Rb. Noord-Holland, 23-12-2020, nr. AWB - 20 , 1421
ECLI:NL:RBNHO:2020:11602, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
23-12-2020
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 1421
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:11602, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 23‑12‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Mondelinge uitspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:4304, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2021/0443 met annotatie van
Uitspraak 23‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een LKV oudere werknemers ter grootte van het wettelijke maximum van € 6.000. Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en de stukken die over en weer zijn ingebracht houdt de rechtbank het ervoor dat de gegevens op de papieren uitdraai van de loonaangifte niet overeenstemmen met de loonaangifte zoals die bij verweerder is binnengekomen. Eiseres heeft onvoldoende weersproken dat de gegevens van de door verweerder ontvangen aangiften zijn terug te lezen in de door verweerder overgelegde XML-berichten.
Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1421
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
23 december 2020 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres(gemachtigde: mr. J.J. Vetter),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 31 december 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) 2018.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [A] en [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] en mr. [D].
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen met de zaaknummers HAA 20/1420 en HAA 20/1816. Alles wat in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiseres exploiteert een bouwbedrijf. De loonadministratie wordt verzorgd door [E] te [Z] ([E]). Voor het verzorgen van loonaangiften maakt [E] gebruik van software van Unit4.
2. In december 2017 had eiseres 13 werknemers in dienst. Op 25 oktober 2016 is [F] ([F]) bij eiseres in dienst getreden. [F] is geboren op [#] 1958 en had tot de datum van indiensttreding bij eiseres recht op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Vanaf de indiensttreding is [F] 36 uur per week werkzaam voor eiseres. Vanwege het dienstverband met [F] had eiseres gedurende het jaar 2017 in beginsel recht op de premiekorting oudere werknemers. De door eiseres overgelegde papieren uitdraai van de loonaangifte over het tijdvak 4 december 2017 tot en met 31 december 2017 vermeldt een te betalen bedrag van € 17.278, bestaande uit € 11.906 loonheffing en € 6.450 premies werknemersverzekeringen, verminderd met € 539 premiekorting arbeidsgehandicapten en € 539 premiekorting oudere werknemer.
3. Bij de onderhavige beschikking, die is gedagtekend 25 juli 2019, heeft verweerder eiseres een loonkostenvoordeel (LKV) arbeidsgehandicapte werknemers van € 6.000 toegekend en een LKV oudere werknemers van nihil. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikking gehandhaafd. In geschil is of dat terecht is. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op een LKV oudere werknemers ter grootte van het wettelijke maximum van € 6.000. Ter motivering van haar standpunt heeft zij aangevoerd dat uit de loonaangifte over het laatste tijdvak in 2017 blijkt dat daarin bij de werknemer [F] is aangevinkt dat recht bestaat op premiekorting oudere werknemer en dat dit overeenstemt met de stamgegevens van [F] in de desbetreffende computersystemen. Door een softwarefout ofwel in de programmatuur van Unit4 ofwel in de samenhang tussen deze programmatuur en die van de Belastingdienst sloot de laatste loonaangifte over 2017 zoals die door eiseres is ingediend, niet aan bij de aangifte zoals die door de belastingdienst werd ontvangen. Volgens eiseres is hetgeen is vermeld op de papieren aangifte beslissend voor het antwoord op de vraag of zij in aanmerking komt voor de premiekorting oudere werknemer, omdat daarin de wil van de werkgever tot uitdrukking komt. Beslissend is daarom de aangifte zoals zij die heeft ingediend en niet de kennelijk verminkte aangifte zoals die bij verweerder is binnengekomen. Voor het geval de rechtbank dit betoog niet volgt stelt eiseres zich op het standpunt dat deze softwarefout moet worden opgevat als een kennelijke verschrijving die in de belastingrechtspraak pleegt te worden weggedacht. Eiseres doet daarbij een beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel in verband waarmee zij wijst op een brief van verweerder van 9 augustus 2019 waaruit volgens eiseres blijkt dat verweerder de fout had opgemerkt. Ten slotte beroept eiseres zich op de redelijkheid en op het recht op maatwerk.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiseres terecht geen LKV oudere werknemer is toegekend. Eiseres heeft in de loonaangiften over de tijdvakken in het jaar 2018 met het vermelden van de indicatie “J” weliswaar aangegeven dat zij met betrekking tot het dienstverband van [F] in aanmerking komt voor LKV oudere werknemer, maar in de loonaangiften over de tijdvakken in het jaar 2017 heeft eiseres bij [F] de indicatie “J” geplaatst bij de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden van de overgangsregeling voor het toekennen van LKV oudere werknemers in 2018. De softwarefout waarvan eiseres melding maakt dient volgens verweerder, voor zover die al bestaat, voor rekening en risico van eiseres te blijven.
5. Op grond van artikel 2.1 van de Wtl kan een werkgever in de loonaangifte een verzoek doen voor één van de in dat artikel genoemde tegemoetkomingen. Hoofdstuk II van de Wtl, waartoe dit artikel behoort, is in werking getreden op 1 januari 2018 en voorziet in de vervanging van de tot die datum geldende premiekortingen op grond van afdeling 6 van hoofdstuk III van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv). Een premiekorting ingevolgde de Wfv waarvan de looptijd van drie jaar nog niet was verstreken kan worden omgezet in een LKV onder de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 6.2 van de Wtl. Op grond van het tweede lid van artikel 6.2, in samenhang met artikel 4.1, tweede lid, van de Wtl is één van die voorwaarden dat in de loonaangifte over het laatste tijdvak vόόr 1 januari 2018 de indicatie voor de desbetreffende premiekorting is aangegeven, of dat dit is gedaan in een correctiebericht ingevolge artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) dat uiterlijk op 1 mei 2018 zou moeten zijn ingediend.
6. Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en de stukken die over en weer zijn ingebracht houdt de rechtbank het ervoor dat de gegevens op de papieren uitdraai van de loonaangifte niet overeenstemmen met de loonaangifte zoals die bij verweerder is binnengekomen. Eiseres heeft onvoldoende weersproken dat de gegevens van de door verweerder ontvangen aangiften zijn terug te lezen in de door verweerder overgelegde XML-berichten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat deze gegevens als gevolg van een mismatch met de software van verweerder anders zijn verwerkt dan binnengekomen. Uit de XML-berichten leidt de rechtbank af dat voor het jaar 2017 ten aanzien van [F] telkens een indicatie “J” is geplaatst bij de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer en een indicatie “N” bij de overige premiekortingen, waaronder die voor de oudere werknemer. Op basis van de aangifte zoals die bij verweerder is binnengekomen heeft eiseres voor het jaar 2018 dus geen recht op het LKV oudere werknemer.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de beoordeling van een recht op een LKV beslissend de loonaangifte zoals die bij de Belastingdienst binnenkomt. Ook als sprake zou zijn van een fout in de software van Unit4 (verweerder heeft dit weersproken) is dit een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres als gebruiker van die software moet blijven. De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar beroep op een “kennelijke computerverschrijving” betoogt dat verweerder in de gegeven omstandigheden gehouden was de ontvangen aangifte anders te verwerken dan hij heeft gedaan. Dit betoog kan reeds niet slagen omdat van een “kennelijk computerverschrijving” naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is. Uit de door verweerder ingediende stukken, waaronder de bijlage bij de door verweerder ter zitting overgelegde pleitnota, blijkt dat de door eiseres gesignaleerde onjuistheid niet is op te maken uit de aangifte zoals die bij verweerder is binnengekomen. Ook acht de rechter niet aannemelijk dat deze onjuistheid voor verweerder kenbaar was uit de context, oftewel uit het geheel aan beschikbare gegevens en bestanden. Niet goed valt in te zien hoe verweerder bij het ontvangen en verwerken van de loonaangifte inzage kan hebben in de stamgegevens zoals die zijn opgenomen of opgeslagen in de loonadministratie van eiseres. Naar verweerder heeft aangevoerd en de rechtbank aannemelijk acht heeft verweerder bij de behandeling van de loonaangiften ook niet de beschikking gehad over de zogenoemde doelgroepverklaringen van het UWV. De rechtbank ziet overigens niet in hoe uit de omstandigheid dat verweerder aangiftesoftware ter beschikking stelt waarvan de gemachtigde geen gebruik heeft kunnen maken zou volgen dat op verweerder een zorgplicht komt te rusten met betrekking tot software die door Unit4 wordt aangeboden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de inhoud van de brief van 9 augustus 2019 niet het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat het LKV ter zake van [F] in afwijking van de daartoe strekkende wettelijke bepalingen zou worden vastgesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de brief slechts mededeling wordt gedaan van de een geconstateerde onjuiste registratie van kortingen betreffende twee werknemers. In deze brief wordt geen toezegging gedaan met betrekking tot de verwerking van de loonaangifte over het laatste loontijdvak in 2017 of aanspraken op het LKV oudere werknemer, en eiseres heeft zodanige toezeggingen ook niet redelijkerwijs in deze brief kunnen lezen.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat artikel 6.2 van de Wtl slechts als doel heeft de controle op het al dan niet van toepassing zijn van het overgangsrecht te vergemakkelijken. Nu niet in geschil is dat aan de materiële voorwaarden voor het recht op het LKV oudere werknemer is voldaan is er volgens eiseres geen belang om die te weigeren. In dit kader heeft eiseres een beroep gedaan op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder het fair play beginsel en het evenredigheidsbeginsel), op de redelijkheid en op het recht op maatwerk. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en neemt daarbij tot uitgangspunt dat de wetgever de verantwoordelijkheid voor de heffing en afdracht van de loonheffingen uitdrukkelijk bij de inhoudingsplichtige heeft neergelegd. Bovendien is wettelijk voorzien in het herstel van een onjuiste aangifte. Zoals overwogen onder 5, laatste volzin, had eiseres na het indienen van de onjuiste aangifte immers nog tot 1 mei 2018 de tijd om een correctiebericht in te dienen. De omstandigheid dat eiseres materieel voldoet aan de voorwaarden voor het LKV oudere werknemer laat onverlet dat zij tevens dient te voldoen aan de formele wettelijke voorwaarden. Een beroep op het fair play beginsel kan hierin geen wijziging brengen. De rechtbank overweegt in dit verband nog het volgende. Artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaalt dat de bij een besluit betrokken belangen moeten worden afgewogen voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn tot de met het besluit te dienen doel. Voor toepassing van deze bepalingen is vereist dat het bestuursorgaan bij het te nemen besluit een zekere beoordelingsruimte toekomt. In dit geval heeft verweerder deze beoordelingsruimte niet. Een belastingschuld vloeit immers voort uit wet. Doel en strekking van de in deze zaak toepasselijke fiscale wettelijke bepalingen zijn duidelijk en bieden verweerder geen ruimte voor een meer ruimhartige toepassing als door eiseres bepleit. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, is gehouden recht te spreken naar de wet en het de rechter niet is toegelaten de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2020 door mr. M.W. Koenis, in aanwezigheid van de griffier H. van Lingen. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.