en Leiden en Spijkenisse, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door
meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen
en
meermalen die [benadeelde 6] te bellen en voedsel en taxi’s bij die [benadeelde 6] te laten komen en abonnementen af te sluiten op naam of op het adres van die [benadeelde 6] zodat die [benadeelde 6] met berichten van en verplichtingen jegens derden geconfronteerd zou worden
en meermalen voedsel te laten komen bij die [benadeelde 1]
en
meermalen voedsel en taxi’s en een glaszetter te laten komen bij die [benadeelde 2]
en
te bellen naar die [benadeelde 3] en meermalen voedsel en een taxi te laten komen bij die [benadeelde 3]
met het oogmerk die [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.”
5.3.
Het overzichtsarrest van de Hoge Raad inzake de vordering benadeelde partij, HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga houdt, voor zover van belang (en met weglating van voetnoten), het volgende in:
“2.3.1 De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
[…]
2.8.1 Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde schade.
2.8.2 In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.
[…]
2.8.6. Art. 361, vierde lid, Sv schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De begrijpelijkheid van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij is mede afhankelijk van de wijze waarop (en de stukken waarmee) enerzijds de vordering is onderbouwd en anderzijds daartegen verweer is gevoerd. Naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, zal de motivering van de toewijzing van de vordering dus meer aandacht vragen.
5.4.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde 5] met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer het volgende in:
“4A Materiële schade
Omschrijving materiële schade Bedrag Bijlage
Misgelopen inkomsten 7.500,00 2, 3 + 4
Kosten extra slot op deur 99,00 1 + 5
Totaal materiële schade € 7.599,00
4B Immateriële schade (smartengeld)
Omschrijving Immateriële schade Bijlage
Zie Schade-onderbouwingsformulier 6
Totaal Immateriële schade € 3.000,00
[…]
4D Verzoek tot schadevergoeding
Totaal materiële schade 4A € 7.599,00
Totaal immateriële schade 4B € 3.000,00
Totaal niet-vergoede schade € 10.599,00”
5.5.
Het bij het schadeformulier als bijlage 1 gevoegde schade-onderbouwingsformulier houdt onder meer in:
“Korte situatieschets
Verdachten, onbekenden, hebben inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde, door meermalen voedsel en/of een lijkwagen en/of taxi's en/of een escort en/of een schildersbedrijf en/of een glazenwasser/glaszetter en/of een schoonmaakbedrijf en/of een slotenmaker en/of een loodgieter te bestellen op naam en op het privé adres van benadeelde. Tevens hebben verdachten benadeelde telefonisch uitgescholden en bedreigd. Hierdoor heeft benadeelde veel overlast ondervonden.
Materiële schade
Misgelopen Inkomsten
Benadeelde heeft een schildersbedrijf en had een opdracht uitstaan voor het schilderen van de vloeren van de bergingen en containerruimte voor de VvE [a-straat] (bijlage 2 Offerte)
De werkzaamheden stonden gepland om te starten op 22 februari 2017. Op 17 februari 2017 heeft benadeelde telefonisch contact gehad met de opdrachtgever en heeft hij de opdrachtgever verzocht om de startdatum te verzetten in verband met persoonlijke omstandigheden en het doen van aangifte van stalking. Hierop heeft de opdrachtgever telefonisch en schriftelijke aangegeven dat zij de schilderopdracht heeft geannuleerd (bijlage 3 en 4 mail opdrachtgever) en dat deze bij een ander schildersbedrijf zou worden uitbesteed.
De gemiste inkomsten netto voor benadeelde bedraagt (bijlage 2): € 7.500,00
Kosten extra slot op de deur
Als gevolg van het voorval werd er zelfs meerdere malen op 1 dag aan de deur gebeld door personen die goederen kwamen leveren. Omdat benadeelde steeds uitleg moest geven dat hij niet degene is geweest die de goederen heeft besteld, werd er vaak agressief gereageerd op benadeelde en zijn gezin bij het openen van de deur. Benadeelde en zijn gezin voelde zich niet meer veilig en hebben geregeld dat er een extra slot op de voordeur is geplaatst (bijlage 5 bon). Het plaatsen van het extra slot is er op gericht de gevoelens van onveiligheid te verminderen bij benadeelde en zijn gezin ten gevolge van de belaging. Met het vervangen van het slot hoopte benadeelde een bijdrage te leveren aan het psychisch herstel van hem en zijn gezin. € 99,00
Totale materiële schade € 7.599,00
Immateriële schade
Fysiek letsel
Niet van toepassing
Psychische gevolgen
Benadeelde geeft aan dat het allemaal begonnen is met een telefoon gesprek waarin benadeelde en zijn schilderwerk werd uitgescholden. Benadeelde schrok hiervan, maar vond het ook vreemd tegelijkertijd. Vanaf dit moment is het veelvuldig lastig vallen gestart.
Het belagen ging dagen door en dan was het weer even rustig. Ook werd benadeelde van verschillende mobiele nummers gebeld. Het ging hem niet in zijn koude kleren zitten. Door de belaging ontstond er enorme spanning en hierdoor was het voor benadeelde erg lastig zich te kunnen concentreren op zijn werk. In huis ging de deurbel constant. Er werd zelfs dag en nacht aangebeld. Benadeelde bleef steeds open doen en iedereen te woord staan en uitleg geven dat hij geen bestelling had geplaatst. Dit was erg vermoeiend.
Ook werd benadeelde midden in de nacht opgebeld en er werd dan gescholden. Benadeelde probeerde in het begin nog wat te zeggen als hij in de nacht gebeld werd, maar het werd zo vermoeiend en frustrerend dat wanneer benadeelde zijn telefoon opnam, hij niets meer zei.
Het was niet alleen erg vervelend en frustrerend voor benadeelde maar ook voor zijn gezin. Zijn dochter heeft er erg onder geleden, vooral toen er midden in de nacht een lijkwagen naar hun huis is gestuurd. Dit heeft er zowel bij benadeelde als bij zijn gezin behoorlijk in gehakt.
Benadeelde heeft slapeloze nachten gehad. Hij lag dan te piekeren over alles en kreeg het maar niet uit zijn hoofd.
Wanneer benadeelde aan het werk was, maakte hij zich erg druk om de veiligheid van zijn gezin en kon hij zich minder goed concentreren op zijn werkzaamheden. Hij is hierdoor ook opdrachten en inkomsten misgelopen.
Sinds het voorval is benadeelde alert en op zijn hoede op straat. Hij heeft toch het idee dat hij vanuit de verte in de gaten wordt gehouden door verdachte.
Benadeelde en zijn gezin hebben in het begin bijgehouden welke bedrijven allemaal aan de deur zijn geweest, maar dit was op een gegeven moment niet meer bij te houden omdat het er zoveel waren
en de bedrijven soms vijf minuten na elkaar aanbelden op een dag.
Vergelijkbare jurisprudentie
Hierbij wordt verwezen naar ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0799(bijlage 6)
De smartengeldvergoeding van Gerechtshof Leeuwarden van 08-04-2011, parketnummer 24-003214 bedraagt, geïndexeerd naar de normen van het jaar waarin het delict is gepleegd, te weten 22-09- 2016 t/m 21-06-2017, € 2.160,00.
Er is geen vergelijkbare uitspraak gevonden, ter referentie wordt verwezen naar bovengenoemde uitspraak ter indicatie.
Het meest opvallende verschil met de uitspraak is de wijze van belaging. Valse bestellingen in allerlei varianten, tot en met een lijkwagen midden in de nacht. Hetgeen allemaal ongedaan gemaakt moest worden. Anders is ook de duur; niet 5 maanden, maar 9 maanden. Het hele gezin van benadeelde heeft er onder te lijden gehad.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 3.000,00 en thans opeisbaar is.
Totale immateriële schade € 3.000,00
Totale schade € 10.599,00
Benadeelde verzoekt u de vordering met een bedrag van € 10.599,00 toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Mocht u van oordeel zijn dat de vordering deels onevenredig belastend is voor behandeling in het strafgeding, dan verzoekt benadeelde u om het deel dat niet onevenredig belastend is toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren (in plaats van af te wijzen).
Tevens verzoekt benadeelde u een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr op te leggen voor zowel het schadevergoedingsbedrag als voor de verschuldigde wettelijke rente.
Benadeelde behoudt zich op grond van artikel 51f lid 3 Sv. uitdrukkelijk het recht voor om eventueel overige, nu nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van de verdachte te vorderen.
Proceskosten
Indien benadeelde tevens proceskosten vordert, vindt u deze op het formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding' bij vraag 6. Benadeelde verzoekt u de proceskosten toe te wijzen.”
5.6.
De gemachtigde van de benadeelde partijen heeft blijkens zijn in het proces-dossier gevoegde schriftelijke aantekeningen ter terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 onder meer het volgende aangevoerd:
“Ik ben hier vandaag namens 5 slachtoffers die zich als benadeelde partij hebben gevoegd in het strafproces. 4 van deze slachtoffers hebben gebruik willen maken van hun spreekrecht of hebben een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. In die verklaringen en de vorderingen benadeelde partij komt duidelijk naar voren welke impact het gedrag van verdachten heeft gehad op benadeelden.
Van die gevolgen wil ik er één nogmaals benadrukken. Benadeelden hebben lange tijd geen idee gehad wie hen aan het stalken was en hen is voorgehouden dat er een opdrachtgever was. […]
Dat maakt deze zaak uniek. Bij alle benadeelden heeft u kunnen lezen, of heeft u gehoord, dat zij lange tijd zoekende zijn geweest naar de oorzaak van de stalking. Zij zijn nog erg wantrouwend geweest naar mensen in hun omgeving en kunnen het idee van die opdrachtgever, zelfs nu, nog maar moeilijk loslaten.
Dat is gelijk ook de reden dat het voor ons erg lastig is geweest een passende uitspraak te vinden met vergelijkbare gevolgen. De meeste stalkingszaken kenmerken zich door een bekende die, in veel gevallen zijn of haar ex-partner, stalkt. Dat stalken bestaan dan vaak uit het veelvuldig sturen van berichten, plegen van telefoontjes en het fysiek langsgaan bij een slachtoffer. In deze zaak is dat niet gebeurd, maar hebben de verdachten andere mensen, die dat natuurlijk niet wisten, langs gestuurd. Daaruit zijn vele conflicten ontstaan tussen die mensen en benadeelden. Benadeelden hadden geen eten besteld, geen taxi laten komen, geen werklieden opgeroepen, geen escort besteld en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] hebben al helemaal niet midden in de nacht om een lijkwagen gevraagd. Ter ondersteuning van die conflicten zou ik graag willen wijzen op het geluidsfragment dat in eerste aanleg is afgespeeld. Duidelijk hoorbaar was een zeer gefrustreerde bezorger die verhaal wilde halen bij verdachten en hun adres wilde weten. Gelukkig is hij daar nooit geweest, want ik kan u verzekeren, gezien de toon van de bezorger, dat hij daar niet naartoe was gegaan om verdachten de hand te schudden en te feliciteren met hun geweldige grap. Die toon en die boosheid, daar werden benadeelden regelmatig mee geconfronteerd gedurende een lange periode.
Door de vele conflicten met bezorgers voelden benadeelden zich ernstig lastig gevallen bij hun eigen woning en bij elke klank van de deurbel konden zij wel door de grond zakken. Het heeft gezorgd voor stress, angst en een gevoel van onveiligheid op straat en in hun eigen woning. En natuurlijk is dat gevoel erg gezakt ruim een jaar na de uitspraak van 6 december 2017, maar het komt nog regelmatig naar boven.
[…]”
5.7.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:2.
“40. Ten aanzien van de materiële schade van [benadeelde 5] stelt de verdediging zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd dat deze een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde.
42. Uit het dossier volgt weliswaar dat [benadeelde 5] op 22 februari 2017, de startdatum van de geannuleerde opdracht, aangifte heeft gedaan om 10:00 uur ’s ochtends (p. 11), maar bij het maken van een afspraak om aangifte te doen kan over het algemeen prima rekening worden gehouden met de agenda van de aangever. Het is vaak ook mogelijk om in het weekend of de avonduren langs te komen.
43. [benadeelde 5] heeft daarnaast aangegeven dat hij niet in staat was om te werken na wat hem was overkomen en dat de opdracht ook in verband met onduidelijkheid omtrent de startdatum is ingetrokken. Feitelijk geeft hij hiermee aan dat zijn psychische toestand hem belemmerde zijn werk uit te voeren. Een benadeelde partij die een beroep doet op psychische schade is volgens vaste rechtspraak gehouden met voldoende concrete gegevens te onderbouwen dat er sprake is van psychische schade.3.In de regel wordt dat bewijs geleverd door een verklaring van een gedragsdeskundige of een arts. Hoewel het in deze zaak voorstelbaar is dat de aangever door het tenlastegelegde is geraakt, ontbreken concrete gegevens waarmee wordt onderbouwd waar de beperking uit bestond, wat daar precies de oorzaak van was en hoe lang hij daar mee heeft gekampt. De verdediging meent dat bij het ontbreken van deze gegevens de vordering niet kan worden toegewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat het missen van deze opdracht een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde. Ik verzoek u daarom de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.”
5.8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2019 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt voorts mede dat [benadeelde 5] , [benadeelde 4] , [benadeelde 6] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in eerste aanleg als benadeelde partij hebben gevoegd en een vordering tot schadevergoeding hebben ingediend. De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben schriftelijk te kennen gegeven dat de vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd, zodat die vorderingen in zijn geheel weer aan de orde zijn. De overige vorderingen zijn aan de orde tot de in eerste aanleg toegewezen bedragen.
De gemachtigde van de benadeelde partijen wordt in de gelegenheid gesteld de vorderingen nader toe te lichten en voert daartoe het woord overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde schriftelijke aantekeningen. In aanvulling daarop deelt hij het navolgende mede:
Alle vorderingen worden in hoger beroep gehandhaafd. De benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 4] ondervinden tot op de dag van vandaag hinder van de belagingen: als zij een pizza willen bestellen moeten zij vooraf betalen en nadere uitleg geven, zodat de pizzeria er zeker van hen is dat zij echt een pizza willen bestellen.
[…]
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. In aanvulling daarop deelt de raadsman het navolgende mede:
[…]
T.a.v. punt 39:
[…] De overige twee benadeelde partijen vorderen onder meer immateriële schade. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het op de weg van de benadeelde partij ligt om de gestelde psychische schade te onderbouwen. Dat is niet gebeurd.
T.a.v. punt 44:
De vordering dient derhalve te worden gematigd.
De gemachtigde van de benadeelde partijen wordt in de gelegenheid gesteld andermaal te reageren. Zij brengt daartoe het volgende naar voren:
De vordering van [benadeelde 5] is gematigd met een bedrag van € 500,-. De materiaalkosten zijn in mindering gebracht op de oorspronkelijk opdracht. Ik heb ter terechtzitting in eerste aanleg een e-mail van de boekhouder overlegd, waaruit zulks blijkt.
De materiële schade van [benadeelde 5] is evident. Hij heeft een opdracht gemist. Het ging niet goed met hem. Hij had geen idee wie achter de belagingen zat. Hij kon een tijd niet werken. De raadsman van de verdachte stelt zich op het standpunt dat het geestelijke letsel niet met stukken is onderbouwd, terwijl zulks blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wel is vereist. Dat is evident onjuist. De grond voor smartengeld in het onderhavige geval is gelegen in artikel 6:106, sub a, BW. Wanneer er een oogmerk bestaat om vrees aan te jagen, heeft de benadeelde recht op een schadevergoeding. Daarnaast is het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat er bij een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet ook vereist is dat er sprake is van psychisch letsel. Ik verwijs u in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2004 (ECLI:NL:HR:2004:A07721).
Ook haal ik het zogenaamde 'blauw oog'-arrest van de Hoge Raad aan: als er sprake is van een ernstig delict, met ernstige normschending, dat hoeft geestelijk letsel niet onderbouwd te worden. Het gaat in het onderhavige geval zowel om sub a als b van artikel 6:106 BW. Het is derhalve niet meer noodzakelijk om het geestelijk letsel te onderbouwen.
De raadsman van verdachte heeft ook nog een en ander opgemerkt over de aard van het feit. Dat is niet van belang bij immateriële schade. De aard van het feit is secundair, het gaat namelijk om de gevolgen voor het slachtoffer. Ik verwijs u in dit verband naar de notitie van J.B.M. Vranken bij het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2002 (NJ 2004, 112). Een schadevergoeding van €3000,- voor [benadeelde 5] is redelijk.
De raadsman merkt op dat hij niet in het bezit is van de voormelde, door de gemachtigde ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde, e-mail, waarop de gemachtigde een kopie van de desbetreffende e-mail aan de raadsman overlegt.
De raadsman overlegt het schriftelijke stuk daarop aan het gerechtshof, zodat daarvan een kopie kan worden gemaakt ter voeging in het dossier.”
5.9.
Aangehecht aan de schriftelijke aantekeningen van de gemachtigde van de benadeelde partijen bevindt zich een kopie van een e-mail bericht van de boekhouder [betrokkene 4] van 21 november 2017 en een e-mail bericht van [benadeelde 4] aan [betrokkene 5] (de gemachtigde van de benadeelde partijen). Deze kopie is blijkens een daarop gemaakte aantekening met pen ter terechtzitting in hoger beroep door de gemachtigde van de benadeelde partijen overgelegd aan het hof en aan de raadsman. Dit e-mail bericht houdt het volgende in:
“Geachte [betrokkene 5] ,
Nav het gesprek zend ik u de berekening door.
Totale opdracht was €7500,-
Kosten materiaal € 500,
Netto bedrag wat overblijf na aftrek inkomstenbelasting is € 4442,-
Met vriendelijke groet,
[benadeelde 4]
Verstuurd vanaf mijn iPhone
Begin doorgestuurd bericht:
Van: boekhouding [betrokkene 4]
Datum: 21 november 2017 om 15:56:42 CET
Aan: info
Onderwerp: netto
Antwoord aan: boekhouding [betrokkene 4]
hallo
als je 7000 euro aan inkomstenderving heb is dat netto
7000
36.55%
-2558
nettobedrag 4442
Met vriendelijke groet.
Boekhouding en Administratie
[betrokkene 4] ”
5.10.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
“Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 5] .
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.541,- aan materiële schade en tot een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag van € 7.541,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft – zoals reeds overwogen – geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met vermeerdering van de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat tot een bedrag van € 4.451,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is gelegen en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 6.041,- met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5] .”
De vordering tot vergoeding van materiële schade
5.11.
Blijkens zijn pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat ten aanzien van de materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde 5] onvoldoende is onderbouwd dat deze een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde feit. Aangevoerd is dat de oorzaak van het mislopen van inkomsten door [benadeelde 5] is gelegen in (i) het aangifte doen op het moment waarop [benadeelde 5] werkopdracht was ingepland, terwijl [benadeelde 5] ook op een ander moment aangifte had kunnen doen en (ii) [benadeelde 5] heeft aangegeven niet in staat te zijn om te werken na het bewezenverklaarde feit. Aangevoerd is dat [benadeelde 5] feitelijk een beroep doet op psychische schade die hij met voldoende concrete gegevens had moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van een gedragsdeskundige of een arts. Nu deze gegevens ontbreken kan niet worden vastgesteld dat het missen van deze opdracht een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde. De verdediging heeft het hof daarom verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
5.12.
Het schade-onderbouwingsformulier houdt ten aanzien van “misgelopen inkomsten” – kort gezegd – in dat [benadeelde 5] een schildersbedrijf heeft en een opdracht had uitstaan voor het schilderen van de vloeren van de bergingen en containerruimte voor de VvE [a-straat] en dat de werkzaamheden gepland stonden om te starten op 22 februari 2017, dat [benadeelde 5] op 17 februari 2017 contact heeft gehad met de opdrachtgever en hij de opdrachtgever heeft verzocht om de startdatum te verzetten in verband met persoonlijke omstandigheden en het doen van aangifte van stalking, waarop de opdrachtgever heeft aangegeven dat zij de schilderopdracht heeft geannuleerd en dat zij de opdracht aan een andere schilder heeft gegeven. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat “de materiële schade van [benadeelde 5] evident is, dat hij een opdracht heeft gemist, dat het niet goed met hem ging, dat hij geen idee had wie achter de belagingen zat en dat hij een tijd niet kon werken”. Uit het ‘verzoek tot schadevergoeding’, het schade-onderbouwingsformulier en de e-mails van de boekhouder van [benadeelde 5] en zijn partner [benadeelde 4] blijkt dat het gevorderde bedrag van € 4.451,- aan materiële schade de optelsom is van (i) het misgelopen bedrag aan inkomsten van de werkopdracht met aftrek van de niet-uitgegeven materiaal kosten en met aftrek van de inkomstenbelasting (€ 4442,-) en (i) de gemaakte kosten voor een extra slot op de voordeur (€ 99,-).
5.13.
Het hof heeft niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de benadeelde partij “evenwel” (dus in weerwil van wat de verdediging daaromtrent heeft aangevoerd, DP) heeft aangetoond dat tot een bedrag van € 4.451,- materiële schade is geleden. Gelet op de door de benadeelde partij aangegeven gevolgen die het tenlastegelegde feit bij [benadeelde 5] teweeg heeft gebracht (te weten het moeten doen van aangifte en het gedurende een periode niet kunnen werken), welke gevolgen gezien de aard en ernst van het tenlastegelegde voor de hand liggen, heeft het hof zijn oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade in de zin van art. 51a, eerst lid, Sv niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Het middel faalt in zoverre.
5.14.
Het oordeel van het hof dat de door [benadeelde 5] gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit is eveneens toereikend gemotiveerd bezien in het licht van hetgeen door de verdediging ter terechtzitting is aangevoerd. Anders dan de raadsman, merkt het hof de schade als gevolg van het missen van een opdracht niet onbegrijpelijk aan als materiële schade.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
5.15.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van de gevorderde immateriële schade aangevoerd dat het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat het op de weg van de benadeelde partij ligt om de gestelde psychische schade te onderbouwen, en dat dat niet is gebeurd.
5.16.
[benadeelde 5] heeft blijkens zijn schade-onderbouwingsformulier uitgebreid aangevoerd welke impact de maandenlange belaging op hem en zijn gezin heeft gehad en welke enorme spanning, frustratie, tekort aan concentratievermogen en vermoeidheid deze belaging tot gevolg had. Verder heeft de gemachtigde van de benadeelden ter terechtzitting aangevoerd dat, omdat de benadeelden was voorgehouden dat er een opdrachtgever van de belaging was, zij lange tijd zoekende zijn geweest naar de oorzaak van de stalking en dat zij nog erg wantrouwend zijn (geweest) naar mensen in hun omgeving. Door de vele conflicten met bezorgers voelden de benadeelden zich ernstig lastig gevallen bij hun eigen woning en bij elke klank van de deurbel konden zij wel door de grond zakken. Het heeft gezorgd voor stress, angst en een gevoel van onveiligheid op straat en in hun eigen woning.
5.17.
Het hof heeft, gelet op de toewijzing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade, kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 5] sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b BW, welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd het medeplegen van belaging. Het hof heeft niet vastgesteld dat [benadeelde 5] geestelijk letsel heeft opgelopen.4.
5.18.
Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte samen met zijn medepleger [benadeelde 5] heeft belaagd door meermalen voedsel en een lijkwagen en uitvaartondernemer(s) en taxi’s en een escort en een schoonmaakbedrijf en een slotenmaker en een loodgieter bij die [benadeelde 5] te laten komen en die [benadeelde 5] uit te schelden en te bedreigen, terwijl uit de in de strafmotivering opgenomen overwegingen van het hof onder meer blijkt dat de verdachte en zijn mededader planmatig te werk zijn gegaan en de nodige maatregelen hebben getroffen teneinde niet te worden ontdekt als de plegers van de belaging, alsook dat het gebeuren voor de slachtoffers zeer beangstigend is geweest en lange tijd gevoelens van onzekerheid heeft teweeggebracht. Het hof heeft mede op grond hiervan geoordeeld dat aldus een onaanvaardbare inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partijen. Het oordeel dat [benadeelde 5] immateriële schade heeft geleden die rechtstreeks verband houden met het strafbare feit, is, gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de voor de hand liggende nadelige gevolgen daarvan, niet onbegrijpelijk. Het middel faalt in zoverre.
5.19.
Gelet op de uit de stukken van het geding blijkende onderbouwing van de gevorderde immateriële schade, noopte hetgeen de verdediging daartegenin heeft gebracht – hetgeen niet meer inhoudt dan dat de benadeelde partij de gestelde psychische schade niet heeft onderbouwd – het hof niet tot een uitvoeriger motivering van de toewijzing van de immateriële schade. Ook voor zover het cassatiemiddel hierover beoogt te klagen, faalt het.
5.20.
Gelet op het voorgaande heeft het hof de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen de raadsman van de verdachte daarover ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.
5.21.
Het middel faalt.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het tenlastegelegde voor zover inhoudende dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , alsmede de strafoplegging, in welke vernietiging niet zijn begrepen de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 6] , en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2021
Met overname van de in het origineel gebruikte voetnoot.
Vgl. HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012.