Hof Leeuwarden, 23-10-2012, nr. 200.053.911/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1236, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
23-10-2012
- Zaaknummer
200.053.911/01
- LJN
BY1236
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1236, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 23‑10‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:979, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 23‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Zeer langdurige procedure tussen merriehouder en sperma-win-station inzake onder meer afrekening van dekgelden en gezamenlijke aankoop en verzorging van veulens. Cessie ligt niet besloten in oprichtingsakte BV (vergl. HR 29 oktober 2004, LJN AR1289). Toepassing van de “in beginsel strakke regel”. Geen terugkomen op bindende eindbeslissingen.
Partij(en)
Arrest d.d. 23 oktober 2012
Zaaknummer 200.053.911/01
(zaaknummer rechtbank: 16457/HA ZA 96-274)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats]
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats]
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
tevens eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna (in enkelvoud) te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. J.J.F. van de Voort, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. Farmerhoeve B.V.,
gevestigd te Oss,
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Farmerhoeve,
2. [geïntimeerde 2],
laatst gewoond hebbende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal en appellanten in het incidenteel appel,
tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers in conventie,
hierna te noemen: [geïntimeerden 1 en 2],
Farmerhoeve en [geïntimeerden 1 en 2] gezamenlijk ook te noemen:
de maatschap
advocaat: mr. P.F. Mijnlieff, kantoorhoudende te Leusden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 1 mei 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij voormeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen heeft geen doorgang gevonden.
Vervolgens hebben partijen ieder een akte genomen.
Daarna hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun advocaten, waarbij van beide zijden pleitnota’s zijn overgelegd.
Van de zijde van [appellanten] zijn voorafgaand aan de zitting bij brief van
- 30.
augustus 2012 producties 48 tot en met 52 toegezonden. Door Farmerhoeve en de maatschap zijn bij brief van 5 september 2012 producties 64 en 65 toegezonden, welke producties zijn gehecht aan de pleitnota van mr. Mijnlieff. Partijen hebben (naar het hof begrijpt) ter zitting ieder voor zich mondeling akte gevraagd van het overleggen van de genoemde producties.
[appellanten] heeft bezwaar gemaakt tegen de beoogde indiening van producties 64 en 65 namens Farmerhoeve en de maatschap, stellende dat deze producties niet uiterlijk twee weken voor het pleidooi aan hem en het hof zijn toegezonden, zoals is voorgeschreven in artikel 4.2 juncto 2.17 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: het procesreglement).
Farmerhoeve en de maatschap hebben aangevoerd dat het hof aan dit bezwaar voorbij moet gaan en dat, indien deze producties worden geweigerd, ook producties 48 tot en met 52 van de zijde van [appellanten] moeten worden geweigerd, omdat ook die buiten bedoelde termijn zouden zijn toegezonden.
Aansluitend op de pleidooien is wederom arrest gevraagd.
De verdere beoordeling
Rectificatie
- 1.
In het tussenarrest van 1 mei 2012 (hierna kortweg “het tussenarrest” te noemen) spreekt het hof in rechtsoverwegingen 47 en 58 per abuis over 2003 daar waar dit 1993 had moeten zijn. Het tussenarrest wordt in zoverre gerectificeerd.
Producties
- 2.
Het hof overweegt dat de hiervoor genoemde producties van de zijde van Farmerhoeve en de maatschap niet (zoals voorgeschreven in het procesreglement) uiterlijk twee weken voor de zitting zijn ontvangen en die van de zijde van
[appellanten] wel (zij het op de laatste dag na kantoortijd). Het hof leidt echter uit het debat zoals ten pleidooie gevoerd af dat partijen klaarblijkelijk niet gehinderd zijn door het tijdstip waarop deze producties aan elkaar zijn toegezonden. Ook het hof is daardoor niet gehinderd. De eisen van een goede procesorde verzetten zich er dan ook niet tegen de producties van beide zijden toe te laten. Deze maken daarmee deel uit van het procesdossier.
Aanbod van [appellanten]
- 3.
In het tussenarrest heeft het hof ter zake van het overgrote deel van de geschilpunten bindende eindbeslissingen gegeven.
- 4.
In de zaak van [appellanten] tegen Farmerhoeve resteerde een hoofdsom van
- f.
6.800,- (€ 3.085,70) waaromtrent nog niet was beslist (het verschil tussen de minimaal toewijsbare hoofdsom van f. 8.498,61 en de maximaal toewijsbare hoofdsom van f. 15.298,61). Zie r.o. 65.
- 5.
In de zaak tussen de maatschap en [appellanten] heeft het hof in het tussenarrest overwogen dat nog omtrent een hoofdsom van f. 13.773,99 (€ 6.250,36) moet worden beslist (r.o. 85).
- 6.
Vervolgens is een comparitie van partijen bevolen, met primair als doel een schikking inzake deze resterende bedragen tot stand te brengen.
- 7.
Hierop is van de zijde van [appellanten] aangegeven dat hij zich uit proceseconomische overwegingen niet langer verzet tegen zijn verschuldigdheid van genoemde bedragen van € 3.085,70 en € 6.250,36. Dit was voor het hof de reden om de comparitie geen doorgang te laten vinden, nu het primaire doel (een schikking inzake de resterende bedragen) daaraan was komen te ontvallen.
- 8.
In zijn akte van 5 juni 2012 heeft [appellanten] zijn aanbod herhaald, met dien verstande dat hij stelt bedoelde bedragen reeds te hebben voldaan. Anders dan Farmerhoeve en de maatschap stellen, ziet het hof hierin geen intrekking van het aanbod. [appellanten] stelt immers terecht dat hij voormelde bedragen reeds heeft voldaan gelet op het feit dat de door hem als verschuldigd erkende bedragen deel uitmaken van de bedragen waartoe hij door de rechtbank bij vonnis van 7 oktober 2009 is veroordeeld (betaling van een hoofdsom van € 149.272,64 aan Farmerhoeve en van een hoofdsom van € 8.403,78 aan de maatschap). Vaststaat dat [appellanten] aan dit vonnis uitvoering heeft gegeven. Het aanbod van [appellanten] komt er dus per saldo op neer dat hij in zoverre geen restitutie verlangt, zoals door hem ten pleidooie is bevestigd.
Bezwaren van Farmerhoeve en de maatschap tegen bindende eindbeslissingen
- 9.
Farmerhoeve en de maatschap hebben in hun antwoordakte en bij gelegenheid van de pleidooien bezwaren aangevoerd tegen een aantal van de door het hof in het tussenarrest gegeven eindbeslissingen.
- 10.
Het hof stelt voorop dat het in beginsel gebonden is aan de door hem in het tussenarrest gegeven eindbeslissingen. Deze gebondenheid heeft een – uit het oogpunt van een goede procesorde positief te waarderen – op beperking van het debat gerichte functie (HR 4 mei 1984, LJN AG4805). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat de partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, LJN BC2800 en HR 26-11-2010, LJN BN8521).
- 11.
Daarmee is niet bedoeld dat een procespartij na kennisname van een haar onwelgevallig tussenoordeel van de rechter binnen dezelfde instantie de onderbouwing van de grondslagen van haar vordering of verweer onbeperkt met een beroep op nieuwe feiten, nieuwe argumenten en nieuwe producties zou mogen aanvullen en dat de rechter te allen tijde verplicht zou zijn daarop gemotiveerd te beslissen. Dit zou het beginsel van “lites finire oportet” te zeer aantasten en een praktijk van “intern appel” in de hand werken. Bij de beantwoording van de vraag waar hier de grenzen liggen zijn de beginselen van een goede procesorde leidend.
- 12.
Daar komt in hoger beroep bij dat grieven, eisvermeerderingen en uitbreidingen van het verweer behoudens uitzonderingen uitsluitend kunnen plaatsvinden in de eerste conclusie in hoger beroep (de zogenaamde “in beginsel strakke regel” als bedoeld in onder meer HR 20 juni 2008, LJN BC4959, HR 19 juni 2009,
LJN BI8771 en HR 9-12-2011, LJN BR2045).
- 13.
Het hof zal thans nader ingaan op hetgeen door Farmerhoeve en de maatschap na het tussenarrest is aangevoerd.
Vorderingen van voor 1993
- 14.
In het tussenarrest (rechtsoverwegingen 7 tot en met 13) heeft het hof het standpunt van Farmerhoeve, inhoudende dat zij ter zake van de vorderingen voortspruitend uit de huurovereenkomst van 9 juni 1990 als rechtsopvolger van [X] heeft te gelden verworpen. Daartoe heeft het hof overwogen dat de stelling van Farmerhoeve dat bedoelde vorderingen in de oprichtingsakte van Farmerhoeve d.d. 31 maart 1993 door [X] aan Farmerhoeve worden gecedeerd niet juist is. Ook de stelling van Farmerhoeve dat die cessie ligt besloten in de conclusie van repliek heeft het hof verworpen.
- 15.
Bij gelegenheid van de pleidooien heeft Farmerhoeve zich voor het eerst beroepen op een door haar overgelegde kopie van een inbrengakte van 31 maart 1993 volgens welke akte [X] alle activa (en daarmee, volgens Farmerhoeve, ook de onderhavige vorderingen) van zijn eenmanszaak zou hebben overgedragen aan Farmerhoeve. Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest van de
Hoge Raad d.d. 26-11-2010 heeft Farmerhoeve betoogd dat het hof moet terugkomen op zijn bindende eindbeslissing dat de vorderingen van Farmerhoeve voor zover daterend van voor 1993 moeten worden afgewezen.
- 16.
[appellanten] heeft zich daartegen verzet. Volgens [appellanten] is het beroep door Farmerhoeve op deze akte te laat gedaan en in strijd met de goede procesorde. Voorts is door [appellanten] de echtheid van de akte betwist en heeft hij gewezen op een aantal vermeende ongerijmdheden in het overgelegde afschrift. [appellanten] heeft er onder meer op gewezen dat op het overgelegde afschrift staat vermeld: “Uitgegeven voor afschrift (digitaal)” en voorts de tekst: “het betreft geen formeel stuk aangezien slechts een papieren afschrift een geldig afschrift is”. Hierop is van de zijde van Farmerhoeve aangeboden de notaris als getuige te doen horen.
- 17.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het Hof heeft zijn hiervoor in r.o. 14 samengevatte oordeel in rechtsoverwegingen 7 tot en met 13 van het tussenarrest gebaseerd op de tot dan toe door Farmerhoeve betrokken standpunten en de in dat verband door haar overgelegde producties. Het hof stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat zijn oordeel dat de oprichtingsakte en de conclusie van repliek niet tot overdracht van de onderhavige vorderingen strekken onjuist was. Dit is ook niet wat Farmerhoeve betoogt. Farmerhoeve poneert thans bij gelegenheid van de pleidooien een nieuwe stelling, namelijk dat door middel van de bij pleidooi overgelegde akte van inbreng de onderhavige vorderingen aan haar zijn overgedragen.
- 18.
Voor zover dit bij pleidooi gedane beroep op de akte van inbreng al niet in strijd komt met de in r.o. 12 verwoorde “in beginsel strakke regel”, op welke regel weliswaar uitzonderingen mogelijk zijn doch welke uitzonderingen zich hier niet voordoen, heeft te gelden dat onder de gegeven (hieronder op te sommen) omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd is dat het beroep op deze akte van inbreng in ieder geval in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
- 19.
De hiervoor bedoelde omstandigheden zijn de navolgende:
- i.
Het beroep op de akte van inbreng is eerst gedaan bij gelegenheid van de pleidooien die na tussenarrest zijn gehouden en daarmee in een zeer ver gevorderd stadium van de onderhavige appelprocedure;
ii. Zelfs in de na het tussenarrest door Farmerhoeve genomen akte ontbreekt een beroep op de akte van inbreng;
iii. Gesteld noch gebleken is waarom de akte van inbreng niet eerder dan bij pleidooi kon worden overgelegd en waarom niet eerder een beroep op die akte had kunnen worden gedaan;
iv. Het origineel van de akte is niet gedeponeerd, terwijl de echtheid van de akte gemotiveerd is betwist en hierover zonder nader onderzoek niet valt te beslissen;
- v.
Nader onderzoek naar de echtheid van de akte zou leiden tot verder debat en verdere vertraging (te denken valt aan het door Farmerhoeve aangeboden verhoor van de notaris);
vi. De procedure tussen partijen loopt thans ongeveer 17 jaar (met twee eerdere appellen en een cassatieprocedure) en wordt gekenmerkt door vele eiswijzigingen en wisselingen van standpunten.
- 20.
Het hof gaat dan ook verder voorbij aan het beroep op de akte van inbreng.
- 21.
Voorts is door Farmerhoeve en de maatschap een afschrift van notulen van een vergadering van aandeelhouders van Farmerhoeve overgelegd van 8 april 1993, waarin kort gezegd alle voor de oprichting van de vennootschap namens de vennootschap verrichte rechtshandelingen worden bekrachtigd. Daargelaten het te late tijdstip waarop ook deze productie is overgelegd, overweegt het hof dat deze notulen niets afdoen aan hetgeen het hof in rechtsoverweging 11 van het tussenarrest heeft overwogen.
- 22.
De conclusie is dat het hof niet terugkomt op zijn bindende eindbeslissing dat Farmerhoeve ten aanzien van vorderingen van voor 1993 niet vorderingsgerechtigd is.
btw
- 23.
Farmerhoeve en de maatschap voeren aan dat door het hof over het hoofd zou zijn gezien dat Farmerhoeve ook 17 ½ % btw vordert over de 54 DIO’s uit 1993 als genoemd in het tussenarrest in rechtsoverweging 32. Farmerhoeve ziet echter over het hoofd dat zij vanaf het nemen van de conclusie van repliek tot aan de memorie van antwoord het standpunt heeft betrokken dat [appellanten] de onderhavige DIO’s over 1993 niet via de Bond heeft laten afrekenen maar de dekgelden in eigen zak heeft gestoken, zonder iets aan Farmerhoeve af te dragen. Op basis van die grondslag zijn rechtbank en hof (in het eerste tussentijdse appel) tot beslissingen gekomen, waaronder de beslissing dat dit vorderingsonderdeel niet is vervallen, omdat Farmerhoeve pas vlak voor het nemen van de conclusie van repliek op
19 februari 1997 tot de ontdekking zou zijn gekomen dat [appellanten] DIO’s achter de rug van Farmerhoeve om rechtstreeks met de merriehouders had afgerekend. Op die beslissingen is telkens voortgebouwd. In de memorie van grieven van het onderhavige appel is vervolgens de stelling van Farmerhoeve dat [appellanten] de bewuste DIO’s achter haar rug om met de merriehouders heeft afgerekend doorgeprikt: op de bewuste DIO’s staat wel degelijk aangekruist dat via de Bond wordt gefactureerd. In het tussenarrest is reeds geconstateerd dat Farmerhoeve hierop niet is ingegaan en dat zij (impliciet) een nieuwe grondslag heeft aangevoerd door te stellen (i) dat de Bond niet altijd met haar heeft afgerekend en (ii) dat de Bond soms te weinig afdroeg doordat [appellanten] op overzichten die zij als enige van de Bond ontving verkeerde informatie invulde over btw, aantallen gust en verleende kortingen. Het hof is in het tussenarrest aan die nieuwe grondslagen voorbijgegaan, waaraan het hof thans nog wil toevoegen dat ten aanzien van het aankruisen van een verkeerd btw tarief reeds afzonderlijk een vordering is ingesteld, die is gehonoreerd (zie rechtsoverwegingen 44 en 53 van het tussenarrest).
- 24.
Thans stelt Farmerhoeve dat het hof de btw component over het hoofd zou hebben gezien, waarmee zij kennelijk bedoelt dat [appellanten] van de door de Bond aan haar betaalde bedragen de btw niet aan Farmerhoeve heeft doorbetaald. Hiermee miskent Farmerhoeve dat, zoals hiervoor is uiteengezet, aan haar vordering niet ten grondslag ligt dat door [appellanten] via de Bond is afgerekend en dat zij de door haar van de Bond ontvangen gelden niet of onvolledig aan Farmerhoeve heeft doorbetaald, maar de hierboven weergegeven grondslag van het “buiten de Bond om afrekenen”. Voor zover het de bedoeling van Farmerhoeve is thans alsnog bedoelde stelling aan haar vordering ten grondslag te leggen, gaat het hof daaraan voorbij. Zowel de eerder door het hof genoemde “in beginsel strakke regel” als de eisen van een goede procesorde staan daaraan in de weg. Het zou tot gevolg hebben dat de eerdere tussenbeslissingen als hiervoor bedoeld op losse schroeven komen te staan en het debat over onder andere het beroep op het vervalbeding in zoverre heropend zou moeten worden. In dit stadium van de procedure is dat niet aanvaardbaar.
- 25.
Ten aanzien van drie DIO’s als bedoeld in rechtsoverweging 35 van het tussenarrest heeft [appellanten] uit proceseconomische redenen aangeboden het geschil in haar nadeel te beslechten. Farmerhoeve heeft aangevoerd dat het hof in het tussenarrest ten aanzien van deze drie DIO’s de btw-component over het hoofd heeft gezien. Dit is door [appellanten] niet bestreden. Nu [appellanten] niet langer verweer voert ten aanzien van deze drie DIO’s is ook de btw-component daarover verschuldigd. Het gaat hier om 17,5 % over f. 4.800,- (en niet f. 6.000,-, zoals Farmerhoeve stelt) = f. 840,- (€ 381,18).
Overige eindbeslissingen
- 26.
Het hof ziet in hetgeen overigens door Farmerhoeve en de maatschap na het tussenarrest nog is betoogd geen grond om tot het oordeel te komen dat in de door hem in het tussenarrest gegeven bindende eindbeslissingen wordt uitgegaan van onjuiste feitelijke of juridische grondslagen. Het geven van een nadere motivering zou neerkomen op een herhaling van zetten. Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen.
De vordering openleggen boeken
- 27.
Bij deze vordering heeft [appellanten] gelet op de uitkomst van het hoger beroep geen belang, zodat deze zal worden afgewezen.
De slotsom
In de zaak tussen Farmerhoeve en [appellanten]
- 28.
Nu [appellanten] niet langer verweer voert ten aanzien van het bedrag van € 3.085,70 is hij aan Farmerhoeve verschuldigd het "maximaal toewijsbare bedrag" van f. 15.298,61 (€ 6.942,21) als genoemd in het tussenarrest in r.o. 65. Daar komt bij het bedrag van € 381,18 als hiervoor genoemd in rechtsoverweging 25. In totaal derhalve: € 7.323,39. Het eindvonnis van 7 oktober 2009 zal voor zover in conventie gewezen worden vernietigd voor zover [appellanten] tot meer dan dat bedrag is veroordeeld, vermeerderd met rente.
De aan dit eindvonnis voorafgaande tussenvonnissen van 11 maart 2009,
25 oktober 2006, 6 oktober 2004 en 6 januari 1999 zullen worden vernietigd in zoverre deze aan het vernietigde deel van het eindvonnis hebben bijgedragen.
De genoemde vonnissen zullen voor het overige worden bekrachtigd.
Tegen de tussenvonnissen die zijn gewezen in de incidenten (vonnissen van 2 juli 1997, 22 oktober 1997 en 10 juni 1998) en het tussenvonnis van 15 april 2009 zijn door [appellanten] geen grieven aangevoerd (terwijl deze vonnissen bovendien niet alle appellabel zijn). [appellanten] zal in zijn appel van genoemde vonnissen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Farmerhoeve zal als in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld (met uitzondering van die in het incident in hoger beroep).
De restitutievordering van [appellanten] zal het hof toewijzen, echter minus voormeld bedrag van € 7.323,39 vermeerderd met rente.
- 29.
Inzake de proceskosten overweegt het hof als volgt.
Ten aanzien van de kosten in eerste aanleg in conventie (exclusief die van de incidenten) zal het hof uitgaan van tariefgroep VI en 7 punten.
De rechtbank heeft ten aanzien van de kosten van de deskundige beslist dat partijen daarvan ieder de helft hebben te dragen. Daartegen is geen specifieke grief gericht. Mede gelet op de omstandigheid dat het deskundigenbericht niet van nut was voor de beslissing van de zaak ziet het hof ambtshalve geen reden om tot een ander oordeel te komen.
In hoger beroep is in zowel het principaal als het incidenteel appel tariefgroep V van toepassing (corresponderende met respectievelijk het in eerste aanleg toegewezen bedrag en het afgewezen bedrag, laatst genoemde bedrag vermeerderd met het saldo van de eiswijzigingen in hoger beroep). Wat betreft het aantal punten gaat het in het principaal appel om 5 punten, in het incidenteel appel de helft: 2 ½.
In de eerdere appellen en in de cassatieprocedure is reeds afzonderlijk omtrent de proceskosten beslist.
In de zaak tussen de maatschap en [appellanten]
- 30.
Het eindvonnis van 7 oktober 2009 zal voor zover “in conventie” gewezen (het hof merkt op dat van een procedure in reconventie tussen deze twee partijen geen sprake was) worden vernietigd, voor zover [appellanten] tot meer is veroordeeld dan € 6.250,36 vermeerderd met rente. Ook de aan dit eindvonnis voorafgaande tussenvonnissen van 11 maart 2009, 25 oktober 2006, 6 oktober 2004 en 6 januari 1999 zullen worden vernietigd in zoverre zij aan het vernietigde deel van het eindvonnis hebben bijgedragen.
De genoemde vonnissen zullen voor het overige worden bekrachtigd.
In zijn appel van de vonnissen van 2 juli 1997, 22 oktober 1997, 10 juni 1998 en 15 april 2009 zal [appellanten] ook wat betreft de maatschap niet-ontvankelijk worden verklaard, om dezelfde redenen als hiervoor inzake Farmerhoeve overwogen.
De restitutievordering zal worden toegewezen minus voormeld bedrag van € 6.250,36 vermeerderd met rente.
De proceskosten zal het hof in eerste aanleg en in appel (behoudens die van het incident) aldus compenseren dat elke partij de eigen kosten draagt. Weliswaar bleek de vordering van de maatschap tot een (beperkt) bedrag gerechtvaardigd doch een minstens even groot deel van de discussie (en daarmee van de proceskosten) had betrekking op het niet toewijsbare deel.
In beide zaken
- 31.
De kosten voor het incident in hoger beroep, door het hof aan de zijde van Farmerhoeve en de maatschap begroot op ½ punt in tarief IV (het belang is het hiervoor bedoelde saldo der eiswijzigingen) komen voor rekening van [appellanten], nu hij daarin in het ongelijk is gesteld.
De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
- i.
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van de tussenvonnissen van 2 juli 1997, 22 oktober 1997, 10 juni 1998 en 15 april 2009;
ii. vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Leeuwarden van 7 oktober 2009 waarvan beroep voor zover [appellanten] in conventie tot meer is veroordeeld dan tot betaling van:
- a.
aan Farmerhoeve: € 7.323,39, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 februari 1997 tot aan de voldoening aan Farmerhoeve en
- b.
aan de maatschap: € 6.250,36 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 1997 tot aan de voldoening aan de maatschap
iii. vernietigt de tussenvonnissen van 6 januari 1999, 6 oktober 2004,
- 25.
oktober 2006 en 11 maart 2009 in zoverre deze tussenvonnissen aan het vernietigde deel van genoemd eindvonnis hebben bijgedragen
en opnieuw recht doende:
iv. wijst de vorderingen van Farmerhoeve en de maatschap voor het meerdere boven genoemde bedragen af;
- v.
bekrachtigt de onder ii en iii genoemde vonnissen voor het overige;
vi. verwerpt het incidenteel appel;
vii. veroordeelt Farmerhoeve in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in hoger beroep (met uitzondering van die in de incidenten) tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op:
- a.
in eerste aanleg in conventie: € 267,73 aan verschotten en € 14.000,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
- b.
in het principaal appel: € 6.280,39 aan verschotten en € 13.160,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
- c.
in het incidenteel appel: nihil aan verschotten en € 6.580,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
viii. veroordeelt [appellanten] in de kosten van het incident in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Farmerhoeve en de maatschap begroot op nihil aan verschotten en € 815,50 aan geliquideerd salaris van de advocaat;
ix. compenseert de (overige) proceskosten in de zaak tussen de maatschap en [appellanten] in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- x.
verstaat dat de kosten van de in eerste aanleg benoemde deskundige voor rekening van beide partijen (enerzijds Farmerhoeve en de maatschap en anderzijds [appellanten]), ieder voor de helft, dienen te blijven.
xi. veroordeelt Farmerhoeve aan [appellanten] terug te betalen al hetgeen
[appellanten] uit hoofde van het veroordelend vonnis van 7 oktober 2009 (voor zover gewezen in conventie) aan haar heeft voldaan, met uitzondering van een bedrag van € 7.323,39 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 februari 1997 tot aan de voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop [appellanten] heeft betaald tot aan de dag der voldoening door Farmerhoeve;
xii. veroordeelt de maatschap aan [appellanten] terug te betalen al hetgeen
[appellanten] uit hoofde van het veroordelend vonnis van 7 oktober 2009 (voor zover gewezen in conventie) aan haar heeft voldaan, met uitzondering van een bedrag van € 6.250,36 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 februari 1997 tot aan de voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop [appellanten] heeft betaald tot aan de dag der voldoening door de maatschap;
xiii. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietigingen en veroordelingen;
xiv. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, G. van Rijssen en R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.