Hof Amsterdam, 24-09-2013, nr. 200.115.321/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:3331
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-09-2013
- Zaaknummer
200.115.321/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:3331, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑09‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3079, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 157 Burgerlijk Wetboek Boek 1
Uitspraak 24‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie, verzoek beëindiging dan wel limitering, berekening behoefte en draagkracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 24 september 2013
Zaaknummer: 200.115.321/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 502301/FA RK 11-8717 (PG/FW)
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.Chr. Peteri te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 19 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikkingen van 25 juli 2012 en 5 september 2012 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 502301/FA RK 11-8717 (PG/FW).
1.3.
De vrouw heeft op 3 december 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 17 januari 2013 nadere stukken ingediend.
1.5.
De man heeft op 18 januari 2013 en 23 januari 2013 nadere stukken ingediend.
1.6.
De behandeling van de zaak ter terechtzitting op 31 januari 2013 is aangehouden in verband met het ontbreken in het hofdossier van het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de vrouw.
1.7.
Zoals ter zitting van 31 januari 2013 verzocht, heeft de man op 11 februari 2013 zijn jaaropgave 2012 ingediend.
1.8.
De behandeling van de zaak is op 8 april 2013 ter terechtzitting voortgezet, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en de advocaat van de vrouw.
1.9.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn […] 2006 gehuwd. Bij beschikking van 25 juli 2012 van de rechtbank Amsterdam is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij de rechtbank Amsterdam is thans, op verzoek van de man, een procedure tot doorhaling van de inschrijving aanhangig.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1972. Hij heeft een partner, met wie hij een [in] 2012 geboren kind heeft.
Hij is werkzaam in loondienst bij de [bank]. Blijkens de jaaropgave over 2011 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 142.002,-. Blijkens de jaaropgave over 2012 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 124.729,- en zijn ZVW loon € 121.175,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde voormalig echtelijke woning betaalt hij € 866,- per maand aan rente en € 118,- per maand aan aflossing. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 89,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De maandelijkse bijdrage VvE bedraagt € 145,-. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 312.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 125,- per maand.
Hij heeft een schuld aan ABN AMRO in verband met een doorlopend krediet, van € 15.000,- op 31 december 2011. Hij heeft hierop in 2011 € 380,- betaald aan rente. Daarnaast heeft hij een schuld aan ABN AMRO in verband met een creditcard, van € 707,- op 31 december 2011. Hij lost vooralsnog niet af op deze schulden.
2.3.
Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1963. Zij is alleenstaand.
Zij is in maart 2011 werkzaam geweest in loondienst bij [bedrijf] B.V. Blijkens de jaaropgave over 2011 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 528,-.
Aan huur betaalt zij € 800,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 109,- per maand. Zij heeft over 2012 een zorgtoeslag ontvangen van € 768,- op jaarbasis. In 2012 heeft zij tandheelkundige kosten gemaakt van € 6.488,- blijkens de kostenspecificatie van 10 augustus 2012.
Zij heeft een schuld aan Advocatenkantoor Seegers & Lebouille, in verband met de echtscheiding, van € 4.597,- op 12 november 2012.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking van 25 juli 2012 is – voor zover thans van belang – op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Bij de bestreden beschikking van 5 september 2012 is – voor zover thans van belang – een door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 3.490,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en is afgewezen het verzoek van de man de uitkering te limiteren tot maximaal vijf jaren. In de overwegingen van laatstgenoemde bestreden beschikking is geoordeeld dat partijen de totale lasten van hun in gezamenlijk eigendom toebehorende appartement in Italië van € 730,- per maand bij helfte dienen te delen, met dien verstande dat als de vrouw weigert haar aandeel van de kosten te betalen, de man de gehele last zal voldoen onder verrekening van de helft van de kosten ad € 365,- per maand met de vrouw, mits hij de hoogte van de kosten aan de vrouw inzichtelijk maakt, gestaafd met bewijsstukken, en dat hij in dat geval het gebruteerde bedrag (€ 365,- tegen een belastingtarief van 52% = € 760,42) in mindering mag brengen op de aan de vrouw te betalen uitkering tot haar levensonderhoud, om welke reden de lasten aangaande het appartement in Italië niet bij de bepaling van de draagkracht van de man worden meegenomen.
De bestreden beschikking van 5 september 2012 is mede gegeven op het verzoek van de vrouw de uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen op € 4.211,40 per maand met ingang van 5 oktober 2011.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, primair de door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te beëindigen, subsidiair te bepalen dat de uitkering op nihil wordt gesteld met ingang van 17 augustus 2012, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist zal achten, en meer subsidiair te bepalen dat hij een zodanige uitkering dient te voldoen als het hof juist zal achten, te limiteren voor de duur van vijf jaren.
3.3.
De vrouw verzoekt het door de man in principaal hoger beroep verzochte af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikkingen in zoverre, te bepalen dat de man een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van € 5.000,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum en voorts te bepalen dat zij aan de man een bedrag van € 40,- per maand verschuldigd is ter zake van de kosten van het appartement in Italië, na verstrekking door de man aan de vrouw van justificatoire bescheiden ter zake van deze kosten, één en ander tot aan het moment dat het aandeel van de vrouw in het appartement in Italië aan de man overgedragen zal zijn.
Ter zitting heeft zij haar verzoek gewijzigd in die zin dat verzocht wordt een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vast te stellen met ingang van 13 juni 2012.
3.4.
De man verzoekt het door de vrouw in incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Ter zitting in hoger beroep is namens de vrouw verzocht de ingangsdatum van de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud te bepalen op 13 juni 2012. In het kader van een bodemprocedure is het niet mogelijk een ingangsdatum te verzoeken welke gelegen is vòòr de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Niet bekend is op welke datum die inschrijving van de beschikking heeft plaatsgevonden, doch deze datum kan niet gelegen zijn voor 25 juli 2012, zijnde de datum van de beschikking waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Derhalve ligt in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voor de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.2.
In eerste aanleg heeft de vrouw verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft zich in eerste aanleg gerefereerd ten aanzien van de echtscheiding. De man komt, met zijn eerste grief, in hoger beroep tegen het uitspreken van de echtscheiding.
De man heeft niet betwist dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk en hij heeft ook geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan de band tussen de echtscheiding en nevenvoorzieningen dient te worden hersteld. Deze grief treft geen doel.
4.3.
Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de vrouw en over de draagkracht van de man alsmede over de verdeling van de lasten van de aan partijen in gezamenlijk eigendom toebehorende woning in Italië. De overige grieven van de man in principaal hoger beroep en die van de vrouw in incidenteel hoger beroep lenen zich, gelet op hun onderlinge samenhang, voor een gezamenlijke bespreking.
4.4.
In zijn vierde, meest verstrekkende grief stelt de man dat de gedragingen in het verleden van de vrouw jegens hem zodanig grievend zijn geweest, dat ze een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan hun lotsverbondenheid. Hij verzoekt derhalve primair zijn onderhoudsplicht jegens haar te beëindigen. Ter onderbouwing voert hij aan dat de vrouw meermalen valse aangiftes van mishandeling tegen hem heeft gedaan, vele vervelende e-mails naar zijn werkmailbox heeft gestuurd, geld heeft verduisterd, vernielingen in hun appartement in Italië heeft aangericht en zijn privé-eigendommen heeft gestolen. Subsidiair verzoekt hij zijn onderhoudsplicht te limiteren tot vijf jaren, nu de vrouw heeft gewacht met het indienen van haar inleidend verzoekschrift tot echtscheiding totdat de in artikel 1:157 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde 5-jaarstermijn was verstreken.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, zijn stellingen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het is het hof, mede gelet op de zware eisen die in jurisprudentie daarvoor gelden, ook overigens niet gebleken van feiten en omstandigheden die een afwijking van het wettelijk stelsel en beëindiging dan wel limitering van de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw rechtvaardigen. Deze grief van de man faalt derhalve.
4.5.
In zijn tweede grief stelt de man voor de bepaling van de behoefte van de vrouw de door hem in 2010 ontvangen bonussen aan de orde. Naar het oordeel van het hof heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt dat deze bonussen discretionair en eenmalig waren. Nu de hoogte van zijn inkomen in de periode van 2009 tot en met 2011 sterk fluctueerde, zal het hof in navolging van de rechtbank bij de vaststelling van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan het gemiddelde van het door hem in voormelde jaren behaalde inkomen, inclusief bonussen, tot uitgangspunt nemen. De grief van de man faalt derhalve. Anders dan de vrouw stelt, blijft bij het bepalen van haar behoefte het in 2012 genoten inkomen buiten beschouwing, aangezien partijen toen reeds uit elkaar waren. De vrouw stelt dat tevens rekening gehouden dient te worden met inkomen uit vermogen aan de zijde van de man. Het hof overweegt dat de man weliswaar geen inzicht heeft verschaft in zijn eventuele vermogen, doch verbindt daaraan geen conclusies, nu de vrouw heeft nagelaten haar stelling dienaangaande voldoende te concretiseren.
4.6.
De man stelt in zijn derde grief dat de vrouw in staat is volledig in eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij een verdiencapaciteit van € 2.500,- bruto per maand heeft. Daarnaast heeft de vrouw een eigen vermogen van circa € 42.000,-, waaruit zij inkomsten geniet, aldus de man. De vrouw betwist vorenstaande en stelt dat zij in een ernstige depressie is geraakt door lichamelijke en geestelijke mishandelingen door de man. Zij staat sinds 2010 onder medische behandeling en gebruikt medicatie. Zij kan geen werk vinden en haar vermogen is volledig verdampt, aldus de vrouw.
Het hof overweegt als volgt. Zoals door de man ter zitting is erkend, lijdt de vrouw sinds 2012 aan een psychotische stoornis en haar medicijngebruik is onweersproken gebleven. Voorts is niet gebleken van enig vermogen aan de zijde van de vrouw. Het hof acht de vrouw dan ook thans niet in staat om in eigen levensonderhoud te voorzien zodat haar behoefte, door de rechtbank begroot op € 5.403,- netto per maand, vaststaat. De omstandigheid dat de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen bij [bedrijf] heeft gewerkt maakt het voorgaande niet anders, nu dit een arbeidsduur van slechts één week betrof en gebleken is dat de vrouw overigens ten tijde van het huwelijk geen inkomen uit arbeid heeft verworven.
4.7.
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van het onder 2.3. vermelde, voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken. Voor wat betreft het salaris van de man wordt zoals te doen gebruikelijk uitgegaan van het laatstgenoten fiscaal jaarloon, waarop – nu gerekend wordt voor een periode na 1 januari 2013 - in mindering wordt gebracht de door de werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Hetgeen de vrouw omtrent de hoogte van het salaris van de man stelt, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof volgt de man in zijn stelling dat hij niet samenwoont en zal derhalve rekening houden met zijn volledige hypotheeklasten, ervan uitgaande dat deze voor hem voor de helft aftrekbaar zijn nu partijen reeds sinds medio 2011 uit elkaar zijn. Voor wat betreft de bijstandsnorm wordt de man als alleenstaande aangemerkt. In navolging van de rechtbank neemt het hof de servicekosten van € 145,- per maand aan eigenaarslasten in aanmerking in plaats van de forfaitaire lasten van € 95,- per maand. Geen rekening wordt gehouden met betaling van rente en aflossing op het flexibel krediet van de man, nu dat in 2010 afgelost had kunnen zijn en het krediet, naar de man erkent, mede is oplopen vanwege zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw. Voor zover de man betoogt dat de door de rechtbank vastgestelde, door hem te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw zijn in hoger beroep bepaalde draagkracht overstijgt, overweegt het hof dat in dat geval op de vrouw een wettelijke terugbetalingsverplichting rust. Rekening wordt gehouden met niet aftrekbare hypotheek- en onderhoudslasten van in totaal € 730,- per maand ten aanzien van de woning van partijen in Italië, nu de man de hoogte en betaling daarvan met stukken heeft onderbouwd en vaststaat dat de vrouw (vooralsnog) niet meebetaalt aan die kosten terwijl zij wel mede-eigenaar daarvan is. Nu deze volledige lasten bij het bepalen van de draagkracht van de man worden meegenomen, ziet het hof geen aanleiding daarnaast een door de vrouw te dier zake aan de man te betalen vergoeding vast te stellen.
Ter zitting op 31 januari 2013 heeft de man onbetwist gesteld dat hij € 900,- per maand aan zijn partner voor oppas van hun kind, huur en levensonderhoud betaalt. Nu gesteld noch gebleken is dat de partner van de man niet in eigen levensonderhoud kan voorzien en hij niet samenwoont met zijn partner, zal het hof in redelijkheid rekening houden met een bedrag van € 450,- per maand. Daarmee wordt de man geacht ruimschoots te voldoen aan zijn onderhoudsplicht jegens zijn kind, wiens totale behoefte onbetwist is gesteld op € 475,- per maand.
4.8.
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 3.195,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
in principaal en in incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep van 5 september 2012 voor zover dit betreft de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man vanaf heden bij vooruitbetaling te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 3.195,- (zegge: DRIEDUIZEND HONDERDVIJFENNEGENTIG EURO) per maand;
verklaart deze beschikking to zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, C.E. Buitendijk en M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2013.