RvdW 2022/120:Afwijzing getuigenverzoek. De uit ‘Keskin tegen Nederland’ voortvloeiende bijstelling m.b.t. de onderbouwing van getuigenverzoeken door de verdediging is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige t.a.v. wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al — in het vooronderzoek of anderszins — een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tlgd feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt (vgl. HR 20 april 2021, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes; post-Keskin). I.c. blijkt uit het verzoek en het verhandelde t.tz. niet dat de door de raadsman verzochte getuige A — in het vooronderzoek of anderszins — al een verklaring had afgelegd met een belastende strekking. Dat betekent dat de uit HR 4 juli 2017, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans voortvloeiende regel geldt dat het getuigenverzoek door de verdediging moet worden gemotiveerd. Hof heeft het getuigenverzoek afgewezen op de grond dat de noodzaak tot het horen van deze getuige niet is gebleken. Het daarin besloten liggend oordeel dat de verdediging ontoereikend heeft gemotiveerd waarin het belang is gelegen om A als getuige te horen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is — gelet op de onderbouwing van het verzoek — ook niet onbegrijpelijk.