ABRvS, 14-01-2019, nr. 201809551/1/V2 en 201809551/2/V2
ECLI:NL:RVS:2019:70
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-01-2019
- Zaaknummer
201809551/1/V2 en 201809551/2/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:70, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑01‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201809551/1/V2 en 201809551/2/V2.
Datum uitspraak: 14 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 november 2018 in zaak nr. NL18.19143 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 november 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, advocaat te Joure, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het hogerberoepschrift houdt geen toespitsing en voortzetting van het geschil in. De vreemdeling herhaalt namelijk alleen in beroep naar voren gebrachte standpunten waarop de rechtbank heeft beslist. De vreemdeling reageert in het hoger beroepschrift niet op de rechtsoverwegingen van de rechtbank, maar doet alsof die er niet zijn. Daarom is er geen grief als bedoeld in artikel 85, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
2. Gelet op artikel 85, derde lid, van de Vw 2000 is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bosma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019
572-844.