HR 16 februari 2010 (08/04763 A), LJN; BK 4151
HR, 09-10-2012, nr. 10/04248 A
ECLI:NL:HR:2012:BX4563
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-10-2012
- Zaaknummer
10/04248 A
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BX4563
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4563, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4563
ECLI:NL:HR:2012:BX4563, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4563
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0197
NbSr 2012/389
Conclusie 09‑10‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 10/04248 A
Mr. Aben
Zitting 18 september 2012
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Uw Raad heeft mij in de gelegenheid gesteld in deze zaak aanvullend te concluderen over het derde tot en met zesde middel, waarvan ik de bespreking overbodig had geacht na mijn eerdere conclusie dat het tweede middel zou moeten slagen.
2.
Ter herhaling. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op Curaçao bij vonnis van 8 juli 2010 de verdachte terzake van feit 7: "Een gewoonte maken van het opzettelijk witwassen van geld, strafbaar gesteld bij artikel 2 jo. 1, eerste lid onder a. van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld (oud)" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het Gemeenschappelijk Hof heeft de verdachte tevens veroordeeld tot betaling van een geldboete van NAF. 15.000,-, subsidiair honderdenvijf dagen hechtenis.
3.1.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft in het thans bestreden vonnis ten laste van de verdachte onder 7 bewezenverklaard:
"dat hij in en omstreeks de maand juni 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld, immers heeft hij in de genoemde periode meerdere geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist dat deze geldbedragen door misdrijf waren verkregen."
3.2.
Aan het onder 7 bewezenverklaarde gewoontewitwassen liggen de volgende bewijsmiddelen ten grondslag:
- "a.
een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 juni 2007 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon agent van politie, pv. nummer: 0706241650.FIN, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen, zakelijk weergegeven:
"Uit een analyse van de bankbescheiden welke werden in beslag genomen tijdens de huiszoeking in de woning [a-straat 1] is het volgende naar voren gekomen. Zowel [verdachte] als [betrokkene 1] zijn houder van diverse bankrekeningen bij de RBTT bank op Sint Maarten.
In de periode van 29 mei 2006 tot 30 juni 2006 (1 maand) worden op rekeningnummer RBTT [001] (multiplier checking account van [betrokkene 1]) een 14- tal betalingen bijgeboekt (contante stortingen) van in totaal het bedrag van US$ 115.000. Op 30 juni 2006 wordt dit totaalbedrag van US$ 115.000 via een interne overboeking overgeboekt naar een rekening van [verdachte].
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van contante geldstortingen op de rekening van [betrokkene 1] (dollarrekening), welke later worden doorgeboekt naar de rekening van [verdachte]
01-06-2006
$8.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
02-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
05-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
06-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
07-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
08-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
09-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
15-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
16-06-2006 $9 000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
19-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
20-06-2006 $5 000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
26-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
27-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
28-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
Totaal $115.000,00
Voorts werden bij de huiszoeking in de woning van [verdachte] verschillende reçu's aangetroffen van contante stortingen bij [A]. In onderstaand overzicht wordt een weergave gegeven van geldstortingen bij [A] op naam van [B]:
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
15-06-2006 3.500,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 8.700,00 USD cash deposit
20-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 8.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 7.000,00 USD cash deposit
29-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
05-07-2006 18.000,00 USD cash deposit
- b.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2007, voor zover inhoudende:
"U houdt mij voor het proces-verbaal no.0706241650.FIN van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Hetgeen daarin staat vermeld met betrekking tot [betrokkene 1]'s en mijn rekeningen, is juist.
Sinds eind 2001 beschik ik over de op Nevis gevestigde offshore-company [B] Ltd. Ik ben enig aandeelhouder. De op Sint Maarten gevestigde [A] voert de directie over [B], waarvoor zij mij een "fee" in rekening brengt. Ik heb [B] aangeschaft om daarin, niet op mijn naam en uit het zicht van de fiscus mijn geld en overig vermogen onder te brengen.
Het klopt dat op 30 juni 2006 een bedrag van US$ 115.000,00 van [betrokkene 1]'s dollarrekening [001], via een interne boeking bij de RBTT, is overgeboekt naar een rekening van mij. Het klopt dat laatstgenoemd bedrag in de maand juni 2006 via een groot aantal kleinere stortingen op genoemde dollarrekening van [betrokkene 1] is gestort. Ik hield die stortingen bewust klein, net onder de US$ 10.000,00, om daar geen vragen over te krijgen. Vrijwel al het geld is uiteindelijk, via [A], terechtgekomen bij [B]. In totaal is dat ongeveer 700.000,00 dollar geweest."
- c.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
"U houdt me voor dat ik vooral in 2006 contant geld heb gestort naar [B] in porties van meestal $9.000, soms meerdere op een dag. Zoals het me nu bijstaat heb ik bij stortingen op een dag het gehele bedrag gebracht en is het in verschillende porties weggeschreven. Ik heb mijn neveninkomsten niet opgegeven aan de belastingen."
3.3.
Het bestreden vonnis bevat voorts de volgende bewijsoverwegingen:
"Ten aanzien van deze contante geldstortingen kan worden gesteld dat zij voldoen aan de door het FATF opgestelde lijst indicatoren met betrekking tot het witwassen van geld, met name:
- 1.
Contante geldstortingen van grote bedragen op een privé-rekening, zonder dat de herkomst daarvan kan worden herleid;
- 2.
Contante geldstortingen in vreemde valuta welke worden overgeboekt naar een derde rekening ([B] Ltd.);
- 3.
Het ontbreken van een verklaarbare legale oorsprong gelet op de hoogte van de geldbedragen en de frequentie waarmee wordt gestort;
- 4.
Meerdere geldstortingen van grote bedragen op opeenvolgende dagen met een bepaalde frequentie, kennelijk om de meldgrens voor ongebruikelijke transacties aan het MOT te vermijden;
- 5.
Het wegsluizen van het geld naar een offshore-onderneming.
Verdachte heeft op 24 juni 2010 ten overstaan van het Hof verklaard, dat het extra verdiende geld afkomstig was van security-adviezen, die hij aan diverse bedrijven gaf. Het zou gaan om telkens adviezen ter waarde van ca. 4.000 a 5.000 dollar. Verder heeft verdachte verklaard een naheffing te hebben gekregen van de Belastingdienst van ca. 95.000 dollar, doch dat hij nog in debat is over de exacte hoogte van dat bedrag. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn neveninkomsten niet aan de belastingdienst heeft opgegeven. Het Hof constateert derhalve dat in ieder geval ook een gedeelte van de in de bewezenverklaring genoemde bedragen direct uit een misdrijf, namelijk een belastingdelict, is verkregen.
Met betrekking tot het grote resterende deel van het bewezen verklaarde geld overweegt het Hof, dat daarop de criteria van de FATF toepasbaar zijn. Verdachte heeft daartegenover slechts gesteld dat het geld afkomstig was van security-adviezen, doch heeft nagelaten ook maar enige nadere opgave te geven. Desgevraagd heeft de verdachte gesteld dat hij de namen van zijn opdrachtgevers niet wil bekend maken, aangezien hij dat hun beloofd had. Het Hof acht dit ongeloofwaardig, nu het gaat om (in totaal) een aanzienlijk bedrag en het derhalve zou gaan om een aanzienlijke hoeveelheid adviezen. Dat geen enkele opdrachtgever er na zoveel tijd nog steeds niet mee zou instemmen dat verdachte zijn identiteit zou prijsgeven teneinde de inkomstenbron van de verdachte te kunnen verifiëren is niet aannemelijk. Bij deze stand van zaken kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de bewezen verklaarde bedragen. De gewoonte wordt afgeleid uit de herhaling van de handelingen."
4.1.
Het derde middel klaagt over het ontbreken van een respons op een (naar ik begrijp) "Meer en Vaart"-verweer. De verdachte heeft namelijk ter terechtzitting van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 24 juni 2010 mededelingen gedaan over de herkomst van de gestorte geldbedragen, te weten dat zij (uiteindelijk) afkomstig zijn van in Nederland gespaard geld, van een erfenis (in Nederland) en van huursubsidies die de partner van de verdachte heeft aangevraagd bij de kustwacht, aldus (de toelichting op) het middel.
4.2.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft deze uitlatingen van de verdachte kennelijk niet aangemerkt als de onderbouwing van een zelfstandig "Meer en Vaart"-verweer, want naar een bespreking van deze "bronnen" van geld zoekt men tevergeefs in het bestreden arrest.
Ik acht 's Hofs kennelijke uitleg van de strekking van verdachtes mededelingen echter bepaald niet onbegrijpelijk. De raadsman van de verdachte heeft, blijkens zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, dit "verweer" in elk geval niet tot het zijne gemaakt en dacht er - wat betreft de interpretatie van deze mededelingen - klaarblijkelijk net zo over als het Gemeenschappelijk Hof. De onduidelijkheid hierover heeft de verdachte wat mij betreft aan zichzelf te wijten, want als de voorzitter van het Hof doorvraagt komen hij en de verdachte min of meer gezamenlijk tot de volgende slotsom (p. 5 van het proces-verbaal):
"U houdt mij de stelling voor dat het geld voor een deel (groot 70.000) onherroepelijk van misdrijf afkomstig (is) en dat een ander deel volgens mijn zeggen wel eerlijk bij elkaar is verdiend door het geven van adviezen, en dat als er al iets niet in orde zou zijn dat dan het niet afdragen van belasting zou zijn. Ik zeg u dat ik dit niet beter zou hebben kunnen zeggen."
4.3.
Terzijde merk ik op dat de uitlatingen van de verdachte ook overigens slecht kunnen worden begrepen als de verwoording van een "Meer en Vaart"-verweer. Van de verkregen huursubsidies was immers al eerder, namelijk bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 3 april 2008 (in zoverre onherroepelijk) vastgesteld dat de betreffende gelden van misdrijf afkomstig zijn. Uit verdachtes mededelingen over de (vermeende) erfenis vloeit rechtstreeks voort dat geen successierechten waren geheven over de aldus volgens hem verkregen gelden (10.000 gulden). Verdachtes opmerkingen over spaargeld dat hij omstreeks het jaar 2000 naar Curaçao zou hebben meegenomen, hebben kennelijk geen betrekking op de geldstortingen en geldovermakingen van juni 2006. Kortom, ook een meer inhoudelijke blik maakt het des te begrijpelijker dat het Hof verdachtes uitlatingen niet heeft opgevat als een "Meer en Vaart"-verweer. Daarvan is toch de essentie dat de (door de bewijsmiddelen opengelaten) juistheid van de gestelde feitelijke grondslag ervan zich niet verdraagt met de uitgesproken bewezenverklaring. Welnu, dat doet zich hier niet voor.
4.4.
Het middel faalt.
5.
Het vierde middel klaagt over 's Hofs verzuim om vast te stellen dat er een verband bestaat tussen de herhaalde als witwassen aangemerkte gedragingen, zodat het gewoonte maken ervan niet uit de bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid. Tevergeefs, omdat de bewijsmiddelen m.i. wel degelijk een helder verband laten zien tussen de bewezenverklaarde reeks van handelingen. Dat die reeks heeft plaatsgehad in de relatief korte periode van ongeveer een maand doet daaraan niet af. Het middel faalt dus op feitelijke gronden.
6.
Anders dan in het vijfde middel wordt betoogd, acht ik 's Hofs strafmaatmotivering alleszins begrijpelijk en (dus) zeker niet verbazingwekkend. De door de steller van het middel bedoelde bijkomende straf van ontzetting lijkt mij vrij overbodig, en het achterwege laten van de oplegging van deze bijkomende straf wekt bij mij (ook) overigens geen verbazing.
7.
Ook het zesde middel faalt en kan evenals de andere hierbij besproken middelen worden afgedaan met een aan artikel 81 RO ontleende overweging.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Nr. 10/04248 A
Mr. Aben
Zitting 12 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
- 1.
Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op Curaçao bij vonnis van 8 juli 2010 de verdachte terzake van feit 7: "Een gewoonte maken van het opzettelijk witwassen van geld, strafbaar gesteld bij artikel 2 jo. 1, eerste lid onder a. van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld (oud)" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het Gemeenschappelijk Hof heeft de verdachte tevens veroordeeld tot betaling van een geldboete van NAF. 15.000,-, subsidiair honderdenvijf dagen hechtenis.
- 2.
Namens de verdachte heeft mr. R.F. Gibson, advocaat op Sint Maarten, cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende zes middelen van cassatie.
- 3.
Deze zaak heeft de Hoge Raad dus al eerder bereikt. Destijds richtte het cassatieberoep zich tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 3 april 2008, waarbij de verdachte was veroordeeld wegens 1. "valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd"; 3 primair: "medeplegen van oplichting"; 4. "ingevolge de Algemene Verordening Landsbelastingen verplicht zijnd tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte, dat opzettelijk onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor de Nederlandse Antillen of voor een van de eilandgebieden kan ontstaan"; 5. "valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd"; 6. "ingevolge de Algemene Verordening Landsbelastingen verplicht zijnd tot het binnen een gestelde termijn doen van aangifte, dat opzettelijk niet binnen de gestelde termijn doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat nadeel voor de Nederlandse Antillen of voor een van de eilandgebieden kan ontstaan, meermalen gepleegd" en 7. "medeplegen van een gewoonte maken van het opzettelijk witwassen van geld" tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een geldboete van NAF 15.000,-. De Hoge Raad heeft dat vonnis bij arrest van 16 februari 2010 vernietigd ten aanzien van de beslissingen ter zake van het onder 7 tenlastegelegde en de strafoplegging.1. Na verwijzing heeft het Gemeenschappelijk Hof de verdachte voor feit 7 (gewoontewitwassen)2. veroordeeld. Thans is in cassatie enkel nog dat feit 7. en de strafoplegging aan de orde.
- 4.1.
Het eerste middel betoogt, kort samengevat, dat het Gemeenschappelijk Hof bij de bewezenverklaring van feit 7 de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
- 4.2.
Aan de verdachte is onder 7 primair tenlastegelegd:
"dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 27 december 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld en/of geldswaardige papieren en/of vorderingen en/of op geld waardeerbare goederen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in de genoemde periode meerdere geldbedragen, onder meer
- -
bedragen tot een totaal van 115.600,= US Dollar, en/of 28.320 ANG (middels 17 contante stortingen op bankrekeningnummer [001], in de periode van 30 mei 2006 tot en met 27 december 2006), en/of
- -
bedragen tot een totaal van 332.275,= US Dollar, (middels 60 contante stortingen bij [A], ten gunste van [B] Ltd.),
althans enig geldbedrag, verworven en/of (uit winstbejag) voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist(en), althans moest(en) weten dat deze geldbedragen door misdrijf waren verkregen."
- 4.3.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft in het thans bestreden vonnis ten laste van de verdachte onder 7 bewezenverklaard:
"dat hij in en omstreeks de maand juni 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld, immers heeft hij in de genoemde periode meerdere geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist dat deze geldbedragen door misdrijf waren verkregen."
- 4.4.
Door de specifiek in de tenlastelegging genoemde geldbedragen weg te strepen en bewezen te verklaren dat de verdachte "meerdere geldbedragen" verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van "voornoemde geldbedragen" wist dat "deze geldbedragen" door misdrijf waren verkregen, heeft het Gemeenschappelijk Hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten, aldus het middel. Van grondslagverlating is sprake, kort samengevat, als iets anders dan is tenlastegelegd bewezen wordt verklaard. Die situatie doet zich hier niet voor; de tenlastelegging bevat immers de (alternatieve) woorden "althans enig geldbedrag". Weliswaar heeft het Gemeenschappelijk Hof die woorden weggestreept in plaats van: "meerdere geldbedragen", maar aan de betekenis van de tenlastelegging doet dat niet af. Bovendien blijkt uit de hierna - in het kader van het tweede middel - te bespreken bewijsmiddelen om welke specifieke geldbedragen het onder meer gaat.3. Het eerste middel faalt.
- 5.1.
Het tweede middel klaagt over de motivering van het onder 7 bewezenverklaarde gewoontewitwassen. Betoogd wordt dat uit de door het Gemeenschappelijk Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verworven, op de rekening van [A] gestorte gelden in en omstreeks de maand juni 2006 van misdrijf afkomstig waren.
- 5.2.
Aan het onder 7 bewezenverklaarde gewoontewitwassen liggen de volgende bewijsmiddelen ten grondslag:
- "a.
een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 juni 2007 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon agent van politie, pv. nummer: 0706241650.FIN, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen, zakelijk weergegeven:
"Uit een analyse van de bankbescheiden welke werden in beslag genomen tijdens de huiszoeking in de woning [a-straat 1] is het volgende naar voren gekomen. Zowel [verdachte] als [betrokkene 1] zijn houder van diverse bankrekeningen bij de RBTT bank op Sint Maarten.
In de periode van 29 mei 2006 tot 30 juni 2006 (1 maand) worden op rekeningnummer RBTT [001] (multiplier checking account van [betrokkene 1]) een 14- tal betalingen bijgeboekt (contante stortingen) van in totaal het bedrag van US$ 115.000. Op 30 juni 2006 wordt dit totaalbedrag van US$ 115.000 via een interne overboeking overgeboekt naar een rekening van [verdachte].
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van contante geldstortingen op de rekening van [betrokkene 1] (dollarrekening), welke later worden doorgeboekt naar de rekening van [verdachte]
01-06-2006
$8.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
02-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
05-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
06-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
07-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
08-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
09-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
15-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
16-06-2006 $9 000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
19-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
20-06-2006 $5 000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
26-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
27-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
28-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
Totaal $115.000,00
Voorts werden bij de huiszoeking in de woning van [betrokkene 1] verschillende reçu's aangetroffen van contante stortingen bij [A]. In onderstaand overzicht wordt een weergave gegeven van geldstortingen bij [A] op naam van [B]:
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
15-06-2006 3.500,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 8.700,00 USD cash deposit
20-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 8.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 7.000,00 USD cash deposit
29-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
05-07-2006 18.000,00 USD cash deposit
- b.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2007, voor zover inhoudende:
"U houdt mij voor het proces-verbaal no.0706241650.FIN van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Hetgeen daarin staat vermeld met betrekking tot [betrokkene 1]'s en mijn rekeningen, is juist.
Sinds eind 2001 beschik ik over de op Nevis gevestigde offshore-company [B] Ltd. Ik ben enig aandeelhouder. De op Sint Maarten gevestigde [A] voert de directie over [B], waarvoor zij mij een "fee" in rekening brengt. Ik heb [B] aangeschaft om daarin, niet op mijn naam en uit het zicht van de fiscus mijn geld en overig vermogen onder te brengen.
Het klopt dat op 30 juni 2006 een bedrag van US$ 115.000,00 van [betrokkene 1]'s dollarrekening [001], via een interne boeking bij de RBTT, is overgeboekt naar een rekening van mij. Het klopt dat laatstgenoemd bedrag in de maand juni 2006 via een groot aantal kleinere stortingen op genoemde dollarrekening van [betrokkene 1] is gestort. Ik hield die stortingen bewust klein, net onder de US$ 10.000,00, om daar geen vragen over te krijgen. Vrijwel al het geld is uiteindelijk, via [A], terechtgekomen bij [B]. In totaal is dat ongeveer 700.000,00 dollar geweest."
- c.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
"U houdt me voor dat ik vooral in 2006 contant geld heb gestort naar [B] in porties van meestal $9.000, soms meerdere op een dag. Zoals het me nu bijstaat heb ik bij stortingen op een dag het gehele bedrag gebracht en is het in verschillende porties weggeschreven. Ik heb mijn neveninkomsten niet opgegeven aan de belastingen."
5.3.
Het bestreden vonnis bevat voorts de volgende bewijsoverwegingen:
"Ten aanzien van deze contante geldstortingen kan worden gesteld dat zij voldoen aan de door het FATF opgestelde lijst indicatoren met betrekking tot het witwassen van geld, met name:
- 1.
Contante geldstortingen van grote bedragen op een privé-rekening, zonder dat de herkomst daarvan kan worden herleid;
- 2.
Contante geldstortingen in vreemde valuta welke worden overgeboekt naar een derde rekening ([B] Ltd.);
- 3.
Het ontbreken van een verklaarbare legale oorsprong gelet op de hoogte van de geldbedragen en de frequentie waarmee wordt gestort;
- 4.
Meerdere geldstortingen van grote bedragen op opeenvolgende dagen met een bepaalde frequentie, kennelijk om de meldgrens voor ongebruikelijke transacties aan het MOT te vermijden;
- 5.
Het wegsluizen van het geld naar een offshore-onderneming.
Verdachte heeft op 24 juni 2010 ten overstaan van het Hof verklaard, dat het extra verdiende geld afkomstig was van security-adviezen, die hij aan diverse bedrijven gaf. Het zou gaan om telkens adviezen ter waarde van ca. 4.000 a 5.000 dollar. Verder heeft verdachte verklaard een naheffing te hebben gekregen van de Belastingdienst van ca. 95.000 dollar, doch dat hij nog in debat is over de exacte hoogte van dat bedrag. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn neveninkomsten niet aan de belastingdienst heeft opgegeven. Het Hof constateert derhalve dat in ieder geval ook een gedeelte van de in de bewezenverklaring genoemde bedragen direct uit een misdrijf, namelijk een belastingdelict, is verkregen.
Met betrekking tot het grote resterende deel van het bewezen verklaarde geld overweegt het Hof, dat daarop de criteria van de FATF toepasbaar zijn. Verdachte heeft daartegenover slechts gesteld dat het geld afkomstig was van security-adviezen, doch heeft nagelaten ook maar enige nadere opgave te geven. Desgevraagd heeft de verdachte gesteld dat hij de namen van zijn opdrachtgevers niet wil bekend maken, aangezien hij dat hun beloofd had. Het Hof acht dit ongeloofwaardig, nu het gaat om (in totaal) een aanzienlijk bedrag en het derhalve zou gaan om een aanzienlijke hoeveelheid adviezen. Dat geen enkele opdrachtgever er na zoveel tijd nog steeds niet mee zou instemmen dat verdachte zijn identiteit zou prijsgeven teneinde de inkomstenbron van de verdachte te kunnen verifiëren is niet aannemelijk. Bij deze stand van zaken kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de bewezen verklaarde bedragen. De gewoonte wordt afgeleid uit de herhaling van de handelingen."
5.4.
Zoals gezegd is de bewezenverklaring van feit 7 al eerder aan de Hoge Raad voorgelegd. Destijds - dus in de eerste ronde - luidde de bewezenverklaring van feit 7 als volgt:
"dat hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 27 december 2006 op het Nederlands Antilliaans gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld, immers hebben hij en zijn mededader in de genoemde periode meerdere geldbedragen verworven en uit winstbejag voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader, ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wisten dat deze geldbedragen door misdrijf waren verkregen."
5.5.
De verschillen met de bewezenverklaring die thans ter beoordeling voorligt, springen in het oog. Het Gemeenschappelijk Hof had aanvankelijk een langere periode bewezenverklaard. Ook achtte het Gemeenschappelijk Hof in eerste instantie bewezen dat sprake was van medeplegen en dat de verdachte en zijn mededader de geldbedragen "uit winstbejag" voorhanden hebben gehad en overgedragen. In de eerdere cassatieprocedure werd - met succes - geklaagd over het bewezenverklaarde medeplegen en de bewezenverklaarde wetenschap dat de desbetreffende geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De Hoge Raad oordeelde in rov. 2.4. van zijn arrest van 16 februari 2010:
"Aangezien de bewezenverklaring onder 7, in het bijzonder voor zover deze inhoudt dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld en dat hij en zijn mededader wisten dat de desbetreffende geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed."
5.6.
Na verwijzing heeft het Gemeenschappelijk Hof de verdachte onder 7, als gezegd, voor gewoontewitwassen in en omstreeks de maand juni 2006 veroordeeld. Het medeplegen daarvan is niet (meer) bewezenverklaard. De thans door het Gemeenschappelijk Hof gehanteerde bewijsmiddelen wijken af van de eerder door dat Hof gebezigde bewijsmiddelen, in die zin dat de bewijsmiddelen destijds ook betrekking hadden op door de verdachte en (zijn medeverdachte) [betrokkene 1] gedane stortingen bij de [A] in de periode 2001 tot begin 2006. De door de FATF4. opgestelde lijst indicatoren met betrekking tot het witwassen van geld behoorde destijds tot de bewijsmiddelen. Die lijst indicatoren heeft het Gemeenschappelijk Hof in het thans bestreden vonnis onderdeel gemaakt van de bewijsoverwegingen. Het meest markante verschil is dat het Gemeenschappelijk Hof thans in de overige bewijsoverwegingen (wél) motiveert op welke gronden hij bewezen acht (i) dat de door de verdachte verworven geldbedragen van misdrijf afkomstig waren en (ii) dat de verdachte dat wist. De vraag is echter of die overwegingen begrijpelijk zijn. Als ik het goed begrijp, luidt de redenering van het Gemeenschappelijk Hof thans aldus dat een gedeelte van de bewezenverklaarde geldbedragen zwart geld betreft en daarmee als van een misdrijf, "namelijk een belastingdelict", afkomstig moet worden beschouwd. Het Gemeenschappelijk Hof komt daartoe op basis van de verklaring van de verdachte5. dat hij geld heeft verdiend met het verstrekken van "security-adviezen ter waarde van 4.000 a 5.000 dollar"; dat hij in debat is met de belastingdienst over een aan hem opgelegde naheffing van circa 95.000 dollar en dat hij zijn neveninkomsten niet aan de belastingdienst heeft opgegeven.6. Op zichzelf is het juist dat het beschikken over vermogen of inkomen dat ten onrechte niet aan de belastingdienst is opgegeven witwassen kan opleveren. Dat blijkt uit een arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2008, LJN BD2774 (NJ 2009/94 m.nt. M.J. Borgers). In die zaak had het openbaar ministerie in cassatie de vraag aan de orde gesteld of onder voorwerpen "afkomstig (...) uit enig misdrijf" in de zin van de witwasbepalingen van de artikelen 420bis en 420 quater Sr mede kunnen worden verstaan vermogensbestanddelen die weliswaar (oorspronkelijk) op legale wijze zijn verkregen, maar waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken. De Hoge Raad beantwoordde die vraag bevestigend in rov. 3.8 van voornoemd arrest:
"Aan zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel dat de verdachte van het haar tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, heeft het hof kennelijk ten grondslag gelegd dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, niet kunnen worden aangemerkt als voorwerpen 'afkomstig (...) van enig misdrijf' in de zin van de art. 420bis en 420quater Sr. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Die vermogensbestanddelen kunnen in zoverre worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig in de zin van voormelde bepalingen."
In de onderhavige zaak zijn niet de bepalingen 420bis en 420quater Sr van toepassing, maar de artikelen 1 en 2 van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld.7. In art. 1 van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld wordt gesproken van "geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen (...) door misdrijf (..) verkregen". Het komt mij voor dat aan de woorden - "door misdrijf (...) verkregen" - een gelijke betekenis moet worden toegekend als aan de woorden "afkomstig (...) uit enig misdrijf" in de zin van de witwasbepalingen in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Tot zover lijkt de redenering van het Gemeenschappelijk Hof dus hout te snijden.
5.7.
Maar dan vervolgt het Gemeenschappelijk Hof zijn bewijsoverwegingen met de redenering dat op het "grote resterende deel van het bewezenverklaarde geld" de criteria van de FATF (lees: de lijst indicatoren met betrekking tot het witwassen van geld) toepasbaar zijn. De verdachte heeft daartegenover enkel gesteld dat het geld afkomstig was van door hem gegeven security-adviezen, aldus het Gemeenschappelijk Hof. Wie zijn opdrachtgevers waren wilde de verdachte niet bekend maken, ook niet nadat het Gemeenschappelijk Hof hem daar om had verzocht. Hij zou zijn opdrachtgevers geheimhouding hebben beloofd. Het Gemeenschappelijk Hof heeft deze verklaring als niet geloofwaardig aangemerkt en heeft vervolgens overwogen: "Bij deze stand van zaken kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de bewezen verklaarde bedragen."
5.8.
Wat deze bewijsoverwegingen onbegrijpelijk maakt, is dat het Gemeenschappelijk Hof eerst oordeelt dat een gedeelte van de bewezenverklaarde geldbedragen afkomstig is van een belastingdelict, zulks naar aanleiding van de verklaring van de verdachte dat hij security-advieswerkzaamheden8. heeft verricht en dat hij over de daarmee gegenereerde inkomsten geen belasting heeft afgedragen. Vervolgens overweegt het Gemeenschappelijk Hof dat die verklaring van de verdachte, dat hij zijn geld heeft verdiend met het geven van security-adviezen, niet aannemelijk acht en dat het - aldus het Gemeenschappelijk Hof - dús niet anders kan dan dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de bewezenverklaarde geldbedragen. Maar het is van tweeën één: de verklaring van de verdachte dat hij geld heeft verdiend met het verstrekken van "security-adviezen" zonder daarover belasting af te dragen wordt aannemelijk geacht of niet. Nu heeft het Gemeenschappelijk Hof die verklaring in het eerste deel van de bewijsoverwegingen ten grondslag gelegd aan het bewezenverklaarde witwassen, terwijl het die verklaring in het tweede deel van de bewijsoverwegingen als ongeloofwaardig terzijde heeft gelegd.
5.9.
Al eerder merkte ik op dat het Gemeenschappelijk Hof in zijn - door de Hoge Raad vernietigde - vonnis van 3 april 2008 een langere periode bewezen had verklaard. Tot de destijds gebezigde bewijsmiddelen behoorde ook een overzicht van stortingen van bedragen van US $ 2.500 die direct bij de [A] zijn gedaan. Ter zitting van het Gerecht in eerste aanleg van 15 november 2007 heeft de verdachte verklaard dat deze bedragen "de huursubsidie die [betrokkene 1] ([betrokkene 1]; toevoeging DA) bij de Kustwacht ontving" betroffen. De Kustwacht is de instantie die vanaf februari 2002 tot en met december 2006 maandelijks huursubsidie verstrekte aan medeverdachte [betrokkene 1] op grond van een door [betrokkene 1] bij de aanvraag tot huursubsidie overgelegd huurcontract (tussen [B] Ltd. en [betrokkene 1]), terwijl er in werkelijkheid geen sprake bleek te zijn van een dergelijke huursituatie. In verband daarmee is de verdachte bij vonnis van 3 april 2008 onder 3 veroordeeld tot het medeplegen van oplichting van de Kustwacht. Het tegen de bewezenverklaring van dat feit gerichte middel is door de Hoge Raad in zijn arrest van 16 februari 2010 - met toepassing van art. 81 RO - verworpen. Mijn ambtgenoot Vellinga had in zijn conclusie vóór dat arrest nog opgemerkt dat de stortingen van de van de Kustwacht afkomstige bedragen wél - als van misdrijf afkomstig - bewezen zouden kunnen worden verklaard, mits de aan feit 3 ten grondslag liggende bewijsmiddelen bij feit 7 in aanmerking werden genomen.9. Waarom het Gemeenschappelijk Hof thans niet (mede) voor dat anker is gaan liggen, is mij niet duidelijk.
5.10.
In aansluiting hierop tot slot nog het volgende. In het kader van de motivering van de opgelegde straf heeft het Gemeenschappelijk Hof verwezen naar de overwegingen van het eerdere vonnis (van 3 april 2008). Die overwegingen (uit dat eerdere vonnis) luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan oplichting en daarmee ten onrechte bijna NAF 200.000,- aan huursubsidie ontvangen van de Kustwacht. Voorts heeft hij geld witgewassen, deels afkomstig uit voormelde oplichting, deels uit de bewezenverklaarde fiscale delicten, deels uit nog onopgehelderde andere bronnen. Middels het sturen van bedragen juist onder de MOT-meldingsgrens heeft de verdachte grote bedragen naar zijn offshore-company op Nevis doorgesluisd. Ook deze strafbare feiten brengen het aanzien van de politie ernstig schade toe. 10.
5.11.
Deze overweging doet vermoeden dat het Gemeenschappelijk Hof bij de bewezenverklaring van het gewoontewitwassen (wel) mede het oog heeft gehad op de uit de oplichting van de Kustwacht verkregen gelden, terwijl de bewijsmiddelen, als gezegd, niets inhouden met betrekking tot dat misdrijf. Ik wil maar zeggen dat de motivering van de bewezenverklaring - ook in het licht van de hiervoor geciteerde strafmotivering - niet begrijpelijk is. Het middel slaagt dan ook.
6.
Nu het tweede middel slaagt, behoeven de middelen 3 tot en met 6 geen bespreking meer.
7.
Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het tweede middel slaagt.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2012
Niet als medepleger, zoals in de eerste ronde, maar als pleger.
Deze bepalingen luiden als volgt: '(artikel 1) 1. Als schuldig aan het opzettelijk witwassen van geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, hetzij met een geldboete van ten hoogste een miljoen gulden, hetzij met beide straffen: a. Een ieder die geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het geld, de papieren, de vorderingen of de goederen wist of moest weten dat deze door misdrijf waren verkregen; b. Een ieder die opzettelijk uit winstbejag door misdrijf verkregen geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen voorhanden heeft of overdraagt. 2. Met dezelfde straf wordt gestraft een ieder die opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen voordeel trekt. (artikel 2) Een ieder die van het plegen van het opzettelijk witwassen van geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen een gewoonte maakt, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zestien jaren, hetzij met een geldboete van een miljoen en tweehonderdvijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.'
Overigens is het ook niet vereist om de witgewassen geldbedragen in de bewezenverklaring te specificeren. Sterker nog, regelmatig wordt bij witwasdelicten in de bewezenverklaring meer algemeen gesproken van 'geldbedrag(en)'. Ik verwijs onder meer naar: HR 9 december 2009, LJN: BN1654 (in de in paragraaf 3.2 van de conclusie vóór dit arrest geciteerde bewezenverklaring wordt gesproken van (niet nader gespecificeerde) 'geldbedragen'); HR 21 oktober 2003, LJN: AK3684 ('geld') en HR 16 februari 2010, LJN: BK4151. De laatste uitspraak betreft de onderhavige zaak in de eerste ronde bij de Hoge Raad. De bewezenverklaring van feit 7 die destijds aan de Hoge Raad werd voorgelegd bevatte ook de woorden 'meerdere geldbedragen' zonder dat die geldbedragen in de bewezenverklaring waren gespecificeerd. De raadsman van de verdachte, mr. Spong, heeft hiervan destijds geen punt gemaakt. Wel werd er - met succes - geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring van feit 7. Ik kom hierop bij de bespreking van het tweede middel nog terug;
Dit staat voor: Financial Action Task Force. De FATF is een intergouvernementele organisatie die zich bezighoudt met het tegengaan van witwassen van crimineel geld en de financiering van terrorisme (zie de website www.rijksoverheid.nl).
Zoals hij die ter zitting van 24 juni 2010 heeft afgelegd.
De verdachte verklaarde ter zitting van 24 juni 2010 onder meer dat hij niet wist dat hij belasting moest betalen: 'U vraagt mij of ik het verdiende geld heb aangegeven aan de fiscus. Ik ben er nu achter gekomen dat dat had gemoeten. U vraagt mij of het een feit van algemene bekendheid is dat je je inkomsten moeten opgeven. Ik zal eerlijk met u zijn, de belastingen op Sint Maarten waren altijd zo 'confused', dat ik niet wist wat het beleid was. Ik wist niet meer wat de geldende regels waren op Sint Maarten. Ik was me niet bewust van de moeilijkheden die daarvan zouden komen. De belasting over mijn salaris wordt automatisch ingehouden. Ik zeg u, met alle respect, ik ben commissaris van politie en niet van belastingen. De regels waren mij niet duidelijk. Ik hoor U zeggen dat iedereen toch weet dat je belasting moet betalen over inkomsten uit arbeid.'
Deze bepalingen luiden als volgt: '(artikel 1) 1. Als schuldig aan het opzettelijk witwassen van geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, hetzij met een geldboete van ten hoogste een miljoen gulden, hetzij met beide straffen: a. Een ieder die geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het geld, de papieren, de vorderingen of de goederen wist of moest weten dat deze door misdrijf waren verkregen; b. Een ieder die opzettelijk uit winstbejag door misdrijf verkregen geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen voorhanden heeft of overdraagt. 2. Met dezelfde straf wordt gestraft een ieder die opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen voordeel trekt. (artikel 2) Een ieder die van het plegen van het opzettelijk witwassen van geld, geldswaardige papieren, vorderingen of op geld waardeerbare goederen een gewoonte maakt, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zestien jaren, hetzij met een geldboete van een miljoen en tweehonderdvijftigduizend gulden, hetzij met beide straffen.'
Overigens is mij (ook) niet duidelijk geworden wat die werkzaamheden precies inhouden.
Zie paragraaf 30 van de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga voor HR 16 februari 2010.
De verdachte was commissaris van politie en Hoofd van de Vreemdelingen en Naturalisatie divisie op Sint Maarten, zo blijkt eveneens uit de strafmotivering.
Uitspraak 09‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Falende bewijsklacht witwassen.
Partij(en)
9 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 10/04248 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 8 juli 2010, nummer H-21/2008, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende in [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 7 ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 7 bewezenverklaard:
"dat hij in en omstreeks de maand juni 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van geld, immers heeft hij in de genoemde periode meerdere geldbedragen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van voornoemde geldbedragen wist dat deze geldbedragen door misdrijf waren verkregen."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- "a.
een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 27 juni 2007 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon agent van politie, pv. nummer: 0706241650.FIN, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen, zakelijk weergegeven:
"Uit een analyse van de bankbescheiden welke werden in beslag genomen tijdens de huiszoeking in de woning [a-straat 1] is het volgende naar voren gekomen. Zowel [verdachte] als [betrokkene 1] zijn houder van diverse bankrekeningen bij de RBTT bank op Sint Maarten.
In de periode van 29 mei 2006 tot 30 juni 2006 (1 maand) worden op rekeningnummer RBTT [001] (multiplier checking account van [betrokkene 1]) een 14-tal betalingen bijgeboekt (contante stortingen) van in totaal het bedrag van US$ 115.000. Op 30 juni 2006 wordt dit totaalbedrag van US$ 115.000 via een interne overboeking overgeboekt naar een rekening van [verdachte].
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van contante geldstortingen op de rekening van [betrokkene 1] (dollarrekening), welke later worden doorgeboekt naar de rekening van [verdachte]
01-06-2006 $8.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
02-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
05-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
06-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
07-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
08-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
09-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
15-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
16-06-2006 $9 000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
19-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
20-06-2006 $5.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
26-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
27-06-2006 $6.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
28-06-2006 $9.000,00 [betrokkene 1] Multiplier account [001] cash deposit
Totaal $115.000,00
Voorts werden bij de huiszoeking in de woning van [verdachte] verschillende reçu's aangetroffen van contante stortingen bij [A]. In onderstaand overzicht wordt een weergave gegeven van geldstortingen bij [A] op naam van [B]:
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
08-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
15-06-2006 3.500,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
16-06-2006 8.700,00 USD cash deposit
20-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 8.000,00 USD cash deposit
27-06-2006 7.000,00 USD cash deposit
29-06-2006 9.000,00 USD cash deposit
05-07-2006 18.000,00 USD cash deposit
- b.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2007, voor zover inhoudende:
"U houdt mij voor het proces-verbaal no.0706241650.FIN van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Hetgeen daarin staat vermeld met betrekking tot [betrokkene 1]'s en mijn rekeningen, is juist.
Sinds eind 2001 beschik ik over de op Nevis gevestigde offshore-company [B] Ltd. Ik ben enig aandeelhouder. De op Sint Maarten gevestigde [A] voert de directie over [B], waarvoor zij mij een "fee" in rekening brengt. Ik heb [B] aangeschaft om daarin, niet op mijn naam en uit het zicht van de fiscus mijn geld en overig vermogen onder te brengen.
Het klopt dat op 30 juni 2006 een bedrag van US$ 115.000,00 van [betrokkene 1]'s dollar-rekening [001], via een interne boeking bij de RBTT, is overgeboekt naar een rekening van mij. Het klopt dat laatstgenoemd bedrag in de maand juni 2006 via een groot aantal kleinere stortingen op genoemde dollarrekening van [betrokkene 1] is gestort. Ik hield die stortingen bewust klein, net onder de US$ 10.000,00, om daar geen vragen over te krijgen. Vrijwel al het geld is uiteindelijk, via [A], terechtgekomen bij [B]. In totaal is dat ongeveer 700.000,00 dollar geweest."
- c.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2010, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
"U houdt me voor dat ik vooral in 2006 contant geld heb gestort naar [B] in porties van meestal $9.000, soms meerdere op een dag. Zoals het me nu bijstaat heb ik bij stortingen op een dag het gehele bedrag gebracht en is het in verschillende porties weggeschreven. Ik heb mijn neveninkomsten niet opgegeven aan de belastingen."
- 2.3.2.
Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van deze contante geldstortingen kan worden gesteld dat zij voldoen aan de door het FATF opgestelde lijst indicatoren met betrekking tot het witwassen van geld, met name:
- 1.
Contante geldstortingen van grote bedragen op een privé-rekening, zonder dat de herkomst daarvan kan worden herleid;
- 2.
Contante geldstortingen in vreemde valuta welke worden overgeboekt naar een derde rekening ([B] Ltd.);
- 3.
Het ontbreken van een verklaarbare legale oorsprong gelet op de hoogte van de geldbedragen en de frequentie waarmee wordt gestort;
- 4.
Meerdere geldstortingen van grote bedragen op opeenvolgende dagen met een bepaalde frequentie, kennelijk om de meldgrens voor ongebruikelijke transacties aan het MOT te vermijden;
- 5.
Het wegsluizen van het geld naar een offshore-onderneming.
Verdachte heeft op 24 juni 2010 ten overstaan van het Hof verklaard, dat het extra verdiende geld afkomstig was van security-adviezen, die hij aan diverse bedrijven gaf. Het zou gaan om telkens adviezen ter waarde van ca. 4.000 a 5.000 dollar. Verder heeft verdachte verklaard een naheffing te hebben gekregen van de Belastingdienst van ca. 95.000 dollar, doch dat hij nog in debat is over de exacte hoogte van dat bedrag. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn neveninkomsten niet aan de belastingdienst heeft opgegeven. Het Hof constateert derhalve dat in ieder geval ook een gedeelte van de in de bewezenverklaring genoemde bedragen direct uit een misdrijf, namelijk een belastingdelict, is verkregen.
Met betrekking tot het grote resterende deel van het bewezen verklaarde geld overweegt het Hof dat daarop de criteria van de FATF toepasbaar zijn. Verdachte heeft daartegenover slechts gesteld dat het geld afkomstig was van security-adviezen, doch heeft nagelaten ook maar enige nadere opgave te geven. Desgevraagd heeft de verdachte gesteld dat hij de namen van zijn opdrachtgevers niet wil bekend maken, aangezien hij dat hun beloofd had. Het Hof acht dit ongeloofwaardig, nu het gaat om (in totaal) een aanzienlijk bedrag en het derhalve zou gaan om een aanzienlijke hoeveelheid adviezen. Dat geen enkele opdrachtgever er na zoveel tijd nog steeds niet mee zou instemmen dat verdachte zijn identiteit zou prijsgeven teneinde de inkomstenbron van de verdachte te kunnen verifiëren is niet aannemelijk. Bij deze stand van zaken kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de bewezen verklaarde bedragen. De gewoonte wordt afgeleid uit de herhaling van de handelingen."
- 2.4.
Kennelijk heeft het Hof met de hiervoor weergegeven overwegingen tot uitdrukking willen brengen dat, voor zover de verdachte kan worden gevolgd in zijn verklaring dat hij de in de bewezenverklaring bedoelde geldbedragen ter beschikking heeft gekregen als vergoeding voor door hem gegeven adviezen, het verwerven en voorhanden hebben van een gedeelte daarvan witwassen oplevert omdat, naar de verdachte wist, die inkomsten aan de belastingheffing waren onttrokken, en dat voor het overige voldoende bewijs voorhanden is voor het oordeel dat de verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van die geldbedragen wist dat zij door misdrijf waren verkregen aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte er welbewust voor heeft gekozen een in totaal aanzienlijk bedrag in zó kleine bedragen te storten of te laten overboeken dat er geen vragen zouden rijzen, terwijl hij een aannemelijke verklaring voor de precieze herkomst van het gehele door hem genoemde bedrag niet heeft willen geven met een beroep op een omstandigheid die ongeloofwaardig is.
Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
- 2.5.
De bewezenverklaring is naar behoren gemotiveerd. Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 oktober 2012.