RFR 2022/83
Moet een kind voor zijn vordering tot medewerking aan DNA-onderzoek een concreet belang hebben?
HR 11-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:349
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 maart 2022
- Magistraten
Mrs. G. de Groot, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, F.R. Salomons
- Zaaknummer
20/02857
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS652591:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:349, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑03‑2022
ECLI:NL:PHR:2021:841, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑10‑2020
- Wetingang
Art. 8 EVRM
Essentie
Moet een kind – gelet op het uitgangspunt dat het belang van het kind bij kennis over de biologische afstamming prevaleert boven het belang van de vermoedelijk verwekker om deze informatie verborgen te houden – voor zijn vordering tot medewerking aan DNA-onderzoek een concreet belang hebben?
Samenvatting
Een in 1968 geboren man heeft een sterk vermoeden wie zijn biologische vader is en wenst, teneinde daar zekerheid over te verkrijgen, dat deze man DNA-materiaal afstaat. De voorzieningenrechter wees de vordering toe. In het ingestelde appel overwoog het hof dat in de onderlinge rangorde tussen enerzijds het recht van een meerderjarig natuurlijk ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.