Rb. Arnhem, 01-12-2010, nr. 193714
ECLI:NL:RBARN:2010:BO6175
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
01-12-2010
- Zaaknummer
193714
- LJN
BO6175
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BO6175, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 01‑12‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 01‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Schadestaatprocedure m.b.t. ongevalsschade.
Partij(en)
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 193714 / HA ZA 09-2252
Vonnis van 1 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Reaal genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 14 april 2010
- -
het proces-verbaal van comparitie van 9 juli 2010
- -
de akte inhoudende overlegging stukken en uitlaten onderzoekswensen van [eiser]
- -
de akte overlegging producties tevens akte uitlating deskundigenbericht van Reaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar de vonnissen in het incident van 27 januari 2010 en 14 april 2010. In aanvulling daarop worden nog de volgende feiten vastgesteld.
2.2.
Op het formulier van de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis Gelderse Vallei van 15 april 1998 staat onder meer:
‘Anamnese: auto vs re zijde auto, zat als rijinstructeur op passagierstoel. Bewusteloos -.
Tintelingen -. Nekpijn +. Onderzoek: schedel gb CWK laag drukpijn mn C6 C7. Thorax/abd/extremiteiten gb. Bekken gb, re heup iets gevoelig/pijnlijk. Neurovasc gb.
Diagnose: X-CWK: degeneratieve veranderingen (…) contusie CWK
Beleid/behandeling: rust, pijnstillers. (…)’
2.3.
In een brief van 28 mei 1998 van neuroloog [arts1] aan de huisarts van [eiser] staat onder meer:
Op 23-04-1998 zag ik poliklinisch bovengenoemde patiënt vanwege restklachten na een verkeersongeval.
Anamnese:
Patiënt vertelde dat hij tijdens zijn werkzaamheden als rij-instructeur een week geleden aangereden is. Hij zat naast de bestuurder en droeg een veiligheidsgordel, toen zijn auto onverwacht van rechts werd aangereden. Patiënt kan zich het ongeval niet goed herinneren; naar alle waarschijnlijkheid is hij buiten kennis geweest. Wel voelde hij direct pijn in de nek en een raar gevoel in zijn rechteroog, waarbij hij moeite had om dit open te houden. Nadat de politie en de ambulance gearriveerd waren, werd patiënt vervoerd naar de afd. Spoedeisende Hulp van ons ziekenhuis, alwaar hij onderzocht werd en röntgenonderzoek plaatsvond. Nadien mocht hij naar huis terugkeren. Thuis kreeg hij steeds meer last van pijnklachten in zijn nek, uitstralend enerzijds naar het hoofd en anderzijds naar rechterschouder en –arm. Hij had moeite om zijn ogen op te houden en werd in verband hiermee onderzocht door een oogarts te Arnhem, die geen afwijkingen op zijn vakgebied kon vaststellen. Patiënt klaagt verder over zweethanden, moeite met concentratie en geheugen, prikkelbaarheid.
Medische voorgeschiedenis: Blanco. (…)
Specieel neurologisch onderzoek:
Niet-zieke patiënt conform kalenderleeftijd; ongestoorde beweeglijkheid van hoofd, hals en beide schouders; geen painfull arc van het schoudergewricht; (…). Resterend neurologisch onderzoek ongestoord.
- -
CT-scan cerebraal: Ongestoord.
Bij poliklinische controle op 26-05 vertelde patiënt dat het inmiddels beter gaat. Vanwege zijn visusklachten is hij ook onderzocht door een oogarts. Hij is even gestopt met werken omdat hij het idee had dat alles in het leven langs hem heen ging. Hij schrikt al van het dichtslaan van een autodeur. In overleg werd besloten tot proefbehandeling in de vorm van oefentherapie Cesar ter optimalisering van houding en bewegingspatroon in de hoop dat hierdoor de tendomyogene klachten afnemen. (…).’
2.4.
In een brief van 25 september 1998 schrijft neurochirurg [arts2] aan de huisarts van [eiser] onder meer:
Op 23.9.1998 bezocht bovengenoemde patiënt voor de eerste keer het neurochirurgisch spreekuur.
ANAMNESE: Patiënt heeft in april 1998 een auto-ongeval gehad, sindsdien heeft patiënt last van hoofdpijn, zwarte vlekken en subjectief gezichtsvermogenverlies rechts. Patiënt slaapt onrustig, bijt af en toe op zijn lip en is volgens zijn omgeving prikkelbaarder dan normaal. Patiënt is van beroep rijschoolhouder, voelt zich echter onzeker tijdens het autorijden en geeft dan ook geen lessen meer. Patient vertelt dat hij niet meer adequaat kan reageren op acute verkeerssituaties. I.v.m. nekklachten bestaande sinds het auto-ongeval heeft patiënt twee keer per week Cesar-therapie. Subjectief bestaan er geen paresen, wel vertelt patiënt dat hij wat tintelingen voelt in de rechter gelaatshelft. Af en toe ziet patiënt dubbel. In april 1998 zou door een oogarts direct na het ongeval visusverlies bestaande uit quadrananopsie van het temporale onderquadrant van het rechter oog zijn vastgesteld. (…)
Voorgeschiedenis: in 1978 knie-operatie links. (…)
AANV. ONDERZOEK: MRI toont klein defect links parietaal in het schedeldak.
CONCLUSIE: patiënt met klachten sinds april 1998 na auto-ongeval. Bij aanvullend onderzoek is er een defect zichtbaar links parietaal in het schedeldak. I.v.m. onvoldoende informatie zal een nieuwe MRI gemaakt worden (…).’
2.5.
In een brief van 3 november 1998 schrijft [arts2] voornoemd aan de huisarts van [eiser] onder meer:
‘ANAMNESE: Patiënt houdt zijn klachten van knoepen in de nek en trillende spieren in de nek, hoofdpijnklachten etc. welke niet gerelateerd zijn aan de wijking in het schedeldak links achter frontaal. (…)
CONCLUSIE: Aangezien de klachten van patiënt hieraan niet gerelateerd kunnen worden en het lijkt te gaan om een benigne afwijking, die als toevalsbevinding gezien moet worden, lijkt een afwachtende houding gerechtvaardigd. (…)’
2.6.
In een brief van 25 januari 1999 van [arts1] voornoemd aan dr. [arts3], verbonden aan het St. Radboud ziekenhuis te Nijmegen, staat onder meer:
‘Gaarne verzoek ik u om bovengenoemde patiënt voor het spreekuur op te roepen teneinde een second opinion op academisch niveau te kunnen geven betreffende zijn bij herhaling geobjectiveerde opticopathie rechts. Zowel het VEP-onderzoek als herhaald gezichtsveldonderzoek door coll. De Haas (…) tonen aanwijzingen voor een rechtszijdige opticopathie. (…)’
2.7.
In een brief van 4 juni 1999 schrijft [arts4], medisch psycholoog aan [arts1] voornoemd staat onder meer:
‘Patiënt werd verwezen door (…) [arts1] in verband met een oriënterend neuropsychologisch onderzoek gericht op differentiaal diagnostiek m.b.t. zijn complex klachtenpatroon. (…) Hoewel een gedeelte van de klachten van patiënt zouden kunnen passen binnen het kader van een whiplashsyndroom, ben ik er, gezien de stand van zaken, huiverig voor daarnaar nu een neuro-psychologisch onderzoek te doen. Bij de huidige stand van zaken dienen intracraniële processen mijns inziens volledig te worden uitgesloten, voordat neuropsychologisch onderzoek naar een eventueel whiplashbeeld wordt gestart. (…)’
2.8.
In een brief van 13 juli 1999 van oogarts [arts3] voornoemd aan [arts1] voornoemd staat onder meer:
‘Op 22.3.99 zagen wij bovengenoemde patiënt op onze polikliniek voor een second opinion (…).
Voorgeschiedenis: Patiënt heeft sinds april 1998 na een auto-ongeluk last van wazig zien met OD. Reeds verrichte MRI orbitae liet geen afwijkingen zien. (…)
Decursus: Normale visus OD. Vergrote blinde vlek volgens Goldmann gezichtsveldonderzoek en gestoorde visual evoked response en roodgroen kleurenziensstoornis, allen pleitend voor opticopathie OD. Waarschijnlijk is hier sprak van een lichte traumatische opticopathie met een stabiel beloop. Verdere diagnostiek lijkt ons niet geïndiceerd. (…)
Conclusie: Opticopathie OD, hoogstwaarschijnlijk traumatisch bepaald.’
2.9.
In een brief van 19 november 1999 van [arts1] voornoemd aan de huisarts van [eiser] staat onder meer:
‘Op 26-10-1999 zag ik poliklinisch wederom bovengenoemde patiënt vanwege hoofdpijnklachten. (…) Anamnestisch voldoen de hoofdpijnklachten van patiënt aan de criteria voor spierspanningshoofdpijn. Deze hoofdpijn zou kunnen samenhangen met de verwerking van diverse psychotraumatische gebeurtenissen uit het recente verleden. Deze suggestie wees patiënt resoluut van de hand. (…) Op 18-11 besprak ik met patiËnt en zijn echtgenote nogmaals dat het hier gaat om spierspanningshoofdpijn. (…)’
2.10.
Bij beschikking van 25 februari 2000 is beslist dat [eiser] vanaf 15 april 1999 voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt geacht en gedurende een periode van vijf jaar recht heeft op een WAZ-uitkering van f 30,19 bruto per uitkeringsdag.
2.11.
In een brief van cesartherapeute [arts5] staat van 29 maart 2000 onder meer:
‘Sinds juni 1998 heeft dhr. [eiser] oefentherapie Cesar gehad in verband met tendomyogene hoofd- en nekpijn. De behandeling vond een keer per week plaats (…)
Resultaat: de klachten zijn niet verminderd. Dhr. [eiser] heeft veel last van hoofdpijn, slecht zien, concentratieverlies, slaaploosheid en cognitieve stoornissen. Deze klachten belemmeren hem in het normaal functioneren in het ADL. (…) In december vond de laatste behandeling plaats. (…)’
2.12.
In een op verzoek van Nationale Nederlanden, de ongevallenverzekeraar van [eiser], op 3 november 2000 uitgebrachte neurologische rapportage schrijft neuroloog dr. [arts6] onder meer:
Conclusie
Posttraumatische hoofdpijn en nekpijn alsmede een traumatisch opticusletsel rechts.
(…)
- 2.
Ja, d.w.z. de hoofd- en nekpijn kunnen zeker een ongevalsgevolg zijn. Er is een aantal patiënten die zeer langdurig posttraumatisch nek- en hoofdpijn houden. In het algemeen is er dan ook geen letsel aantoonbaar op de MRI-scan. De hoofdpijn die links op de vertex gelokaliseerd is, is lastiger te verklaren en hangt misschien samen met het schedeldefect, dat overigens van congenitale origine zou kunnen zijn. Hiermee zie ik een wat moeizamer relatie met het ongeval. De visusstoornis in het rechteroog is zeer wel verklaarbaar door het ongeval. (…)
3.
Er zijn op dit moment geen afwijkingen aantoonbaar bij neurologisch onderzoek. (…)
- 5.
De beperkingen berusten vooral op het waargenomen gezichtsveldverlies bij oogheelkundig onderzoek. Deze zijn geobjectiveerd en zijn een beperking ten aanzien van het verrichten van arbeid als rij-instructeur.
- 6.
Het gezichtsveldverlies van het rechteroog zal niet meer herstellen. De kans dat er nog herstel optreedt nog langer dan twee jaar na het trauma is nihil. De pijnklachten kunnen geleidelijk aan nog wel wat verbeteren.
- 7.
De nekpijn moet worden geduid als een postwhiplashsyndroom, gezien de criteria gehanteerd door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Er is op zichzelf slechts een geringe mate van invaliditeit op basis van de pijn die door mij wordt gesteld op 1%. Ten aanzien van de traumatische opticusneuropathie wordt de verklaring van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie gevolgd, hoofdstuk 3, paragraaf A. Er is een partiële uitval van de nervus opticus aan een kant, waarbij de proef van Donders overigens wel normaal is, zodat deze wordt gesteld op een kwart van de totale uitval nervus opticus, met name berustend op een kwadrantopsie, d.w.z. 6% teruggerekend voor de hele mens, totaal 7%. (…)’
- 2.13.
In een brief van 8 februari 2001 van Nationale Nederlanden aan [eiser] staat onder meer:
‘Op basis van het rapport van dr. R.H. [arts6] (…) heeft onze geneeskundig adviseur geconcludeerd, dat er ten gevolge van het ongeval d.d. 15 april 1998 geen medisch objectiveerbare afwijkingen geconstateerd zijn. (…) Hoewel er, zoals hierboven gesteld, geen recht op uitkering bestaat, zijn wij bereid, omdat het zogenaamde ‘post-whiplash-syndroom” door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie als bestaand is geaccepteerd, geheel vrijblijvend een onverplichte uitkering te doen van f 1.000,00, zijnde 1% van het verzekerde bedrag bij blijvende invaliditeit. Daarnaast blijkt uit het rapport van de heer [arts7], oogarts, zo vernamen wij van onze geneeskundig adviseur, dat de mate van blijvend functieverlies van uw rechteroog is vastgesteld op 77%. (…) Bij gedeeltelijk blijvend functieverlies wordt van dit percentage een evenredig deel uitgekeerd. In uw geval is dat dan 77% van 30% is 23,1% van f 100.000,00 is f 23.100,00. (…)’
- 2.14.
In een door oogarts [arts8] opgemaakt rapport d.d. 16 november 2001 dat hij heeft toegezonden aan Europrotector, de toenmalige belangenbehartiger van [eiser], staat onder meer:
‘Huidige klachten:
- 1.
Betrokkene heeft sinds het ongeval last van hoofdpijn, periodiek maar wel hinderlijk.
- 2.
Hij ziet minder met het rechteroog en heeft, zoals hij zelf zegt, moeite om met het rechteroog te focussen.
3.
Bij het focussen met het rechteroog ontstaan vaak traanklachten na verloop van tijd.
4.
Betrokkene zegt meer en vaker een zonnebril te dragen dan voor het ongeval. (…)
Diagnose
Trauma captis, waarna
- 1.
blijvend gezichtsvelddefect van het rechteroog.
- 2.
Traumatische opticopathie rechts.
- 3.
Passagère traanklachten rechts.
4.
Subjectief minder zien met het rechteroog en m.n. focusklachten van de ogen.
5.
Concentratieproblemen.
Samenvatting en beschouwing.
(…) Mijns inziens zijn er naast de duidelijk objectiveerbare problemen van het rechteroog ook nog andere zaken die van invloed zijn op de medische toestand van betrokkene, m.n. op neurologisch gebied is er mogelijk het een en ander aan de hand. Hij heeft posttraumatische concentratiestoornissen en zegt zelf ook een duidelijk ander persoon te zijn dan voor het ongeval. Zijn vrouw bevestigt dit. De klachten die betrokkene aan zijn ogen toeschrijft zijn niet geheel door de oogheelkundige situatie te verklaren. Op zich heeft betrokkene een goede visus aan beide ogen en zou hij met enige moeite goed kunnen lezen. (…) Mijns inziens zijn er geen andere factoren van invloed. (…) Totaal functieverlies rechteroog 46%. (…) Zijn klachten bij deelname aan het verkeer zijn, mijns inziens, heel goed oogheelkundig te verklaren. Hij mist het totale temporale gezichtsveld van zijn rechteroog. Dit ten gevolge van de traumatische opticopathie rechts. (…) T.a.v. het lezen heb ik, zoals eerder gemeld, twijfels of het alleen een oogheelkundig probleem betreft. Mijns inziens zijn er ook concentratieproblemen die ten grondslag liggen aan het minder goed en langdurig kunnen lezen. (…) Zoals al eerder vermeld ligt de voornaamste oogheelkundige beperking bij betrokkene in het ontbreken van het temporale gezichtsveld van het rechteroog. Hij zal daarom dus objecten en zaken die zich bevinden aan de rechterkant van zijn blik niet goed of te laat waarnemen. Zoals gezegd uit zich dat m.n. in het verkeer maar ook bij het niet van zien van kastjes e.d. in huis. Hij zou dit kunnen opvangen door veel en dwangmatig met zijn hoofd naar rechts te draaien om zodoende steeds een indruk te hebben van wat zich in zijn rechter gezichtsveld bevindt. (…) Voor wat betreft de oogheelkundige ongevalsgevolgen is er, mijns inziens, sprake van een definitieve eindtoestand.’
- 2.15.
In een op verzoek van [eiser] opgestelde arbeidsdeskundige rapportage van [deskundige1] van 15 november 2002 staat onder meer:
‘(…) Uit mijn arbeidsdeskundige dossierstudie is gebleken dat betrokkene theoretisch voor zo’n 30% arbeidsongeschikt is voor zijn oorspronkelijke beroep van (zelfstandig) rij-instructeur. Dit op grond van zowel whiplash (nek) klachten als zijn visusbeperking. Aangezien betrokkene geen vennoot meer is van de autorijschool zal hij zijn aangewezen op loondienstfuncties. Gezien zijn zeer beperkte opleiding, arbeidsverleden en met name zijn leeftijd zal betrokkene in combinatie met zijn beperkingen en WAO-situatie weinig kansen maken op de arbeidsmarkt, zoals die was kort na het ongeval en zoals die nu is. Op grond van de door de heer [arts4] aangegeven belastbaarheid heb ik voor betrokkene passende functies geduid volgens de Standaard Beroepen Classificatie en het FIS-systeem. Ook en zelfs nog meer voor deze beroepen geldt dat het problematisch zal zijn om betrokkene, gezien de hiervoor beschreven omstandigheden, te reïntegreren. Daarbij komt nog dat betrokkene, buiten zijn ervaringen als rij-instructeur geen enkele andere beroepservaring heeft. Ook dit geldt voor zowel de situatie kort na ongeval als voor de situatie nu.’
- 2.16.
Op 8 oktober 2003 is een voorlopig getuigenverhoor gehouden bij de rechtbank Arnhem waarbij als getuigen zijn gehoord [eiser], zijn ex-echtgenote [getuige1] en zijn voormalig mede-vennoot [getuige2].
- 2.17.
In een brief van het UWV aan de advocaat van [eiser] van 9 oktober 2003 staat onder meer:
‘Met deze brief bevestig ik u dat de heer [eiser] toestemming heeft gevraagd en gekregen voor zijn verblijf in Frankrijk. Het opstarten van een wijnbouwbedrijf in Frankrijk heeft in goed overleg en met instemming van het UWV, voorheen Cadans, plaatsgevonden. (…)’
- 2.18.
In een brief van oogarts [arts9] [eiser] van 23 november 2006 staat onder meer:
‘(…) Patient komt mijns inziens niet in aanmerking voor rijbewijskeuring groep II, waarvoor de eisen o.a. breedte van het gezichtsveld > 140° moet zijn.’
- 2.19.
[eiser] heeft medische informatie overgelegd van artsen in Frankrijk, te weten brieven van mei 2010 van chirurgie orthopédique [arts10] en brieven van mei en juni 2010 van het laboratoire d’analyse medicales. [eiser] heeft verder de huisartsenkaart in het geding gebracht over de periode 13 november 1993 tot en met 23 maart 2001.
3. De vordering
3.1.
[eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- I.
voor het geval Reaal de betekende schadestaat betwist: bij tussenvonnis tot deskundige met betrekking tot de schadebegroting zal benoemen NRL en in goede justitie een eerste kostenvoorschot zal vaststellen, met bepaling dat de kosten van de deskundige uitsluitend voor rekening van Reaal komen, dat het eerste kostenvoorschot binnen twee weken na dagtekening van het tussenvonnis door Reaal aan de deskundige moet zijn betaald en dat vervolgvoorschotten door Reaal aan de deskundige moeten zijn betaald binnen twee weken nadat de deskundige Reaal daartoe schriftelijk heeft verzocht;
in alle gevallen:
- II.
Reaal zal veroordelen binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] te betalen:
- a)
over de periode 15 april 1998 tot en met 31 december 2008 ten titel van schadevergoeding [wegens] tot en met 31 december 1998 geleden blijvend verlies aan verdienvermogen € 358.637,79 conform de betekende schadestaat, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, een en ander onder voorbehoud van de gelijkblijvende WAZ-uitkering, vermeerderd met wettelijke rente te berekenen vanaf 1 januari 2010;
- b)
met ingang van 1 januari 2009 tot en met 14 december 2017 [wegens] nog te lijden blijvend verlies aan arbeidsvermogen € 404.000,03 althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 en te vermeerderen met in goede justitie vast te stellen schade indien de WAZ-uitkering van [eiser] na 1 januari 2010 verlaagd wordt en/of eerder eindigt dan 1 december 2015;
- III.
ten titel van immateriële schadevergoeding
- a)
wegens psychische schade door het sinds 1998 durende verzet van Reaal en haar rechtsvoorgangsters tegen de schade-afwikkeling, te begroten op € 10,-- per kalenderdag, althans op een in goede justitie vast te stellen bedrag per kalenderdag, te berekenen vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag waarop het te wijzen vonnis in kracht van gewijsde gaat, vermeerderd met de wettelijke rente telkens per 1 januari van het verstreken jaar te berekenen;
- b)
wegens psychische schade door verlies van zijn maatschappelijke positie € 25.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999;
- c)
wegens psychische schade door de ontbinding door echtscheiding van zijn 30-jarige huwelijk als ongevalsgevolg van € 5,-- voor elke kalenderdag, althans op een in goede justitie vast te stellen bedrag per kalenderdag, van 27 september 2001 tot 26 juni 2021;
- d)
wegens psychische en/of fysieke schade door uit het verkeersongeval voortvloeiende fysieke klachten en beperkingen van € 5,-- voor elke kalenderdag, althans op een in goede justitie vast te stellen bedrag per kalenderdag, vanaf datum ongeval tot 14 september 2031;
- e)
wegens gederfde levensvreugde door het verlies van de mogelijkheid tot catamaranzeilen van € 2,-- voor elke kalenderdag, althans op een in goede justitie vast te stellen bedrag per kalenderdag, van 15 april 1998 tot en met 14 december 2017;
- IV.
ten titel van verlies van de op geld waardeerbare hulp en bijstand die de ex-echtgenote van [eiser] hem op grond van de artikelen 1:81 en 1:30 lid 2 BW verschuldigd was te betalen:
- a)
over de periode 27 september 2001 tot en met 31 december 2008 € 43.635,86 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010;
- b)
over de periode 1 januari 2009 tot en met 26 juni 2021 € 81.478,04 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2010;
- V.
ten titel van het verlies aan zelfwerkzaamheid te betalen € 5,- voor elke kalenderdag, althans op een in goede justitie vast te stellen bedrag per kalenderdag, van 15 april 1998 tot en met 14 december 2017, vermeerderd met de wettelijke rente telkens per 1 januari van het verstreken jaar te berekenen;
- VI.
ten titel van buitengerechtelijke kosten:
- a)
de door [eiser] verschuldigde kosten van Europrotector van € 16.538,36 + € 2.000,--;
- b)
de door [eiser] verschuldigde kosten € 8.925,-- voor het calculeren en specificeren van de schadestaat;
- c)
de door [eiser] in 1998 en 1999 gemaakte extra reiskosten voor artsen- en ziekenhuisbezoek en therapie € 317,20 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 317,20 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 respectievelijk vanaf 1 januari 2000;
- d)
de door [eiser] in 1998 en 1999 verschuldigde eigen bijdrage ziektekosten van
€ 1.920,-- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 respectievelijk vanaf 1 januari 2000;
- e)
de door [eiser] aan mr. Langstraat in de buitengerechtelijke fase verschuldigde kosten van rechtsbijstand van € 6.903,89, vermeerderd met de wettelijke rente;
- g)
de door [eiser] aan AAB verschuldigde deskundigenkosten van € 1.231,66, vermeerderd met de wettelijke rente,
met veroordeling van Reaal in de proceskosten van [eiser] met de bepaling dat Reaal de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf acht dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met nakosten van € 131,- dan wel € 199,-- in geval van betekening.
3.2.
Reaal heeft verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Bij vonnis van 7 mei 2008 heeft de rechtbank de rechtsvoorganger van Reaal, Axa, veroordeeld tot vergoeding aan [eiser] van de schade ten gevolge van het [eiser] op 15 april 1998 overkomen verkeersongeval, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Axa heeft tot op heden € 55.033,52 aan voorschotten uitgekeerd. In deze schadestaatprocedure vordert [eiser] de schade die hij als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden. Daarop zal het bedrag aan voorschotten in mindering moeten worden gebracht.
Vorderingen II a en b: arbeidsvermogensschade
4.2.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van het hem op 15 april 1998 overkomen auto-ongeval visusproblemen heeft ontwikkeld en (daarmee samenhangende) concentratieproblemen en hoofdpijn- en nekklachten. Daardoor was hij niet langer in staat zijn werk als zelfstandig autorijinstructeur te blijven uitoefenen en is hij uiteindelijk uit de vennootschap getreden. Hij is niet in staat om met zijn huidige werk – [eiser] heeft een wijndomein in Frankrijk gekocht waar hij wijn verbouwt en hij importeert wijn naar Nederland – een vergelijkbaar inkomen te generen als voorheen zodat hij arbeidsvermogensschade lijdt, aldus [eiser].
4.3.
Reaal betwist dat [eiser] zijn werk als rij-instructeur vanwege de ongevalsgevolgen moest staken. Zij verwijst onder meer naar het arbeidsdeskundige rapport van [deskundige1] die op grond van het rapport van neuroloog [arts6] onder meer concludeert dat het [eiser] vanwege de aard van zijn visusklachten (het gezichtsveld was ten minste 140°) wel was toegestaan als rij-instructeur te werken. Uitgaande van het rapport van [deskundige1] had [eiser] – zij het voor een minder percentage - zijn deelname in de vof kunnen voortzetten, hetgeen de vennootschapsakte ook toestond. Voor het overige wordt het rapport van [deskundige1], in het bijzonder zijn conclusie, betwist. Verder blijkt dat bij [eiser] voor het ongeval al sprake was van een coxarthrose rechts, op grond waarvan hij ook zonder ongeval zijn beroep als rij-instructeur zou zijn kwijtgeraakt. Uit het getuigenverhoor van [getuige2] komt naar voren dat [eiser] al voor het ongeval voornemens was om zo’n vijf jaar na toetreding van [getuige2] in 1997, de vennootschap aan hem over te dragen. Ook dan zou zijn situatie vergelijkbaar zijn als die na het ongeval. Ten slotte betwist Reaal dat [eiser] zijn restverdiencapaciteit optimaal benut met zijn huidige werkzaamheden en daaruit voortkomende verdiensten en hij betwist de gestelde financiële consequenties en de stukken die in dat verband zijn overgelegd.
4.4.
De rechtbank zal eerst oordelen over de vraag naar de medische gevolgen van het ongeval.
visusproblemen
4.5.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als gevolg van het ongeval visusklachten heeft ontwikkeld en dat hij op grond daarvan zijn werkzaamheden als rij-instructeur niet meer mocht uitoefenen, verwijst [eiser] naar de diverse berichten van oogartsen die door hem zijn overgelegd. Ter zitting heeft Reaal alle overgelegde medische rapporten betwist omdat Reaal onbekend is met de voorgeschiedenis van [eiser] (huisartsenkaart) en zijn huidige medische toestand. Wat betreft de visusklachten heeft Reaal ter zitting betoogd dat die kennelijk zijn toegenomen en dat dat niet voor de hand ligt als de klachten ongevalsgevolg zijn. Ook heeft [eiser] de auto die hem aanreed niet zien aankomen, hetgeen ook duidt op reeds bestaande oogklachten.
4.6.
Na de comparitie heeft [eiser] aan de rechtbank en Reaal onder meer de huisartsenkaart verstrekt vanaf 13 november 1993, derhalve ruimschoots voor het ongeval. Vervolgens heeft Reaal een en ander voorgelegd aan haar medisch adviseur. De medisch adviseur schrijft in een advies van 31 augustus 2010 aan de advocaat van Reaal onder meer:
‘(…) Het blijkt dat betrokkene pre-existent niet bij de huisarts bekend was met oogklachten en twee dagen na het ongeval zich meldt met oogklachten rechts. (…) De rechteroogklachten van betrokkene worden op de Spoedeisende Hulp niet benoemd, maar gezien de presentatie bij de huisarts moeten deze naar mijn mening wel als ongevalsgevolg worden geduid. In dit licht beschouwd kan dan de destijds verrichte oogheelkundige expertise d.d. 16-11-2001 als leidraad worden gezien voor de afhandeling van deze oogheelkundige schade. Hierbij werd 11% BIGP vastgesteld. (…)’
Reaal handhaaft in haar akte na comparitie echter haar standpunt dat de oogklachten al voor het ongeval bestonden nu [eiser] de auto van de verzekerde niet heeft zien aankomen en zij wijst er op dat de oogklachten mogelijk veroorzaakt zouden kunnen zijn door een gevonden cyste of botvergroeiing.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] als gevolg van het ongeval blijvende oogklachten aan zijn rechteroog ondervindt, doordat hij het totale temporale gezichtsveld van zijn rechteroog mist als gevolg van een traumatische opticopathie. Dit volgt immers uit de de rapporten van oogartsen [arts3] en [arts8] van respectievelijk 13 juli 1999 en 16 november 2001. Daarbij komt dat de medische informatie van voor het ongeval geen enkel aanknopingspunt geeft, zoals ook de medisch adviseur van Reaal schrijft, dat voor het ongeval al oogklachten bestonden. Het enkele feit dat [eiser] mogelijk de auto niet heeft zien aankomen die met hem in botsing is gekomen, rechtvaardigt dan ook, gelet op de ontbrekende medische voorgeschiedenis, niet de conclusie dat voor het ongeval al sprake was van oogklachten. Datzelfde geldt voor de door Reaal gesuggereerde maar door geen van de geraadpleegde medici onderschreven mogelijke andere oorzaak van die eerder bestaande oogklachten.
4.8.
Oogarts [arts9] heeft in zijn brief van 23 november 2006 geschreven dat [eiser] niet in aanmerking komt voor een rijbewijskeuring groep II. Op grond daarvan concludeert [eiser] dat het hem niet is toegestaan zijn functie van rijinstructeur uit te oefenen.
Hierover schrijft de medisch adviseur van Reaal in een bij de laatste akte overgelegd advies van 31 augustus 2010:
‘Ten aanzien van de geschiktheid voor het geven van rijlessen werd heden, op 31-08-2010, telefonisch contact opgenomen met het CBR (…) en de dame die ik sprak, overlegde met de medisch adviseur van het CBR en er blijkt dat er geen andere oogeisen worden gesteld aan een rijinstructeur van personenauto’s dan aan de bestuurder van een personenauto met rijbewijs BE. Dit betekent dat bij iemand met één oog nog steeds sprake is van rijgeschiktheid, als het andere oog ten minste een visus heeft van 0,7, hetgeen bij betrokkene zeker het geval is (…). Zelfs bij een volledige uitval van het rechteroog zou betrokkene dan dus nog steeds rijgeschikt zijn voor een personenauto en dus ook als rij-instructeur volgens de eisen die het CBR op oogheelkundig gebied stelt. (…)’
4.9.
Over de vraag of het [eiser] volgens de destijds in 1998 geldende regelgeving was toegestaan om met zijn oogklachten als rij-instructeur werkzaam te zijn en of dat van hem, mede gelet op mogelijke overige beperkingen, redelijkerwijs kon worden gevergd, zal de rechtbank zich nog nader laten voorlichten door een - ook in verband met andere vragen (zie rov. 4.18.) - nog tot deskundige te benoemen arbeidsdeskundige.
concentratiestoornissen, hoofdpijnklachten, nekklachten
4.10.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval last heeft van concentratiestoornissen, hoofdpijnklachten en nekklachten. Hij meent dat dit voldoende is aangetoond met de overgelegde medische informatie en zo niet, dan zou een nader deskundigenonderzoek moeten worden verricht.
4.11.
Hoewel [eiser] in algemene zin verwijst naar medische informatie die hij heeft overgelegd, valt alleen in het rapport van [arts6] een bevestiging te vinden van de gestelde hoofdpijn- en nekklachten. Ter zitting heeft de advocaat van Reaal aangevoerd dat het rapport van [arts6] wordt betwist omdat Reaal onbekend is met de voorgeschiedenis van [eiser] en zijn huidige medische toestand en dat zij pas na ontvangst van alle medische gegevens van voor en na het ongeval een standpunt kan innemen over de vraag of en zo ja welke klachten ongevalsgerelateerd zijn. Uit de akte van Reaal na comparitie blijkt niet dat bezwaren van Reaal tegen het rapport van [arts6] bestaan. De medisch adviseur van Reaal schrijft hierover in het voornoemde advies:
‘Betrokkene werd in het verleden voor een neurologische expertise op 03-11-2000 gezien waar de diagnose postwhiplash-syndroom werd gesteld, hetgeen in die tijd nog met 1% BIGP werd gewaardeerd waar dit thans niet meer het geval is. Gezien de destijds vigerende richtlijnen zal de klachtenproblematiek van betrokkene van de nekpijn, hoofdpijn en concentratieproblematiek hiermede kunnen gewaardeerd in het kader van een postwhiplashsyndroom. Al met al is er dan als ongevalsgevolg sprake van een postwhiplashsyndroom en een gezichtsveldvermindering van het rechteroog, hetgeen tezamen 12% BIGP geeft.’
Tegen die achtergrond zal de rechtbank van de bevindingen en conclusies van [arts6] uitgaan op het gebied van de hoofdpijn- en nekklachten.
4.12.
[eiser] heeft gesteld dat hij als gevolg van het ongeval ook last heeft van concentratiestoornissen waardoor hij mede beperkt werd in de uitoefening van zijn werk als rij-instructeur. Uit de thans overgelegde medische informatie kan geen bevestiging worden gevonden van het bestaan van deze concentratiestoornissen en de gestelde oorzaak van die klachten. Uit de brief van [arts4] (rov. 2.7.) leidt de rechtbank af dat ook nog geen neuro-psychologisch onderzoek is verricht. De rechtbank ziet aanleiding om een dergelijk onderzoek alsnog te laten verrichten. De rechtbank is voornemens een neuro-psycholoog tot deskundige te benoemen en deze deskundige te verzoeken de volgende vragen te beantwoorden:
Wilt u vanuit uw deskundigheid op uw vakgebied en met inachtneming van hetgeen de neuroloog [arts6] in zijn rapport van 3 november 2000 over de klachten van [eiser] heeft geconstateerd de volgende vragen beantwoorden:
- 1.
Zijn er naar uw oordeel stoornissen aantoonbaar in het concentratievermogen van [eiser]?
- 2.
Indien u vraag 1 bevestigend beantwoordt: Kunt u beoordelen wat de oorzaak van deze concentratiestoornis is en meer in het bijzonder of deze stoornis is veroorzaakt door het [eiser] op 15 april 1998 overkomen auto ongeval?
- 3.
Zou deze stoornis er óók zijn geweest en/of had die op enig moment ook kunnen ontstaan als die bepaalde gebeurtenis [eiser] niet was overkomen?
- 4.
Voor zover u de vorige vraag bevestigend beantwoordt: (dus zonder auto ongeval ook concentratiestoornissen), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de stoornissen dan hadden bestaan of hadden kunnen ontstaan?
5.
Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
- 4.13.
Partijen krijgen de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de voorlopige vraagstelling.
coxarthrose heup en knieklachten
- 4.14.
Ter zitting heeft de advocaat van [eiser] toegelicht dat de heup en knieklachten voor het ongeval nog niet manifest waren geworden maar ‘getriggerd’ zijn door het ongeval. Zowel voor de heup als de knie heeft [eiser] inmiddels een prothese. Van deze klachten heeft hij thans geen last meer. [eiser] heeft dit ter zitting bevestigd en verwezen naar de brieven van de orthopedisch chirurg in Frankrijk die hem heeft geopereerd.
- 4.15.
Uit de overgelegde medische informatie kan niet - met voldoende zekerheid - worden afgeleid dat de heup- en knieklachten zijn geluxeerd door het ongeval. [eiser] heeft voorts ook niet gesteld dat hij als gevolg van die klachten dermate beperkingen heeft ondervonden dat hij als gevolg daarvan niet in staat was zijn werkzaamheden als rij-instructeur uit te oefenen en derhalve dat hij als gevolg van die klachten arbeidsvermogensschade heeft geleden dan wel anderszins schade heeft geleden. In zoverre komt aan de stelling van [eiser] dan ook geen betekenis toe.
- 4.16.
Reaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] – het ongeval weggedacht – op enig moment beperkt zou zijn geraakt dan wel zou zijn uitgevallen door die knie- en heupklachten. Reaal heeft echter niet bestreden dat [eiser] aan heup en knie is geopereerd en dat hij sindsdien klachtenvrij is zodat daarvan zal worden uitgegaan. In het verlengde daarvan oordeelt de rechtbank dat, bij gebreke aan andersluidend standpunt van Reaal, dat moet worden aangenomen dat ook in die hypothetische situatie [eiser] na dezelfde operaties die hij dan zou hebben ondergaan – zij het mogelijk wat later – eveneens klachtenvrij zou zijn geweest. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat [eiser] in de hypothetische situatie als gevolg van deze klachten definitief dan wel gedurende een wezenlijke periode zou zijn uitgevallen. Aan het betoog van Reaal wordt eveneens voorbij gegaan.
conclusie
- 4.17.
De conclusie luidt dat als vaststaand aangenomen wordt dat [eiser] als gevolg van het ongeval klachten aan het rechteroog en hoofdpijn en nekklachten ondervindt in de mate die wordt weergegeven in de rapporten van [arts3], [arts8] (oogklachten) en [arts6] (hoofd- en nekklachten). Voorts zal er een neuro-psychologisch deskundigenonderzoek worden gelast naar de gestelde concentratieklachten (rov. 4.12.).
- 4.18.
De vraag in hoeverre [eiser] door de vastgestelde en mogelijk nog vast te stellen ongevalsgevolgen beperkt is en was in zijn mogelijkheden om zijn vak van rij-instructeur uit te oefenen en of sprake is van restverdiencapaciteit zal te zijner tijd aan een arbeidsdeskundige worden voorgelegd. Niet gebleken is dat het rapport van arbeidsdeskundige [deskundige1] is opgesteld op gezamenlijk verzoek van partijen. Om die reden, alsmede vanwege de bezwaren van Reaal tegen het rapport van [deskundige1] en omdat [deskundige1] wat betreft de oogklachten mede uitgaat van wat neuroloog [arts6] daarover in afwijking van de oogartsen [arts3] en [arts8] heeft gezegd, zal de rechtbank niet van zijn rapport uitgaan. Voordat een arbeidsdeskundige wordt benoemd zal eerst een belastbaarheidspatroon moeten worden opgesteld. Arbeidsdeskundige [deskundige1] heeft zich gebaseerd op het belastbaarheidspatroon dat op 30 mei 2005 was opgesteld door de medisch adviseur [arts4] op basis van de rapporten van [arts6] en [arts8]. De rechtbank heeft dit rapport niet tussen de overgelegde stukken aangetroffen. Partijen krijgen de gelegenheid zich bij conclusie na het deskundigenbericht van de neuro-psycholoog erover uit te laten of van het door [arts4] opgestelde belastbaarheidspatroon kan worden uitgegaan of dat een nieuw belastbaarheidspatroon moet worden opgesteld (waarbij ook rekening wordt gehouden met de bevindingen van de neuro-psycholoog). In het laatste geval dienen partijen zich er over uit te laten of zij gezamenlijk – door de beide medisch adviseurs – tot een belastbaarheidsprofiel wensen te komen dan wel of de rechtbank een verzekeringsgeneeskundige dient te benoemen om een dergelijk profiel op te laten stellen. Wanneer partijen niet gezamenlijk tot een belastbaarheidsprofiel komen, dienen zij zich in de conclusie na deskundigenbericht uit te laten over de persoon van een te benoemen verzekeringsgeneeskundige en de te stellen vragen. Partijen dienen zich in die conclusie na deskundigenbericht tevens uit te laten over de persoon van de vervolgens te benoemen arbeidsdeskundige en de aan de arbeidsdeskundige te stellen vragen. De in rov. 4.9. weergeven vragen omtrent de oogafwijking zullen ook ter beantwoording aan de arbeidsdeskundige worden voorgelegd.
Vordering III. Immateriële schadevergoedingen
- 4.19.
[eiser] vordert onder III a tot en met e immateriële schadevergoeding in de vorm van een vergoeding per dag in verband met diverse gevolgen van het ongeval.
- 4.20.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Wanneer iemand die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft diegene recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het door hem geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Bij de begroting van deze vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden. Daarbij moet worden gedacht aan enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard, de duur en de intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor het slachtoffer het gevolg zijn van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Het ligt in de rede dat de rechter bij zijn begroting let op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen. (vgl. HR 8 juli 1992, NJ 1992, 714).
- 4.21.
[eiser] heeft onvoldoende aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat naast het lichamelijk letsel dat hij als gevolg van het ongeval heeft opgelopen, ook sprake is geweest van schending van de eer of goede naam, dan wel dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De onder III a, b en c gevorderde immateriële schadevergoeding zal – op die grond – dan ook niet worden toegewezen.
- 4.22.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor (rov. 4.17.) is overwogen, zal in een later stadium, wanneer meer duidelijkheid is verkregen over de gevolgen van het ongevalsletsel, worden geoordeeld over de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding. Daarbij zal in ieder geval rekening worden gehouden met de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het letsel en de als gevolg daarvan ondervonden pijn, het verdriet en de levensvreugde die daardoor is gederfd. In dat kader zal mogelijk – wanneer dat voldoende aannemelijk is geworden - ook acht worden geslagen op de gevolgen van het ongeval voor de maatschappelijke positie van [eiser] en het huwelijk van [eiser].
- IV.
Vergoeding van het verlies van de op geld waardeerbare hulp en bijstand van de ex-echtgenote
- 4.23.
Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eiser] aangevoerd dat zijn ex-echtgenote voorheen de huishoudelijke taken verrichtte maar dat hij die huishoudelijke taken nu zelf verricht doordat het huwelijk is gestrand als gevolg van de karakterverandering die hij door het ongeval heeft ondergaan. Daardoor lijdt hij schade, aldus [eiser]. [eiser] heeft ter comparitie nog verklaard dat het niet zo is dat hij die taken niet kan uitvoeren wegens lichamelijke klachten als gevolg van het ongeval en dat hij geen hulp in de huishouding heeft.
- 4.24.
Deze vordering stuit er allereerst op af dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat [eiser] hierdoor vermogensschade lijdt. Daar komt bij dat op grond van artikel 6:98 BW voor vergoeding slechts in aanmerking komt de schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. [eiser] heeft het verband tussen het ongeval en de schade als volgt omschreven: tijdens het huwelijk was de taakverdeling aldus dat zijn toenmalige echtgenote de huishoudelijke taken uitvoerde, vervolgens is hem een ongeval overkomen, als gevolg van dat ongeval heeft hij een karakterverandering ondergaan, als gevolg van die karakterverandering en de invloed daarvan op zijn relatie is zijn huwelijk gestrand, daardoor voert hij niet langer met zijn echtgenote een gemeenschappelijke huishouding en verricht zij dus niet langer mede voor [eiser] de huishoudelijke taken, zodat [eiser] die huishoudelijke taken nu zelf moet verrichten. Zelfs als de door [eiser] geschetste causale keten van gebeurtenissen als vaststaand zou moeten worden aangenomen, dan nog is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade in een te ver verwijderd verband staat met de aanrijding, zelfs indien rekening wordt gehouden met de in letselschadezaken te betrachten ruime toerekening. Daarop stuit deze vordering eveneens af.
Vordering V: verlies zelfwerkzaamheid
- 4.25.
[eiser] vordert een vergoeding van € 5,-- per dag wegens verlies aan zelfwerkzaamheid. Hij heeft deze vordering echter in het geheel niet onderbouwd zodat niet kan worden vastgesteld waaruit die zelfwerkzaamheid voor het ongeval bestond en in hoeverre [eiser] daarin als gevolg van het ongeval beperkt is geraakt. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
Vordering VI. sub a, b, e en g: buitengerechtelijke kosten
- 4.26.
Over de gevorderde buitengerechtelijke kosten zal in een later stadium worden beslist.
Vordering VI. sub c en d
- 4.27.
[eiser] vordert de reiskosten die hij in 1998 en 1999 heeft gemaakt in verband met artsen- en ziekenhuisbezoek ad € 317,20. Deze vordering heeft hij onderbouwd met een overzicht (productie 57) waarin onder vermelding van datum en afstand de diverse bezochte artsen staan genoemd. Tegen dit overzicht is niets ingebracht door Reaal. Deze vordering zal worden toegewezen.
- 4.28.
Over de vordering eigen bijdrage ziektekosten over de jaren 1998 en 1999 ad
€ 1.920,-- heeft de advocaat van [eiser] ter zitting verklaard dat die vordering nog niet nader is onderbouwd, dat de stukken zich bij de vorige advocaat van [eiser] bevinden die ze niet wil afgeven zodat nadere onderbouwing zal volgen. Bij akte na comparitie zijn die stukken echter niet in het geding gebracht en evenmin is aangevoerd dat dat nog steeds niet kon om dezelfde reden dan wel wanneer die onderbouwing wel zal worden gegeven. Bij die stand van zaken wordt deze vordering bij gebreke van onderbouwing afgewezen.
- 4.29.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verwijst de zaak naar de rol van 29 december 2010 voor akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rov. 4.13.;
4.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide, mr. C.M.E. Lagarde en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.
cc: SG