Einde inhoudsopgave
Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie
Artikel 4 Basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten voorschoolse educatie
Geldend
Geldend vanaf 09-02-2019
- Redactionele toelichting
De wijziging betreffende lid 3 werkt terug t/m 01-01-2018.
- Bronpublicatie:
23-01-2019, Stb. 2019, 34 (uitgifte: 08-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
09-02-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-01-2019, Stb. 2019, 34 (uitgifte: 08-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden draagt er zorg voor dat de beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van:
- a.
een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen opleiding op ten minste het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden; of
- b.
een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden.
2.
Onderdeel van een beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vormt ten minste een met gunstig gevolg afgesloten keuzedeel dat is gericht op het ontwikkelingsgericht werken in de voorschoolse educatie en dat ten minste kennis en vaardigheden omvat met betrekking tot:
- a.
het werken met programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie,
- b.
het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,
- c.
het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van voorschoolse educatie,
- d.
het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen, en
- e.
het vormgeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.
3.
Het keuzedeel, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist indien:
- a.
de in het tweede lid genoemde kennis en vaardigheden al onderdeel zijn van de beroepsopleiding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waarop de kwalificatie is gericht; of
- b.
de bezitter van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, aantoonbaar met gunstig gevolg scholing heeft afgerond die betrekking heeft op de kennis en vaardigheden, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a tot en met e, en die ten minste twaalf dagdelen omvat.
3a.
De beroepskracht voorschoolse educatie beheerst aantoonbaar ten minste niveau 3F, bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Lezen.
4.
De houder van een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks voor elke locatie voorschoolse educatie een opleidingsplan vast dat in elk geval tot uitdrukking brengt op welke wijze de kennis en vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie met betrekking tot de kennis en vaardigheden, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, worden onderhouden. De houder geeft op concrete en toetsbare wijze uitvoering aan het opleidingsplan, evalueert het plan jaarlijks en stelt het plan aan de hand van de evaluatie zo nodig bij.
5.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de beroepskracht voorschoolse educatie die:
- a.
is geboren vóór 1 januari 1955;
- b.
op 1 januari 2010 tenminste[lees: ten minste] 15 jaar als beroepskracht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zoals dat luidde op 31 december 2017 werkzaam was, en
- c.
scholing voor voor- of vroegschoolse educatie heeft gevolgd die hoort bij een programma als bedoeld in artikel 5.
6.
Indien van een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, is ten hoogste op één van de aanwezige beroepskrachten voorschoolse educatie het vijfde lid van toepassing.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.