Zie voor het volledige procesverloop in eerste aanleg het vonnis van de rb. Utrecht van 14 april 2010, p. 1 onder het kopje 'Verloop van de procedure'. Zie voor het procesverloop in hoger beroep het arrest van het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2011, rov. 1.1 en 1.2.
HR, 16-11-2012, nr. 11/04066
ECLI:NL:HR:2012:BX7886
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-11-2012
- Zaaknummer
11/04066
- Conclusie
mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BX7886
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX7886, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX7886
ECLI:NL:HR:2012:BX7886, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX7886
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑11‑2012
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Zaaknr. 11/04066
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 14 september 2012
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
Gemeente Stichtse Vecht (voorheen gemeente Maarssen)
1. Inleiding en (verkorte weergave van het) procesverloop1.
1.1
In deze zaak hebben beide partijen uitsluitend arrest gevraagd in een door één van hen op de voet van art. 843a Rv. ingestelde incidentele vordering. Het hof heeft vervolgens in één arrest het incident en de hoofdzaak tegelijk afgedaan. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof partijen aldus heeft belet zich uit te laten over het vervolg van de appelprocedure, waaronder de mogelijkheid om in de hoofdzaak stukken in het geding te brengen en pleidooi te vragen.
1.2
Gelet op de hiervoor omschreven rechtsvraag laat ik een opsomming van de feiten achterwege en verwijs ik daarvoor naar het vonnis van de rechtbank Utrecht van 14 april 2010 (rov. 1.1 - 1.8) en de daarvan gegeven samenvatting in het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 18 januari 2011 (rov. 2.2). Tevens volsta ik met een summiere schets van het procesverloop.
1.3
Verweerster in cassatie, de gemeente, heeft eiser tot cassatie, [eiser], bij inleidende dagvaarding van 16 juli 2009 gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht, sector kanton en daarbij - kort gezegd - gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis de tussen partijen bestaande huurovereenkomst beëindigt per 1 januari 2011 en daarbij bepaalt dat [eiser] het gehuurde met ingang van die datum dient te ontruimen met al het zijne en de zijnen, een en ander onder afgifte van de sleutels aan de gemeente en onder bepaling dat [eiser], eenmaal ontruimd, het gehuurde niet opnieuw zal (doen) betrekken.
De kantonrechter heeft deze vorderingen bij vonnis van 14 april 2010 afgewezen.
1.4
De gemeente is, onder aanvoering van twee grieven, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem.
1.5
[Eiser] heeft in zijn memorie van 3 augustus 20102. - voor zover thans van belang - een incidentele vordering tot afgifte van bescheiden op de voet van art. 843a Rv. ingesteld en daarbij gevorderd dat het hof de gemeente "bij (incidenteel) arrest" veroordeelt tot het verstrekken aan hem van de op p. 22 onder a tot en met c van de memorie genoemde stukken. Hij heeft voorts in de hoofdzaak primair geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank en het hof subsidiair verzocht om aan hem ten laste van de gemeente een schadeloosstelling toe te kennen van € 250.000,-3..
De gemeente heeft ter rolle van 17 augustus 2010 (onder meer) geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
1.6
Bij arrest van 18 januari 2011 heeft het hof, voor zover thans van belang, in het incident de vordering van [eiser] afgewezen en in het principaal hoger beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de huurovereenkomst tussen de gemeente en [eiser] per 1 mei 2011 beëindigd onder de bepaling - samengevat - dat [eiser] het gehuurde met ingang van die datum dient te ontruimen.
1.7
[Eiser] heeft tegen dit arrest - tijdig4. - beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de gemeente is verstek verleend.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Het cassatieberoep bevat drie middelen. Middel 1 klaagt in de kern dat het hof ten onrechte althans onvoldoende (inzichtelijk) gemotiveerd gelijktijdig heeft beslist op de vordering in het incident en op het principaal en incidenteel appel. Het middel betoogt dat het hof, gelet op hetgeen partijen ter rolle hebben gevraagd en de rolraadsheer op de rolzitting heeft bepaald, eerst arrest in het incident had moeten wijzen en partijen vervolgens in de gelegenheid had moeten stellen om zich in het principaal en incidenteel appel uit te laten over het vervolg van de appelprocedure. Het wijst er in dat verband op dat het hof op geen enkele wijze via het roljournaal of op enige andere wijze te kennen heeft gegeven voornemens te zijn bij het wijzen van het arrest in het incident tevens ook eindarrest te willen wijzen5.. Het middel stelt dat [eiser], doordat het hof direct eindarrest heeft gewezen, in zijn procesbelang is geschaad. Het wijst er in dat verband op dat [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld om pleidooi te vragen, getuigen te (doen) horen of aanvullende stukken in het geding te brengen6.. Het middel bevat aldus m.i. de klacht dat het hof daardoor het recht op pleidooi als bedoeld in art. 353 lid 1 in verbinding met art 134 Rv. en art. 6 EVRM in de hoofdzaak heeft miskend.
2.2
Om het middel te kunnen beoordelen, heb ik ambtshalve de - aan deze conclusie gehechte - rolkaart bij het hof opgevraagd. Daaruit leid ik, voor zover van belang, het volgende af.
Na de in 1.5 vermelde proceshandeling(en) stond de zaak op 14 september 2010 op de rol voor "antwoordakte geïntimeerde/reactie op bezwaar vermeerdering van eis". [Eiser] heeft op de rol geen antwoordakte genomen en geen instructie gegeven. De rolraadsheer heeft dit geconstateerd en beslist dat het recht van [eiser] tot het nemen van een antwoordakte is vervallen.
Vervolgens stond de zaak twee weken later, op 28 september 2010, op de rol voor "fourneren in het incident". Op die datum heeft de gemeente gefourneerd in het incident, [eiser] heeft dat niet gedaan. Beide partijen hebben arrest gevraagd in het incident.
Op 9 november 2010 stond de zaak op de rol voor "arrest in het incident". Ter rolle is de zaak voor het wijzen van arrest in het incident aangehouden.
Op 7 december 2010 stond de zaak wederom op de rol voor "arrest in het incident" en is de zaak opnieuw aangehouden.
Op 18 januari 2011 stond de zaak op de rol voor "arrest in het incident" en "arrest". Op die datum heeft het hof zowel arrest in het incident als eindarrest gewezen.
2.3
Voor de beoordeling van deze zaak zijn de art. 134 en 209 Rv. en de artikelen 4.3 en 2.9 van het in deze zaak van toepassing zijnde Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven7. (Lpr) van belang.
Art. 209 Rv. bepaalt dat, indien de zaak dat meebrengt, op de incidentele vorderingen eerst en vooraf wordt beslist. Artikel 4.3 Lpr schrijft voor dat wanneer arrest wordt gevraagd in een incident, partijen op dezelfde wijze dienen te fourneren als wanneer arrest wordt gevraagd in de hoofdzaak: het volledige procesdossier moet worden overgelegd. Art. 134 Rv. stelt in het eerste lid het recht op pleidooi voorop voordat de rechter over de zaak beslist en in verband daarmee bepaalt artikel 2.9 Lpr dat aan partijen na memorie van antwoord respectievelijk memorie van antwoord in het incident een termijn van twee weken wordt verleend voor (onder meer) het vragen van pleidooi.
2.4
Op grond van de hoofdregel van art. 209 Rv. en gelet op het feit dat uitsluitend in het incident is gefourneerd, behoefde [eiser] er m.i. niet op bedacht te zijn dat het hof tevens de hoofdzaak zou afdoen en dat hij daarom op dat moment te kennen diende te geven dat hij in de hoofdzaak wenste te pleiten. Daarbij acht ik ook de aard van het incident van belang, te weten in dit geval het exhibitie-incident van art. 843a Rv. De beslissing daarop kan van belang zijn voor de wending die de hoofdzaak neemt en leent zich er daarom voor om vooraf te worden beslist.
Dat alleen de gemeente heeft gefourneerd in het incident (ter rolle van 28 september 2010) doet niet ter zake. Ook de omstandigheid dat de zaak blijkens de rolkaart in het allerlaatste stadium op 18 januari 2011 tevens voor "arrest" stond, brengt in het bovenstaande m.i. geen verandering omdat de zaak op de twee daaraan voorafgaande rolzittingen (9 november 2010 en 7 december 2010) uitsluitend stond voor "arrest in het incident". [Eiser] behoefde er naar mijn mening geen rekening mee te houden dat daarin later verandering zou komen. Indien het hof direct met het incident ook de hoofdzaak had willen doen instrueren, had het partijen op grond van artikel 2.9 Lpr de gelegenheid moeten bieden tot het verzoeken van akte of het vragen van pleidooi of arrest in de hoofdzaak8.. Dit heeft het hof blijkens de rolkaart niet gedaan.
2.5
Daarmee dient de onderhavige zaak te worden afgedaan zoals door de Hoge Raad is beslist bij arrest van 10 juni 2011, LJN BP9038 (NJ 2011, 272). Partijen in die zaak hadden arrest in het incident (ook een art. 843a Rv.-incident) gevraagd en daartoe gefourneerd, waarna de rolraadsheer de zaak naar de rol had verwezen voor 'dagbepaling arrest'. De Hoge Raad oordeelde vervolgens als volgt:
"Bezien in samenhang met de door partijen ten behoeve van de rolzitting van 10 februari 2009 ingevulde H10-formulieren, waarin partijen arrest vragen 'in incident', kan de op bedoeld audiëntieblad aangetekende beslissing van de rolraadsheer tot verwijzing van de zaak naar de rol van 24 februari 2009 voor 'dagbepaling arrest', mede gelet op art. 209 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv, dan ook niet anders worden uitgelegd dan als een verwijzing van de zaak voor dagbepaling arrest in het incident. Door niettemin uitspraak in de hoofdzaak te doen, heeft het hof derhalve het voor partijen uit art. 134 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv voortvloeiende recht geschonden zich uit te laten over de vraag of zij pleidooi wensten."
2.6
Middel 1 slaagt mitsdien, waardoor m.i. de middelen 2 en 3 geen bespreking behoeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 18 januari 2011 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑11‑2012
Getiteld: incidentele vordering tot afgifte van bescheiden (ex artikel 843a Rv) tevens houdende memorie van antwoord, alsmede houdende incidenteel appel en vermeerdering van eis.
[Eiser] beschouwt dit verzoek als een 'vermeerdering van eis'. Zie de ter rolzitting van 3 augustus 2010 genomen memorie, p. 20 en 21 onder het kopje 'Vermeerdering van eis'.
De cassatiedagvaarding is op 15 april 2011 uitgebracht.
Zie hiervoor par. 18 en 19 van de cassatiedagvaarding.
Cassatiedagvaarding, par. 20.
Stc. 30 juli 2008, nr. 145/p. 59 (eerste versie).
Zie par. 2.12 van de conclusie vóór HR 10 juni 2011, LJN BP9038 (NJ 2011, 272).
Uitspraak 16‑11‑2012
Partij(en)
16 november 2012
Eerste Kamer
11/04066
RM/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos,
t e g e n
GEMEENTE STICHTSE VECHT (voorheen de gemeente Maarssen),
zetelende te Maarssen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 643129 UC EXPL 09-12120 MVV van de kantonrechter te Utrecht van 14 april 2010;
- b.
het arrest in de zaak 200.065.992 van het gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Gemeente is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Partijen hebben in deze zaak na memoriewisseling in hoger beroep arrest gevraagd in een incident dat door een van hen is geopend op de voet van art. 843a Rv.
Blijkens de door de Advocaat-Generaal bij het hof opgevraagde rolkaart, is de zaak hierop aangehouden voor "fourneren in het incident" en vervolgens voor "arrest in het incident". Na de laatste aanhouding heeft het hof uitspraak gedaan in zowel het incident als de hoofdzaak: het heeft de incidentele vordering afgewezen en in de hoofdzaak het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van de Gemeente alsnog toegewezen.
3.2
Middel 1 klaagt dat het hof, nu partijen uitsluitend arrest hadden gevraagd in het incident en de zaak dienovereenkomstig door de rolraadsheer enkel was aangehouden voor arrest in het incident, niet arrest in de hoofdzaak kon wijzen zonder partijen in de gelegenheid te stellen om daarin te kennen te geven of zij zich nog nader wilden uitlaten dan wel pleidooi wensten.
Deze klacht is gegrond. Nu beide partijen uitsluitend arrest hadden gevraagd in het incident en dienovereenkomstig door de rolraadsheer was gehandeld, behoefden partijen er geen rekening mee te houden dat het hof ook arrest zou wijzen in de hoofdzaak. Het hof had partijen daarom eerst de gelegenheid moeten geven zich nader uit te laten over in elk geval de vraag of zij pleidooi wensten, op welk pleidooi art. 134 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv hun recht geeft (vgl. HR 10 juni 2011, LJN BP9038, NJ 2011/272).
3.3
De middelen 2 en 3 behoeven na het vorenstaande geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 januari 2011;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 465,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.