Rb. Amsterdam, 06-02-2019, nr. 13/845091-18
ECLI:NL:RBAMS:2019:750
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
06-02-2019
- Zaaknummer
13/845091-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:750, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 06‑02‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 06‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Belastingfraude van 2013 tot 2016. Benadelingsbedrag: € 140.000,-. Strafmaat: taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845091-18
Datum uitspraak: 6 februari 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht. Verdachte werd op de zitting niet bijgestaan door een advocaat.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de jaren 2013-2016;
het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013-2016;
het in valse of vervalste vorm aan de Belastingdienst ter beschikking stellen van zijn administratie;
het vervalsen of valselijk opmaken van rekeningafschriften en facturen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt alle ten laste gelegde feiten bewezen. Ten aanzien van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 gaat de officier van justitie uit van de verklaringen die verdachte op 28 juni 2018 bij de FIOD heeft afgelegd. Uit die verklaringen leidt de officier van justitie af dat verdachte alle aangiften inkomstenbelasting heeft gebaseerd op een gemanipuleerde Excel-administratie.
3.2.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft op de zitting ontkend dat hij de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 opzettelijk onjuist heeft gedaan. Verdachte heeft bekend dat hij de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 opzettelijk onjuist heeft gedaan. Daarnaast heeft verdachte bekend dat hij de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte over de jaren 2013 tot en met 2015 opzettelijk onjuist aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Verdachte heeft op de zitting ontkend deze aangiften opzettelijk onjuist ingediend te hebben. De officier van justitie vindt die ontkenning ongeloofwaardig omdat verdachte eerder bij de FIOD verklaarde dat zijn aangifte inkomstenbelasting gebaseerd was op de gemanipuleerde Excel-administratie. Op de zitting heeft verdachte gezegd dat er meerdere Excel-bestanden waren met administratie en de aangiften inkomstenbelasting over 2013 tot en met 2015 niet gebaseerd waren op de onjuiste Excel-administratie die hij voor de omzetbelasting bijhield. De rechtbank vindt dat de verklaring bij de FIOD te algemeen is om, gezien de ontkenning op zitting, vast te stellen dat verdachte opzettelijke onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan over 2013 tot en met 2015. Uit de verklaring volgt niet ondubbelzinnig dat verdachte heeft bedoeld te zeggen dat alle aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013-2016 zijn gebaseerd op die gemanipuleerde administratie. Hij is ook niet doorgevraagd op de afzonderlijke jaren inkomstenbelasting. Uit de verklaringen die verdachte bij de FIOD heeft afgelegd is af te leiden dat verdachte pas vanaf november 2016 is begonnen met het aanpassen van zijn administratie aan de (onjuiste) aangiften omzetbelasting. De aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 waren op dat moment al ingediend.
Het dossier bevat ook verder onvoldoende informatie op basis waarvan vastgesteld kan worden dat de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015 onjuist zijn.
De rechtbank vindt mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte wel bewezen dat hij over het jaar 2016 opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte de feiten 1, 3 en 4 heeft begaan.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 4 april 2013 tot en met 10 januari 2017 te Hilversum, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van verdachte (in het kader van zijn eenmanszaak op omzetbelastingnummer 1959.04.618.B.01) over
- -
het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2013 en
- -
het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2014 en
- -
het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2015 en
- -
het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal van het jaar 2016,
onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk over genoemde kwartalen een te laag bedrag aan totaal te betalen omzetbelasting opgegeven en/of een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 2
op 31 maart 2017 te Hilversum, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de inkomstenbelasting ten name van verdachte over het jaar 2016, onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk over genoemd jaar een onjuist bedrag aan belastbare winst uit onderneming opgegeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 3
in de periode 7 december 2016 tot en met 1 augustus 2017 te Hilversum, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld aan ambtenaren van de Belastingdienst, immers heeft verdachte opzettelijk
- -
rekeningafschriften van het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte [naam 1] en
- -
inkoopfacturen, afkomstig van [naam 2] en/of [website] en [naam BV 1] en [naam BV 2] gericht aan [naam 1]
aan ambtenaren van de Belastingdienst ter beschikking gesteld, bestaande de valsheden hierin dat
- -
op die rekeningafschriften, in strijd met de waarheid, bij- en/of afschrijvingen zijn toegevoegd en/of bedragen zijn opgehoogd en/of aangepast en
- -
die inkoopfacturen van [naam 2] en/of [website] en [naam BV 1] en [naam BV 2] aan [naam 1] (in zijn geheel) zijn nagemaakt
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4.
in de periode van 1 december 2016 tot en met 1 augustus 2017 te Hilversum rekeningafschriften en facturen, te weten
- -
drieënveertig rekeningafschriften van ABN-AMRO Bank van het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte [naam 1] en
- -
achttien facturen van [naam 2] en/of [website] aan [naam 1] en
- -
vijf facturen van [naam BV 1] aan [naam 1] en
- -
zeven facturen van [naam BV 2] aan [naam 1] ,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid
- -
op die rekeningafschriften van ABN-AMRO Bank van het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte [naam 1] bij- en/of afschrijvingen toegevoegd en/of bedragen opgehoogd en/of aangepast en
- -
die facturen van [naam 2] en/of [website] en [naam BV 1] en [naam BV 2] aan [naam 1] (in zijn geheel) nagemaakt,
zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Het bewijs
De rechtbank baseert haar beslissing tot bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn genoemd. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden deze bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
6. Motivering van de straffen en maatregelen
6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle feiten op de tenlastelegging zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft gevraagd om aan hem geen gevangenisstraf maar een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gefraudeerd met de belastingaangiften van zijn webshop. Over de jaren 2013 tot en met 2016 heeft hij elk kwartaal onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend. Nadat de Belastingdienst eind 2016 een onderzoek had aangekondigd heeft verdachte zijn administratie, rekeningafschriften van zijn webshop en inkoopfacturen vervalst en aan de Belastingdienst gegeven. Ook heeft hij zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 onjuist ingediend. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de eerste aangifte omzetbelasting een verkeerd getal invulde en toen zag dat hij geld terug kon krijgen. Toen hij merkte dat het zo makkelijk was om geld te krijgen, heeft hij de aangifte onjuist ingevuld. De eerste keren ging het om een paar honderd euro maar na een tijdje werden het duizenden euro’s die verdachte ten onrechte van de Belastingdienst heeft ontvangen. Verdachte verklaart de ontvangen bedragen vrijwel helemaal in het bedrijf te hebben gestoken en daarvan niet of nauwelijks privéuitgaven te hebben gedaan. Hij heeft regelmatig op het punt gestaan er mee te stoppen of de Belastingdienst openheid van zaken te geven, maar steeds gekozen voor het nogmaals doen van onjuiste aangifte en uiteindelijk het opzettelijk vervalsen van zijn administratie om de onjuiste aangiften te kunnen dekken.
De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Het gevolg van het handelen van verdachte is geweest dat verdachte geld ontvangen heeft van de Belastingdienst in plaats van dat verdachte belasting heeft betaald. Op basis van de door de Belastingdienst berekende gegevens is de Belastingdienst voor een bedrag van bijna 140.000 euro benadeeld door het handelen van verdachte.
Bij het bepalen van de hoogte van een straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor fraudedelicten die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Dat oriëntatiepunt neemt de hoogte van het benadelingsbedrag als vertrekpunt voor het bepalen van de hoogte van de straf en de soort straf. Vervolgens kan rekening gehouden worden met strafverhogende of strafverlagende omstandigheden. Het door de Belastingdienst berekende benadelingsbedrag van bijna 140.000 euro valt binnen de bandbreedte van 125.000 – 250.000 euro en voor die bandbreedte geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden als uitgangspunt.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om af te wijken van het oriëntatiepunt en aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
In de eerste plaats heeft de rechtbank gekeken naar de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft bij de FIOD een bekennende verklaring afgelegd. Daarbij heeft verdachte inzicht gegeven in wat hij heeft gedaan en hoe hij dit heeft gedaan. Verdachte heeft zich meewerkend opgesteld bij het onderzoek in deze zaak en uit zijn houding op zitting blijkt ook dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Ook heeft de rechtbank gehoord wat verdachte heeft verteld over zijn persoonlijke omstandigheden en wat de gevolgen zouden zijn van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft samen met zijn partner drie jonge kinderen en hij is medekostwinner. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal vermoedelijk het einde van de webshop van verdachte betekenen, met alle financiële gevolgen van dien.
Verder betrekt de rechtbank in de strafoplegging dat het door de Belastingdienst berekende nadeel nog niet definitief is: door verdachte is tegen de naheffingsaanslagen bezwaar ingediend. Ook heeft de Belastingdienst kort voor de zitting, op 20 januari 2019, het nadeel nog fors naar beneden bijgesteld. Daarbij is van belang dat het nu berekende benadelingsbedrag dicht tegen de ondergrens van de trede van het hiervoor genoemde oriëntatiepunt aanzit. In de trede daaronder (van 70.000 euro tot 125.000 euro) wordt naast de mogelijkheid van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf genoemd.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 27 december 2018. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Van andere mogelijk strafverzwarende omstandigheden is de rechtbank ook niet gebleken.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient twee doelen. Enerzijds wordt daarmee de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht. Daarnaast moet een voorwaardelijke straf er ook aan bijdragen dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. In het bijzonder moet dit verdachte ervan weerhouden om met strafbare feiten (extra) geld te verdienen om zijn schuld aan de Belastingdienst af te kunnen betalen.
De rechtbank vindt alles bij elkaar de maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.
8. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Feit 3
opzettelijk het feit, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen begaan, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Feit 4
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2019.