HR, 30-09-2016, nr. 16/00042
ECLI:NL:HR:2016:2198
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-09-2016
- Zaaknummer
16/00042
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑09‑2016
ECLI:NL:HR:2016:2198, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑09‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5017, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑09‑2016
- Vindplaatsen
NLF 2016/0312 met annotatie van Liesbeth Gramsbergen
Belastingblad 2016/459 met annotatie van J.P. Kruimel
V-N 2016/51.17 met annotatie van Redactie
BNB 2017/4 met annotatie van S. BOSMA
NLF 2017/0383 met annotatie van
NTFR 2016/2427 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Beroepschrift 30‑09‑2016
Edelhoogachtbaar college,
Op 5 januari 2016 heb ik namens het College van Burgemeester en Wethouders beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 26 november 2015 met nr. 14/00421 (hierna: bestreden hofuitspraak). De bestreden hofuitspraak heeft betrekking op de WOZ-beschikking voor het jaar 2013 (waardepeildatum 1 januari 2012) voor de onroerende zaak [A-STR.] ([1] t/m) te [Z]. Deze beschikking is toegezonden aan Stichting [X]
Het beroep in cassatie is ingesteld omdat het gerechtshof naar de mening van de gemeente in zijn overwegingen een onjuiste toepassing geeft aan de wettelijke bepalingen van de werktuigenvrijstelling. Daarnaast geeft het gerechtshof in navolging van de rechtbank een onjuiste uitleg aan de wettelijke bepaling voor de gecorrigeerde vervangingswaarde, in het bijzonder de verlenging van de levensduur bij de bepaling van de technische veroudering.
Ter nadere motivering van dit beroep in cassatie breng ik het volgende naar voren.
Feiten
Belanghebbende is op 1 januari 2013 eigenaar van het ziekenhuis. Het ziekenhuis bestaat uit een perceel grond met een oppervlakte van 65.032 m2 met daarop verschillende opstallen. De opstallen zijn in 1966, 1987, 2000, 2003,2009 en 2010 gebouwd. De afbouw en installatie van de in 1966 en 1987 gebouwde opstallen, zijn in 2003 respectievelijk 2010 gerenoveerd. De waarde van het ziekenhuis is beschikt op € 71.113.500.
Klachten over de werktuigenvrijstelling
Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel e, Uitvoeringregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ dient bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak buiten aanmerking te worden gelaten de waarde van werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als een gebouwd eigendom zijn aan te merken. De vraag in hoeverre deze werktuigenvrijstelling moet worden toegepast bij de waardering van onderhavig ziekenhuis, is tussen partijen in geschil.
Bij rechtbank en gerechtshof waren over de werktuigenvrijstelling twee elementen in geschil. Ten eerste is het de vraag of er uitgezonderde werktuigen zijn betrokken in de kengetallen die de gemeente bij de waardebepaling heeft gebruikt. Ten tweede is het de vraag of de werktuigen, als zij in de kengetallen zijn betrokken, onder de werktuigenvrijstelling vallen.
Wat de eerste vraag betreft, concludeert het gerechtshof in overweging 5.4.4 t/m 5.4.10 dat op basis van het over en weer door partijen gestelde, moet worden aangenomen dat de gebruikte kengetallen uitgezonderde werktuigen bevatten. Gelet op de grote vrijheid die de rechter toekomt bij de weging van bewijsmiddelen en de motivering van die weging, volgt de gemeente de beslissing in deze en neemt de gemeente de conclusie in deze cassatieprocedure als vertrekpunt. De klachten richten zich tegen de beantwoording van de tweede vraag.
Wel of niet van waardebepaling uitgezonderde werktuigen
Uit overweging 5.6.4. kan worden opgemaakt dat het gerechtshof ervan uitgaat dat alle 21, door belanghebbende genoemde installaties in de kengetallen zijn betrokken. Volgens het gerechtshof zijn echter niet alle 21 installaties van de waardebepaling uitgezonderd. Het gerechtshof beslist dat de volgende negen installaties onder de werktuigenvrijstelling vallen:
- 1.
Waterinstallaties voor gedemineraliseerd water, omgekeerd osmosewater, koud bedrijfswater, warm bedrijfswater;
- 2.
Installaties en compressors met medische perslucht;
- 4.
Installaties ten behoeve van koudeopwekking en distributie;
- 7.
medische installatiesystemen;
- 9.
Noodstroominstallaties;
- 14.
No-breakvoedingssystemen;
- 17.
Krachtinstallaties;
- 18.
Telematica installaties;
- 19.
Signaal zwakstroominstallatie ten behoeve van medisch proces/verpleegoproepinstallatie.
Uit overweging 5.6.5 blijkt dat het gerechtshof daarbij het in overweging 5.4.1 tot en met 5.4.3 geformuleerde toetsingskader heeft toegepast.
De navolgende klachten richten zich tegen de beslissing om de negen hiervoor genoemde installaties uit te zonderen van de waardebepaling.
Klacht 1: Schending van het recht doordat het gerechtshof een onjuist criterium hanteert bij werktuigen die zowel dienstbaar zijn aan medische proces als aan andere doeleinden.
In het arrest HR 6 februari 2015, nr. 14/02425, ECLI:NL:HR:2015:219 (Alphen aan den Rijn) besliste uw Raad dat bij installaties die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan ‘het medische proces’ dat in een ziekenhuis plaatsvindt, sprake kan zijn van werktuigen in de zin van de werktuigenvrijstelling.
In overweging 5.4.3 gaat het gerechtshof nader in op binnen een gebouw opgestelde, geïntegreerde installaties die zowel dienstbaar zijn aan het gebouw zelf als aan (in dit geval) het medische proces. Volgens het gerechtshof moet bij deze geïntegreerde installaties worden getoetst of de installatie als geheel in hoofdzaak (dat wil zeggen: voor 70% of meer) dienstbaar is aan het medische proces dat in het ziekenhuis plaatsvindt. Blijkens de passage ‘die met het oog op de in het gebouw te verrichten medische handelingen aan extra (stringentere) eisen moeten voldoen’ valt op te maken dat het gerechtshof ervan uitgaat dat de extra (stringentere) eisen maken dat een werktuig dat doorgaans een gebouw beter geschikt maakt voor zijn doel, door die eisen deel gaat uitmaken van ‘het medische proces’. Zonder nadere toelichting — die in de uitspraak ontbreekt — legt het gerechtshof hiermee een onjuist criterium aan. Het gevolg daarvan is dat de toetsing aan dit aanvullende criterium leidt tot een onjuiste wetstoepassing.
De gemeente is van mening dat — in het licht van eerdere rechtspraak — bepalend moet zijn of een individueel werktuig hoofdzakelijk wordt aangewend om het medische proces mogelijk te maken of beter te laten verlopen. Het feit dat een werktuig in een ziekenhuis wordt gebruikt om het gebouw beter als verblijfsoord voor zorgbehoevenden en zorgaanbieders geschikt te maken, maakt het daardoor nog geen werktuig voor ‘het medische proces’. Dat verandert niet als aan het gebouwgebonden werktuig extra (stringentere) eisen worden gesteld die zijn afgestemd op het gebruik binnen een ziekenhuis.
Ter illustratie een algemeen voorbeeld. In veel andere vergelijkbare moderne gebouwen met andere functies zoals kantoren, scholen, winkels of fabrieken komen liften voor die in de waardering worden betrokken omdat zij het gebouw beter geschikt maken voor gebruik (gebouwgebonden werktuig). Dat is in een ziekenhuis niet anders. Ook niet als deze liften aan extra (stringentere) eisen voldoen die zijn ingegeven door het gebruik in een ziekenhuis, bijvoorbeeld om patiënten al dan niet bij calamiteiten snel met hun bedden te vervoeren zijn tussen ziekenkamers en behandelkamers. Het feit dat deze liften aan extra (stringentere) eisen voldoen omdat zij zijn uitgerust met grotere cabines of met faciliteiten voor transport bij calamiteiten, maakt nog niet dat deze liften daarmee een werktuig voor ‘het medische proces’ worden. Ze blijven gericht op een beter gebruik van het gebouw.
Het voorgaande geldt ook voor de negen hiervoor genoemde installaties. Ook deze komen veelvuldig in andere vergelijkbare moderne gebouwen met andere functies voor, en worden daar als gebouwgebonden werktuig in de waardering betrokken. Dat is in onderhavig ziekenhuis niet anders. Ook niet als aan deze installaties extra (stringentere) eisen zijn gesteld die passen bij de activiteiten in het ziekenhuis. Die extra (stringentere) eisen op zich maken nog niet dat de installaties daarmee in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medische proces.
Klacht 2: Verzuim van vormen doordat gerechtshof niet, althans onvoldoende, motiveert waarom de in overweging 5.6.6 genoemde installaties op grond van het geformuleerde toetsingskader zijn aan te merken als vrijgestelde werktuigen.
In overweging 5.6.6 beslist het gerechtshof dat negen installaties zijn vrijgesteld en daarmee blijkbaar in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medische proces. Het gerechtshof motiveert niet waarom de negen installaties ieder voor zich zijn vrijgesteld. Het gerechtshof volstaat met een algemeen toetsingskader (overweging 5.4.1 t/m 5.4.3) en een algemene toelichting in overweging 5.6.5. In overweging 5.6.5 stelt het gerechtshof onder meer:
[…] Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat een aantal van de door belanghebbende aangevoerde installaties, gelet op het daarvan overgelegde bewijsmateriaal en de daarop door belanghebbende gegeven toelichting, aangemerkt moet worden als geïntegreerde installaties, waarvan het aannemelijk is dat zij zowel dienstbaar zijn aan het gebouw zelf als aan‘het medische proces’, en dat zij daardoor aan specifiekere eisen voldoen dan installaties met deze functie in een algemeen kantoorgebouw zonder specifiek productieproces. […]
Een verdere toelichting op de beslissing in overweging 5.6.6 ontbreekt. Daardoor maakt het gerechtshof in het geheel niet duidelijk hoe de toetsing van de afzonderlijke installaties heeft plaatsgevonden en welke kenmerken maken dat deze negen installaties in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medische proces.
Gelet op de verschillende functies van de installaties en het door het gerechtshof zelf naar voren gebrachte criterium ‘extra (stringentere) eisen’ is die toelichting wel noodzakelijk om enig inzicht in de afwegingen van het gerechtshof te hebben. Omdat enig inzicht ontbreekt, is sprake van verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de beslissing moet leiden.
Het voorgaande knelt zeker bij de navolgende installaties:
- 1.
Installaties voor koud bedrijfswater, warm bedrijfswater;
- 4.
Installaties ten behoeve van koude-opwekking en distributie (al dan niet in combinatie met warmteafgifte);
- 9.
Noodstroominstallaties;
- 14.
No-breakvoedingssystemen;
- 17.
Krachtinstallaties;
- 18.
Telematica installaties.
Deze installaties komen ook voor in andere vergelijkbare moderne gebouwen met andere functies. De installaties maken deze gebouwen beter geschikt voor gebruik doordat ze voorzien in algemeen gangbare behoeften van de gebruikers zoals koud en warm water, voldoende en constante elektriciteitsaanbod voor apparatuur en communicatievoorzieningen. Dergelijke installaties vallen niet onder de werktuigenvrijstelling (HR 2 maart 1994, nr. 29 552, BNB 1994/113 Leeuwarden)). Zonder nadere motivering die in de uitspraak ontbreekt, is onnavolgbaar hoe het gerechtshof tot zijn beslissing heeft kunnen komen dat de genoemde installaties zijn uitgezonderd van de waardering. Daarmee is niet voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een met redenen omklede uitspraak. Dit leidt ertoe dat hier sprake is van verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de beslissing moet leiden.
Klacht 3: Schending van het recht of verzuim van vormen doordat het gerechtshof niet althans onvoldoende motiveert waarom vrijgestelde werktuigen alleen moeten worden getoetst aan belanghebbendes documentatie en de toelichting daarop.
Het gerechtshof werkt in overweging 5.4.1 t/m 5.4.3 het toetsingskader voor de werktuigenvrijstelling uit. De verdere beoordeling is opgenomen onder de kop ‘Toetsing bewijslevering belanghebbende’. Uit de plaatsing van de overwegingen onder deze kop en de passages ‘met de door haar overlegde documentatie en haar daarop gegeven toelichting’ (overweging 5.6.5 en 5.6.6) moet worden opgemaakt dat het gerechtshof zich baseert op de informatie van belanghebbende.
Uit de overwegingen 5.6.5 en 5.6.6 valt niet op te maken dat het gerechtshof de gemotiveerde betwisting door de gemeente bij zijn afwegingen heeft betrokken. Daarmee maakt het gerechtshof in het geheel niet duidelijk of hij bij de gemaakte afweging de betwisting door de gemeente in acht heeft genomen. Omdat het negeren van de betwisting in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor, is hier sprake van schending van het recht of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid van de beslissing moet leiden.
Klacht 4: Schending van het recht of verzuim van vormen doordat het gerechtshof de regels voor de bewijslastverdeling onjuist heeft toegepast, althans onvoldoende inzicht geeft hoe de bewijslast is verdeeld en gewogen.
Het gerechtshof heeft in overweging 5.4.3 geconstateerd dat installaties meerdere functies kunnen hebben, en dat in dat geval moet worden vastgesteld of een installatie in hoofdzaak dienstbaar is aan het medische proces. Alleen in dat geval is de installatie in een ziekenhuis een vrijgesteld werktuig.
Zoals bij klacht 2 al is aangegeven, komen een aantal van de door belanghebbende genoemde installaties ook voor in andere vergelijkbare moderne gebouwen met andere functies. Het betreft installaties die het verblijf door mensen in die gebouwen veraangenamen of mogelijk maken. Te denken valt aan installaties voor stroomvoorziening, licht, warmte en water. Het zijn installaties waarvan in het maatschappelijk verkeer aannemelijk is dat zij het gebouw beter geschikt maken voor gebruik.
Het voorgaande brengt met zich dat bij installaties die ook in andere gebouwen kunnen voorkomen, de partij die daar belang bij heeft (in dit geval belanghebbende) aannemelijk moet maken dat de installatie in afwijking van hetgeen doorgaans te verwachten is, in dit specifieke geval in hoofdzaak dienstbaar is aan het medische proces. Daarbij kan de partij die een specifieke omstandigheid stelt, niet volstaan met een algemene toelichting.
Hierbij dient ook overweging 5.6.4 te worden betrokken waarin het gerechtshof vaststelt dat de door belanghebbende aangedragen documentatie in wezen uit niet veel meer bestaat dan een foto per type installatie en een korte vermelding van het type installatie. Daarnaast blijkt uit de processen-verbaal van de twee zittingen dat de toelichtingen op de afzonderlijke installaties weinig specifiek zijn. Zo heeft [B] op de zitting verklaard dat van iedere installatie één voorbeeld is gegeven en dat verschillen niet zijn benoemd (proces-verbaal van de zitting op 26 augustus 2015, blz. 4). Het gerechtshof heeft dan ook terecht geconcludeerd dat belanghebbende niet aan op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Daaraan zou de conclusie moeten zijn verbonden dat niet aannemelijk is gemaakt dat de installaties in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medisch proces en de werktuigenvrijstelling van toepassing is.
In tegenspraak met het voorgaande, en daarmee onbegrijpelijk, concludeert het gerechtshof echter anders door de installaties 1, 2, 4, 7, 9, 14, 17, 18 en 19 op de in overweging 2.5.3 weergegeven lijst vrij te stellen. Ook bij deze installaties heeft belanghebbende met de aangedragen bewijsmiddelen en de toelichtingen volgens het gerechtshof in overweging 5.6.6 niet aan haar bewijslast voldaan. Een andersluidende gevolgtrekking vereist een nadere motivering, zelfs binnen de grote vrijheid van de vrije bewijsleer. Nu deze ontbreekt moet worden aangenomen dat het gerechtshof de bewijslast onjuist heeft verdeeld en toegepast en daarmee het recht heeft geschonden. Dat maakt ook dat door het ontbreken van voldoende motivering sprake is van verzuim van vormen dat tot vernietiging van de beslissing dient te leiden.
Zo het voorgaande niet op alle negen door het gerechtshof vrijgestelde installaties ziet, ziet het in ieder geval op:
- 1.
Installaties voor koud bedrijfswater, warm bedrijfswater;
- 4.
Installaties ten behoeve van koude-opwekking en distributie (al dan niet in combinatie met warmteafgifte);
- 9.
Noodstroominstallaties;
- 14.
No-breakvoedingssystemen;
- 17.
Krachtinstallaties;
- 18.
Telematica installaties.
Deze installaties komen doorgaans ook voor in andere vergelijkbare moderne gebouwen met andere functies, en zijn uit zichzelf niet specifiek voor het medische proces. Omdat belanghebbende er volgens het gerechtshof niet in is geslaagd om hun specifieke inzet in het medische proces aannemelijk te maken, geldt hier in het bijzonder dat het gerechtshof deze installaties op grond van de wettelijke voorschriften niet als vrijgestelde werktuigen kon aanmerken. Dit geldt te meer omdat het gerechtshof niet, althans onvoldoende de andersluidende beslissing heeft gemotiveerd.
Klacht 5: Schending van het recht of verzuim van vormen doordat het gerechtshof niet althans onvoldoende motiveert waarom genoemde installaties zijn aan te merken als vrijgestelde werktuigen.
Zoals ook het gerechtshof aangeeft, wordt het begrip ‘in hoofdzaak’ in de fiscaliteit vaak opgevat als 70% meer. Het gerechtshof maakt niet inzichtelijk aan welk criterium zij de 70% toetst. Reeds daarmee heeft het gerechtshof de toepassing van de werktuigenvrijstelling onjuist toegepast.
Aannemende dat het gerechtshof zich heeft laten leiden door het criterium ‘medisch proces’ of ‘dienstbaar zijn aan het medische proces’ maakt het gerechtshof niet inzichtelijk hoe dit criterium in de uitwerking voor de verschillende installaties is toegepast. Een meer algemene afweging bij de negen, qua functionaliteit sterk verschillende installaties is onvoldoende om inzichtelijk te maken welke toets er bij de toepassing van de werktuigenvrijstelling is uitgevoerd. Daarmee is niet duidelijk of het gerechtshof de werktuigenvrijstelling in overeenstemming met wet en rechtspraak heeft toegepast. Dit verzuim is van zodanige importantie dat daarnaast sprake is van een vormverzuim dat moet leiden tot vernietiging van de beslissing.
Klacht over de technische veroudering
Beide partijen zijn van mening dat onderhavige onroerende zaak moet worden gewaardeerd naar de gecorrigeerde vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, lid 3, Wet WOZ. Tussen partijen is echter wel de omvang van de technische veroudering van het ziekenhuis in geschil. In het bijzonder verschillen partijen van mening over de wijze waarop de technische veroudering van de onroerende zaak moet worden bepaald.
Het gerechtshof geeft in overweging 5.6.2 aan dat hij wat betreft de bepaling van de technische en functionele veroudering, de oordelen in de onderdelen 10.1 t/m 11.4 in de rechtbankuitspraak onderschrijft en deze tot de zijne maakt.
Klacht 6: Schending van het recht of verzuim van vormen doordat het gerechtshof in navolging van de rechtbank voor de bepaling van de restwaarde en levensduur van een gebouw uitgaat van rekenkundige maatstaven bij aanvang van de gebruiksperiode.
De rechtbank gaat in haar overweging 10.4 t/m 10.8 (zie blz. 23 en 24 hofuitspraak) in op de berekening van de technische levensduur.
In overweging 10.4 stelt de rechtbank:
‘De begrippen levensduur en de restwaarde van een gebouw (of onderdelen van een gebouw) zijn rekenkundige maatstaven die bij aanvang van de gebruiksperiode moeten worden aangelegd ten behoeve van het op evenwichtige wijze verdelen over die periode van de kosten van het pand. Vele onzekerheden spelen daarbij een rol, hetgeen een exacte bepaling van wat rechtens juist is, moeilijk maakt en noopt tot schattingen.’
De passages ‘bij aanvang van de gebruiksperiode’ en ‘op evenwichtige wijze verdelen … van kosten’ duiden erop dat de rechtbank voor de omvang van de technische veroudering aansluiting zoekt bij de afschrijving zoals die in de bedrijfseconomie wordt toegepast Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan de opzet van de Wet WOZ en de daarop aansluitende doel en strekking van artikel 17, lid 3, Wet WOZ.
In de Wet WOZ staat een jaarlijkse waardebepaling centraal. Daarbij staat volgens vaste rechtspraak ieder tijdvak en de daarbij behorende waardebepaling op zich. Dit geldt ook bij een waardering naar de gecorrigeerde vervangingswaarde. De opmerking van de rechtbank dat de begrippen levensduur en restwaarde rekenkundige maatstaven zijn die bij aanvang van de gebruiksperiode moeten worden aangelegd, is in strijd met de uitgangspunten van de Wet WOZ. De rekenkundige maatstaven dienen in het licht van de Wet WOZ te worden aangelegd naar het (jaarlijks verschuivende) moment van de waardebepaling, zijnde 1 januari voorafgaand aan het tijdvak. Dit moment verschilt van ‘de aanvang van de gebruiksperiode’ waarover de rechtbank spreekt.
De gecorrigeerde vervangingswaarde staat voor de waarde (het nut) die de onroerende zaak voor de eigenaar heeft. Dat nut wordt, zoals hiervoor al is aangegeven, bepaald naar het moment van de waardebepaling. Doordat dit nut ieder jaar opnieuw wordt bepaald, kan voortschrijdend inzicht met zich brengen dat het moment waarop de onroerende zaak technisch gezien ‘op is’ (volledig uitgenut is), verder in de tijd komen te liggen. Dat de levensduur langer is dan in het verleden werd verwacht, zal met name blijken als een onroerende zaak het moment van de oorspronkelijk verwachte einddatum nadert en dan nog steeds voor langere tijd zijn nut kan afwerpen voor de eigenaar.
De insteek die de rechtbank voorstaat, is blijkens de passage ‘op evenwichtige wijze verdelen van kosten’ ingegeven door de winstbepaling waarbij de last van de slijtage moet worden verdeeld over het jaarlijkse aandeel in de totaalwinst Maar dat is niet wat er met de gecorrigeerde vervangingswaarde is beoogd. De waardering op grond van de Wet WOZ en dus ook de gecorrigeerde vervangingswaarde, is niet meer dan een momentopname waarop het toekomstig nut van de onroerende zaak voor de eigenaar wordt bepaald.
Wat geldt voor de levensduur, geldt ook voor de restwaarde van de onroerende zaak. Ook de restwaarde wordt jaarlijks opnieuw ingeschat waarbij het op voorhand niet is uitgesloten dat bij de momentopname blijkt dat door marktontwikkelingen of anderszins het bedrag van de restwaarde ten opzichte van een eerdere inschatting moet worden aangepast.
In overweging 10.8 constateert de rechtbank op basis van de feiten van onderhavig ziekenhuis dat de aanvankelijk geschatte levensduur van 50 jaar zal worden overschreden. Gelet op het karakter van de waardebepaling verbindt de rechtbank aan deze feitelijk juiste conclusie voor de uitvoering van de Wet WOZ een onjuiste gevolgtrekking. De omstandigheid dat de geschatte levensduur van 50 naar 56 jaar wordt verlengd, heeft — in tegenstelling tot datgene wat de rechtbank stelt — voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ tot gevolg dat de verwachte restwaarde in een later jaar zal worden bereikt. Aan het voorgaande doet niet af dat het ziekenhuis langer bruikbaar is dankzij goed onderhoud. Ook is niet vereist dat gebleken is dat aan de ruwbouw verbeteringen zijn aangebracht. Het feit dat de rechtbank zich hierbij laat leiden door een ‘rekenkundige maatstaf voor een evenredige verdeling van de kosten van het gebouw’ geeft blijk van een onjuiste wetstoepassing. Dat maakt ook dat door het ontbreken van voldoende motivering sprake is van verzuim van vormen dat tot vernietiging van de beslissing dient te leiden.
Ten slotte
In deze motivering van het beroepschrift in cassatie heb ik de klachten tegen de toepassing van de werktuigenvrijstelling en van de technische veroudering nader uiteengezet. De klachten leiden ertoe dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven wegens strijd met het recht, dan wel wegens verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot vernietiging dient te leiden.
Gelet op het voorgaande verzoek ik aan uw Raad om de bestreden hofuitspraak ongedaan te maken en de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling binnen door uw Raad te stellen grenzen.
Uitspraak 30‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Artikel 2, lid 1, letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Installaties in ziekenhuis hoofdzakelijk dienstbaar aan het medische proces?
Partij(en)
30 september 2016
nr. 16/00042
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 november 2015, nr. 14/00421, op het hoger beroep van de Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 13/4223) betreffende de ten aanzien van belanghebbende genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] (+[2]+[3]+[3]) te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het College heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de klachten in het principale beroep en van het middel in het incidentele beroep
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een samenstel van gebouwde eigendommen in [Z], plaatselijk bekend als [X] (hierna: het ziekenhuis).
2.2.
Tussen partijen is de WOZ-waarde van het ziekenhuis voor het jaar 2013 in geschil. Niet in geschil is dat deze waarde op de voet van artikel 17, lid 3, van de Wet waardering onroerende zaken moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het geschil spitst zich toe enerzijds op de gegevens aan de hand waarvan die gecorrigeerde vervangingswaarde kan worden vastgesteld en anderzijds op de toepassing van artikel 2, lid 1, letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de werktuigenvrijstelling).
2.3.1.
In onderdeel 5.4.2 van zijn uitspraak heeft het Hof een juist toetsingskader geschetst voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een werktuig in de zin van de werktuigenvrijstelling. Vervolgens heeft het Hof aan de hand van dit toetsingskader geoordeeld over de 21 installaties ten aanzien waarvan belanghebbende zich op de werktuigenvrijstelling beroept, omdat zij naar haar opvatting in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medische proces dat in het ziekenhuis plaatsvindt, als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015, nr. 14/02425, ECLI:NL:HR:2015:219, BNB 2015/113.
2.3.2.
Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende niet het bewijs geleverd dat alle 21 door haar genoemde installaties in hoofdzaak, dat wil zeggen voor ten minste 70 percent, dienstbaar zijn aan het medische proces. Ten aanzien van negen van die installaties heeft het Hof dit bewijs wel geleverd geacht.
2.4.
De eerste klacht in het principale beroep komt op tegen ’s Hofs overweging in onderdeel 5.4.3. Die overweging ziet op binnen een gebouw opgestelde, geïntegreerde installaties die zowel dienstbaar zijn aan het gebouw zelf als aan (in dit geval) het medische proces, bijvoorbeeld een lichtinstallatie of een luchtbehandelingsinstallatie die met het oog op de in het gebouw te verrichten medische handelingen aan extra (stringentere) eisen moeten voldoen. Naar het oordeel van het Hof moet worden getoetst of de installatie als geheel in hoofdzaak (dat wil zeggen: voor 70 percent of meer) dienstbaar is aan het medische proces dat in het ziekenhuis plaatsvindt. Volgens de klacht gaat het Hof aldus ten onrechte ervan uit dat een installatie in een ziekenhuis die doorgaans een gebouw beter geschikt maakt voor zijn doel, enkel door die extra (stringentere) eisen deel gaat uitmaken van het medische proces en daarmee als vrijgesteld werktuig kan worden aangemerkt.
De klacht berust op een onjuiste lezing van ’s Hofs uitspraak. Het Hof is blijkens zijn zojuist weergegeven overweging – terecht – ervan uitgegaan dat ook voor een installatie in een ziekenhuis die aan extra (stringentere) eisen moet voldoen, geldt dat beoordeeld moet worden of die installatie als geheel in hoofdzaak dienstbaar is aan het medische proces dat in het ziekenhuis plaatsvindt. Anders dan de klacht veronderstelt heeft het Hof aldus niet het – onjuiste – uitgangspunt gehanteerd dat reeds het voldoen aan die extra (stringentere) eisen meebrengt dat de installatie als werktuig is aan te merken. Het voorgaande vindt bevestiging in de omstandigheid dat de door het Hof in dit verband als voorbeelden genoemde licht- en luchtbehandelingsinstallaties, hoewel zij om medische redenen aan extra (stringentere) eisen moesten voldoen, blijkens onderdeel 5.6.6 van die uitspraak door het Hof niet als vrijgestelde werktuigen zijn aangemerkt.
2.5.
De overige klachten in het principale beroep en het middel in het incidentele beroep kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten en dat middel niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat de klachten in het principale beroep en het middel in het incidentele beroep falen.
3. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2016.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam wordt een griffierecht geheven van € 503.
Beroepschrift 29‑09‑2016
Betreft: Incidenteel beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, met nummer BK/BK-AMS 14/00421, op het hoger beroep van [X].
Edelgrootachtbaar College,
1.
Bij brief van 9 februari 2016 heeft u Stichting [X], belanghebbende (hierna: [X]), […], in de gelegenheid gesteld incidenteel beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam.
[X] wenst van deze mogelijkheid gebruik te maken middels hierna volgende motivering.
2. Cassatiemiddel
Met betrekking tot dit beroep worden het volgende middel van cassatie voorgedragen:
2.1.
Schending althans onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikel 18 lid 4 Wet waardering onroerende zaken in verbinding met artikel 2 lid 1, onder e, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, althans verzuim van vormen, omdat het hof heeft geoordeeld dat slechts negen van de eenentwintig door [X] in bijlage 6 van haar taxatierapport genoemde installaties als vrijgestelde werktuigen worden aangemerkt, zulks ten onrechte, omdat naar het oordeel van [X] meerdere installaties voldoen aan de criteria die vrijstelling als werktuig rechtvaardigen.
3. Toelichting bij het middel
3.1.
Onder 5.4.2. van de uitspraak overweegt het gerechtshof dat (d) in hoofdzaak aan het gebouw dienstbare installaties als liften en roltrappen niet onder de werktuigenvrijstelling kunnen vallen. Naar het oordeel van [X] kent het gerechtshof echter een te grote betekenis toe aan dit criterium.
Ter zake van de niet door het gerechtshof vrijgestelde installaties, wordt onder 5.6.3. door het hof verondersteld dat sprake is van geïntegreerde installaties, waarvan aannemelijk is dat zij zowel dienstbaar zijn aan het gebouw zelf als aan het medische proces.
Van deze als geïntegreerde installaties beschouwde werktuigen; heeft het gerechtshof aangenomen dat deze niet in hoofdzaak het medisch proces dienen. Dit oordeel is onbegrijpelijk daar enerzijds van een aantal installaties moet worden vastgesteld dat sprake is van gescheiden systemen voor het medisch proces en systemen dienstbaar aan een normaal gebruik van een gebouw en anderzijds sprake is van gemengd gebruik waarvan door het gerechtshof onvoldoende is verduidelijkt, waarom deze systemen voor minder dan 70% dienstbaar zijn aan het medische proces.
Zo wordt, bijvoorbeeld, op pagina 4 van het proces-verbaal door gemachtigde [B] aangegeven dat elke operatiekamer een afzonderlijke luchtbehandelingsinstallatie heeft. Naar het oordeel van [X] behoren deze luchtbehandelingsinstallaties als afzonderlijke werktuigen te worden beschouwd en los te worden gezien van de installaties die dienstbaar zijn aan de algemene ruimten. Eenzelfde opvatting volgt naar het oordeel van [X] ook voor de meet- en regelinstallaties die in de overzichten door [X] onder één gezamenlijke noemer zijn gebracht, maar die per installatie met zijp specifieke functie zijn aangebracht en als zodanig met de betreffende installaties dienen te worden vrijgesteld.
Ten aanzien van installaties die het gerechtshof naar de weergegeven opvattingen als geïntegreerd heeft beschouwd, heeft het hof, behalve het criterium ‘in hoofdzaak’ niet aangegeven op welke gronden tot het oordeel is gekomen dat de betreffende installaties in belangrijke mate dienstbaar zijn aan het gebouw. Zo zien de preferente licht-krachtinstallaties op het in standhouden van de essentiële functies binnen het ziekenhuis, is van de koude-opwekking en distributie in het beroepschrift van 29 augustus 2014 aangegeven dat deze ziet op de Ok's, IC's en röntgenafdelingen en dat regelinstallaties zien op het creëren van drukverschillen tussen Ok's en aansluitende ruimten.
De overwegingen van het gerechtshof staan in contrast met jurisprudentie, waarin de door [X] genoemde installaties wel zijn vrijgesteld. Met name de Rechtbank Oost-Brabant van 17 februari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:686, concludeert dat de door [X] genoemde installaties grotendeels of nagenoeg uitsluitend in het ziekenhuis zijn aangebracht, omdat deze (on) middellijk dienstbaar zijn aan de genezing en of verpleging van de in het ziekenhuis te behandelen patiënten. In vorenstaande uitspraak wordt bepaald dat 90% van de waarde van de betreffende installaties in aanmerking kan komen voor de werktuigenvrijstelling.
In nagenoeg gelijke zin besliste deze rechtbank eveneens in uitspraak van 6 augustus 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:4346, waarnaar [X] in eerder processtukken heeft verwezen.
Het bekrachtiging van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in het arrest van 6 februari 2015 ECLI:NL:HR:2015:219, waarin wordt gekomen tot een vrijstellingspercentage van 40% van de totale waarde aan installaties, geeft eveneens aanleiding tot de veronderstelling dat het Gerechtshof Amsterdam in onderhavige casus een zeer beperkte invulling heeft gegeven aan de werktuigenvrijstelling.
In het licht van de door [X] in procedure aangevoerde argumenten en gelet op de jurisprudentie is het oordeel van het gerechtshof onbegrijpelijk.
4. Conclusie
[X] concludeert op grond van het vorenstaande
tot:
- —
vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam;
- —
verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling binnen de door uw Raad gestelde grenzen;
- —
veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding;