HR, 12-07-2013, nr. 12/02529
ECLI:NL:HR:2013:BZ9965, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12-07-2013
- Zaaknummer
12/02529
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ9965, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑07‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ2351, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ9965, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:BZ9965, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ9965, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Huur. Opzegging; art. 7:228 lid 2 BW. Veroordeling tot ontruiming. Eindarrest dat voortbouwt op in cassatie vernietigd tussenarrest (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1280, NJ 2012/411). Vernietiging van dat eindarrest in cassatie.
Partij(en)
12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 12/02529
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], handelende onder de naam [A],wonende te [woonplaats], België
EISER tot cassatie, verweerder in het incident,
t e g e n
STICHTING BERREGRATTE,gevestigd te Maastricht,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incident,
advocaten: mr. H.H.M. Meijroos en mr. A. Ramsoedh.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Berregratte.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 264688 CV EXPL 07-2593 van de kantonrechter te Maastricht van 5 maart 2008 en 25 juni 2008;
de arresten in de zaak HD 200.009.819 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 14 december 2010 en 29 november 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 29 november 2011 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Berregratte heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat van [eiser], mr. A.H.M. van den Steenhoven, heeft zich ter zitting van 10 augustus 2012 onttrokken aan de verdere behandeling van de zaak.
De zaak is voor Berregratte toegelicht door haar advocaten.
De conclusie van Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Berregratte huurt een terrein aan de [a-straat] te Maastricht van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten).
(ii) Berregratte exploiteert zelf een gedeelte van dat terrein als speeltuin, een ander gedeelte heeft zij (onder)verhuurd aan [eiser] die daar een bedrijf exploiteert dat zich toelegt op outdoor-activiteiten.
(iii) In juni 2007 heeft Berregratte aan [eiser] de huur opgezegd tegen 31 augustus 2007.
(iv) [eiser] heeft de kantonrechter verzocht voor recht te verklaren dat de huuropzegging geen effect sorteert. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.
(v) Het hof heeft in zijn arrest van 14 december 2010 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen. Het hof overwoog daartoe in rov. 4.5 kort gezegd dat Berregratte op grond van art. 7:228 lid 2 BW bevoegd was de huurovereenkomst door opzegging te beëindigen. Dit zou volgens het hof slechts anders zijn indien Berregratte misbruik zou hebben gemaakt van haar opzeggings-bevoegdheid, maar daarvan was naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof heeft vervolgens in rov. 4.7 de beslissing op de ontruimingsvordering van Berregratte aangehouden totdat het hof zou hebben beslist in de procedure tussen Natuurmonumenten en [eiser] omtrent de vraag of tussen hen een huurovereenkomst was tot stand gekomen.
(vi) In de procedure tussen Natuurmonumenten en [eiser] heeft het hof bij arrest van 26 juli 2011 geoordeeld dat tussen die partijen geen sprake was van een huurovereenkomst.
3.2
Het hof heeft in zijn eindarrest van 29 november 2011 [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het door hem van Berregratte gehuurde terrein. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
“8.2. Uit het deel/tussenarrest in de onderhavige zaak d.d. 14 december 2010 en het arrest d.d. 26 juli 2011 in de zaak tussen Natuurmonumenten en [eiser] volgt, dat [eiser] zonder recht of titel verblijft op het destijds door hem gehuurde terrein aan de [a-straat] te Maastricht, zodat de vordering van [Berregratte] om [eiser] te veroordelen tot ontruiming, toewijsbaar is.”
3.3
Onderdeel 1.4 klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 8.2 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, nu het voortbouwt op de beslissing in het arrest van 14 december 2010, die eveneens getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
Het hof heeft in zijn arrest van 14 december 2010 overwogen dat ontruiming zou moeten plaatsvinden als [eiser] geen geldige titel meer zou kunnen ontlenen aan zijn overeenkomst met Berregratte en (ook) geen sprake zou zijn van een huurovereenkomst tussen [eiser] en Natuurmonumenten. Dat laatste staat inmiddels onherroepelijk vast, nu het cassatieberoep tegen het arrest van 26 juli 2011 is verworpen. Niet echter staat vast dat [eiser] geen geldige titel meer zou kunnen ontlenen aan zijn overeenkomst met Berregratte. Op het door [eiser] tegen het arrest van 14 december 2010 ingestelde cassatieberoep, heeft de Hoge Raad immers bij arrest van 29 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1280, NJ 2012/411) overwogen, kort gezegd, dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij de beantwoording van de vraag of de huuropzegging van Berregratte effect heeft gesorteerd, uitsluitend te oordelen aan de hand van de maatstaf of Berregratte misbruik heeft gemaakt van haar opzeggingsbevoegdheid en niet aan de hand van de ruimere maatstaf zoals die in het arrest van de Hoge Raad is weergegeven. De Hoge Raad heeft het arrest van 14 december 2010 vernietigd en de zaak verwezen naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
De vernietiging door de Hoge Raad van het arrest van 14 december 2010 brengt niet mee dat het thans bestreden eindarrest van rechtswege vervalt. Dit arrest dient derhalve te worden vernietigd. Onderdeel 1.4 is gegrond.
3.4
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de overige onderdelen geen behandeling behoeven en dat de incidentele vordering, ertoe strekkende dat het eindarrest uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, dient te worden afgewezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 november 2011;
verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Berregratte in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 482,48 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
wijst de incidentele vordering af;
veroordeelt Berregratte in de kosten op het incident gevallen, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 juli 2013.
Conclusie 26‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Huur. Opzegging; art. 7:228 lid 2 BW. Veroordeling tot ontruiming. Eindarrest dat voortbouwt op in cassatie vernietigd tussenarrest (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1280, NJ 2012/411). Vernietiging van dat eindarrest in cassatie.
Rolnr. 12/02529
Mr M.H. Wissink
Zitting: 26 april 2013
conclusie inzake
[eiser], h.o.d.n. [A],
wonende te [woonplaats], België,
eiser tot cassatie, verweerder in het incident
tegen
STICHTING BERREGRATTE,
gevestigd te Maastricht,
verweerster in cassatie, eiseres in het incident
In deze zaak wordt vernietiging gevorderd van een eindarrest, dat voortbouwt op een deelarrest waartegen met succes cassatie is ingesteld.
1. Feiten en procesverloop(1)
1.1 De stichting Berregratte was hoofdhuurder van een terrein gelegen aan de [a-straat] te Maastricht. Vanaf 1997 was de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten (hierna: Natuurmonumenten) de (hoofd)verhuurder. Berregratte exploiteerde een deel van het terrein als speeltuin. Een ander deel was (onder)verhuurd aan [eiser], die daar onder de naam [A] outdoor-activiteiten organiseerde.
1.2 Bij brief van 28 juni 2007 aan [eiser] heeft Berregratte de huur per 31 augustus 2007 opgezegd. [eiser] heeft zich tot de kantonrechter te Maastricht gewend en onder meer gevorderd, kort gezegd, te bepalen dat de huuropzegging geen effect sorteert en Berregratte te veroordelen om [eiser] het rustig genot van het gehuurde te verschaffen. In reconventie heeft Berregratte gevorderd dat [eiser] zou worden veroordeeld tot ontruiming. De Rechtbank Maastricht, sector Kanton, heeft bij vonnis van 25 juni 2008 de vermelde vorderingen van [eiser] toegewezen en de overige vorderingen afgewezen.
1.3 Berregratte is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft in een deelarrest van 14 december 2010 het vonnis vernietigd en de (meeste) vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen. Het hof heeft daartoe, met name, overwogen dat Berregratte op grond van artikel 7:228 lid 2 BW bevoegd was de huurovereenkomst door opzegging te beëindigen en dat dit slechts anders zou zijn indien geoordeeld zou moeten worden dat Berregratte misbruik heeft gemaakt van haar opzeggingsbevoegdheid, waarvan naar het oordeel van het hof geen sprake is (rov. 4.5). De bij de opzegging vermelde opzeggingstermijn was echter te kort en het hof heeft beslist dat de huurovereenkomst geacht moet worden te zijn geëindigd op 31 december 2007 (rov. 4.6). De beslissing omtrent het ontruimingsverzoek van Berregratte heeft het hof aangehouden, omdat de vraag of ontruimd moest worden afhing van de uitkomst van een procedure tussen [eiser] en Natuurmonumenten over de vraag of tussen hen een huurovereenkomst tot stand was gekomen (rov. 4.7).
Op 14 maart 2011 heeft [eiser] cassatieberoep ingesteld tegen het deelarrest.
1.4 In een procedure tussen [eiser] en Natuurmonumenten heeft hof 's-Hertogenbosch bij arrest van 26 juli 2011 geoordeeld dat geen sprake was van een huurovereenkomst met Natuurmonumenten waaraan [eiser] het recht tot verder gebruik van het terrein kon ontlenen, de vorderingen van [eiser] in die procedure afgewezen en geoordeeld dat hij tot ontruiming moest overgaan.(2)
Op 25 oktober 2011 heeft [eiser] cassatieberoep tegen dat arrest ingesteld.
1.5 In de procedure tussen [eiser] en Berregratte heeft hof 's-Hertogenbosch vervolgens op 29 november 2011 het thans in cassatie bestreden eindarrest gewezen. Hierin is geoordeeld dat, gezien het arrest tussen [eiser] en Natuurmonumenten, [eiser] het terrein moest ontruimen (na betekening van het eindarrest). Dat er cassatieberoep was ingesteld in de procedure tussen [eiser] en Natuurmonumenten deed daar niets aan af, aldus het hof.
1.6 [eiser] heeft tijdig, bij cassatiedagvaarding van 1 februari 2012, cassatieberoep ingesteld tegen het eindarrest. Dat cassatieberoep is hier aan de orde. Op 22 juni 2012 heeft Berregratte geconcludeerd tot verwerping en een incidentele vordering ingesteld, die erop neerkomt dat het bestreden arrest door de Hoge Raad uitvoerbaar bij voorraad verklaard zou worden.
1.7 Ambtshalve voeg ik hieraan het volgende toe.
In de procedure tussen [eiser] en Berregratte heeft Uw Raad bij arrest van 29 juni 2012, LJN BW1280, NJ 2012/411, het bij 1.3 bedoelde deelarrest van het hof 's-Hertogenbosch van 14 december 2010 vernietigd en de zaak verwezen naar het hof Arnhem ter verdere behandeling. Het oordeel van uw Raad kwam erop neer dat het hof in het deelarrest blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen dat bij de vraag of Berregratte mocht opzeggen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is als er een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging is.
In de procedure tussen [eiser] en Berregratte heeft Uw Raad bij arrest van 28 september 2012, LJN BX0358, het cassatieberoep van [eiser] tegen het bij 1.5 bedoelde arrest verworpen, waardoor tussen die partijen definitief vast kwam te staan dat tussen hen geen huurovereenkomst tot stand was gekomen.
1.8 Ter zitting van 10 augustus 2012 heeft de advocaat van [eiser] zich onttrokken, zoals aangekondigd in diens brief van 7 augustus 2012 aan uw Raad waarin ook vermeld staat dat de advocaat [eiser] heeft gewezen op de gevolgen van de onttrekking. Er heeft zich geen vervangende advocaat gesteld. Berregratte heeft haar standpunt nog schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Vooraf merk ik op dat de onttrekking van de advocaat van [eiser] in deze cassatieprocedure geen schorsing tot gevolg heeft. De onttrekking van de advocaat van een partij is naar vaste rechtspraak van uw Raad een die partij persoonlijk betreffende omstandigheid, zodat het redelijker is dat deze zelf in nieuwe procesvertegenwoordiging voorziet,(3) dan dat de wederpartij zich kosten en moeite moet getroosten om voortzetting mogelijk te maken en er vertraging kan ontstaan. Zo lang zich geen andere advocaat heeft gesteld, heeft dat tot gevolg dat de betreffende partij geen proceshandelingen meer kan verrichten.(4)
2.2 De cassatiedagvaarding bevat één middel, dat vier klachten bevat in de onderdelen 1.4, 1.5, 1.7 en 2.1.
2.3 Onderdeel 1.4 slaagt. Het bevel tot ontruiming bouwt onmiskenbaar voort op de beslissing in het deelarrest. De gedachtegang van het hof was dat ontruiming zou moeten plaatsvinden als [eiser] geen geldige titel meer zou kunnen ontlenen aan zijn rechtsverhouding met Berregratte en er (ook) geen huurovereenkomst zou bestaan met Natuurmonumenten. Dat laatste staat inmiddels onherroepelijk vast, maar zoals hiervoor bij 1.7 is vermeld, is het deelarrest in de onderhavige procedure vernietigd wat betreft het oordeel over het eindigen van de overeenkomst tussen [eiser] en Berregratte, met verwijzing.
De vernietiging van een uitspraak treft tevens de beslissingen die daarop voortbouwen, ongeacht of zij in dezelfde of een latere uitspraak zijn opgenomen.(5) Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een later, afzonderlijk arrest niet van rechtswege vervalt na vernietiging van een eerder arrest. De meest gerede partij dient cassatie in te stellen tegen het eindarrest om vernietiging te bewerkstelligen.(6) Dat is wat [eiser] heeft gedaan. Dat hij het cassatieberoep had ingesteld voordat het deelarrest was vernietigd, maakt dat niet anders. De strekking van onderdeel 1.4 is immers, dat bij vernietiging van het deelarrest, de grondslag aan (de beslissing tot ontruiming in) de einduitspraak zou ontvallen.
2.4 Onderdeel 1.7 bevat een voortbouwende klacht die ook slaagt. Onderdeel 1.5 dient gezien de uitkomst van het cassatieberoep in de zaak tussen [eiser] en Natuurmonumenten te falen. Onderdeel 2.1 behoeft geen behandeling.
2.5 De slotsom is dat gezien de uitspraak van Uw Raad van 29 juni 2012 ook het in deze cassatieprocedure bestreden eindarrest moet worden vernietigd. In verband daarmee is voor uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit eindarrest geen plaats. De incidentele vordering dient dan ook te worden afgewezen.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie het deelarrest in deze procedure van het hof 's-Hertogenbosch van 14 december 2010, LJN BQ2351, het thans in cassatie bestreden arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 29 november 2011 en de bij de cassatiedagvaarding gevoegde processtukken.
2 Het arrest van het hof 's-Hertogenbosch van 26 juli 2011 (zaaknr. 200.029.267) is bij akten van 30 augustus 2011 door beide partijen in het geding gebracht (het arrest is overigens gepubliceerd op www.rechtspraak.nl als LJN BQ9253, maar vermeldt daar als datum 21 juni 2011).
3 Inmiddels zijn circa acht maanden na de onttrekking verstreken. Ik meen dat [eiser] daarmee voldoende gelegenheid heeft gehad om een andere advocaat in de arm te nemen.
4 HR 1 maart 1974, LJN AB3384, NJ 1975/6 m.nt. WLH; HR 2 februari 2001, LJN AA9764, NJ 2002/372NJ 2002/372 m.nt. H.J. Snijders. Zie voorts de conclusie van A-G Wesseling-Van Gent, nrs. 2.16-2.21 voor HR 10 februari 2006, LJN AU6519, NJ 2006/405; GS Burgerlijke Rechtsvordering (P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt), art. 226 Rv, aant. 4, met verdere verwijzingen. Dit geval wordt niet bestreken door art. 418a jo 226 Rv.
5 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 176.
6 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nrs. 69 en 176.