Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, nr. ARN 21/00943
ECLI:NL:GHARL:2022:8235
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-09-2022
- Zaaknummer
ARN 21/00943
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8235, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑09‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2021:2657, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1753
- Vindplaatsen
NLF 2022/2004
Belastingblad 2022/464 met annotatie van E.J. Monsma
Uitspraak 27‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Zuiveringsheffing. Kenbaarheid NEN-normen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer ARN 21/00943
uitspraakdatum: 27 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juni 2021, nummer UTR 20/712, in het geding tussen
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende),
en de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking belanghebbende voor het belastingjaar 2018 een aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd van € 90.540,80 (hierna: de aanslag).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag vernietigd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Namens belanghebbende is een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar, [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Namens belanghebbende is als gemachtigde mr. P.F. van der Muur verschenen, bijgestaan door [naam3] .
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende vervaardigt frisdranken, mineraalwater en overig gebotteld water. Aan belanghebbende is een aanslag zuiveringsheffing bedrijven voor het belastingjaar 2018 opgelegd tot een bedrag van € 90.540.80, gebaseerd op een heffingsmaatstaf van 1376 vervuilingseenheden en een tarief van € 65,80 per vervuilingseenheid. Na verrekening van de voorlopige aanslag van € 115.150 is aan belanghebbende een bedrag van € 24.609,20 betaald.
2.2.
Belanghebbende is voor de zuiveringsheffing een ‘meetbedrijf’. Zij is verplicht om het
aantal vervuilingseenheden te berekenen door middel van meting, bemonstering en analyse, zoals omschreven in bijlage I bij de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017 (hierna: de Verordening) opgenomen voorschriften is vastgelegd.
2.3.
Het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 14 december 2016 ingestemd met het “Besluit wijziging belastingverordeningen 2017” (hierna: het Besluit). In dit besluit is in artikel 4 de Verordening integraal opgenomen. In het Besluit is onder andere het volgende opgenomen:
“Besluit wijziging belastingverordeningen 2017
Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, gelet op het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 8 november 2016 met nr. DM 1132822; gelet op de begroting 2017, vastgesteld in zijn vergadering van 9 november 2016; gelet op de artikelen 110, 113, 117 en hoofdstuk XVIIb van de Waterschapswet, hoofdstuk 6.2 van het Waterschapsbesluit en hoofdstuk 7 van de Waterwet;
BESLUIT:
(…)
Artikel 4
Vast te stellen de navolgende verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017:
Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017
(…)
Grondslag en heffingsmaatstaf
Algemeen
Artikel 8
1. Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.
2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
(…)
Meting, bemonstering en analyse
Artikel 9
1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.
(…)
Artikel 5
Ten aanzien van de inwerkingtreding van dit besluit te bepalen dat:
1. Dit besluit in werking treedt met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
2. De datum met ingang van welke de bepalingen van dit besluit in aanmerking worden genomen, is 1 januari 2017.
3. De bij dit besluit gewijzigde bepalingen van toepassing blijven op belastbare feiten die vóór de in het tweede lid genoemde datum hebben voorgedaan.
4. De normbladen, behorende bij de Verordening Verontreinigingsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2010 en de Verordening Zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017, bekend worden gemaakt door terinzagelegging op het waterschapskantoor en het kantoor van de BghU.”
2.4.
De Verordening is los van het Besluit raadpleegbaar, bijvoorbeeld op overheid.nl: Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017 (overheid.nl). In de Verordening zelf is niet opgenomen dat of waar de normbladen ter inzage liggen. In bijlage I van de Verordening is het volgende opgenomen:
“Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut. De publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant.”
2.5.
De normbladen waarnaar in de Verordening wordt verwezen zijn niet gepubliceerd in de Staatscourant.
3. Geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat het aantal vervuilingseenheden zoals opgenomen in de aanslag op de juiste wijze is berekend. In geschil is uitsluitend of voor de in bijlage I bij de Verordening genoemde NEN-normen aan de zogenoemde kenbaarheidseisen is voldaan. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
In de Verordening is met betrekking tot de heffingsmaatstaf bepaald dat die maatstaf is de vervuilingswaarde, welke wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden. De Verordening bevat voorschriften voor meting, bemonstering en analyse om het aantal vervuilingseenheden vast te stellen. Dit geschiedt in overeenstemming met NEN-normen waarnaar in (bijlage I bij) de Verordening wordt verwezen. Deze NEN-normen zijn daarom essentieel voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf, zodat ten aanzien van die NEN-normen aan de kenbaarheidseisen van de artikelen 73 en 111 van de Waterschapswet moet zijn voldaan. Aan deze kenbaarheidseisen is voldaan indien het hoogheemraadschap die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 73, lid 3, van de Waterschapswet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Daarbij dient artikel 73, lid 3, van de Waterschapswet op dezelfde wijze worden uitgelegd als het vergelijkbare artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet (oud) (vergelijk Hoge Raad 7 juni 2019, nummer 18/04333, ECLI:NL:HR:2019:868).
4.2.
Artikel 111 van de Waterschapswet bepaalt het volgende:
“De belastingverordening vermeldt in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, alsmede het tijdstip van inwerkingtreding.”
4.3.
Artikel 139 van de Gemeentewet (oud) bepaalde onder andere het volgende:
“1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad.
(…)
3. In afwijking van het eerste lid kan een besluit als bedoeld in dat lid bepalen dat een bij het besluit behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging.”
4.4.
Artikel 73 van de Waterschapswet (oud) bepaalde onder andere het volgende:
“1. Besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het waterschapsblad.
(…)
3 In afwijking van het eerste lid kan een besluit als bedoeld in dat lid bepalen dat een bij het besluit behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging.”
4.4.
Het besluit dat een algemeen verbindend voorschrift inhoudt, is naar ’s Hofs oordeel in dit geval de Verordening. Deze uitleg sluit het beste aan op artikel 111 van de Waterschapswet, waarin is bepaald dat de heffingsmaatstaf in de belastingverordening, in dit geval derhalve de Verordening, dient te zijn opgenomen. De uitleg die de heffingsambtenaar voorstaat, te weten dat met de term “algemeen verbindende voorschriften” uit artikel 73, lid 1, van de Waterschapswet een ander algemeen verbindend voorschrift wordt (of kan worden) bedoeld dan de belastingverordening genoemd in artikel 111 van de Waterschapswet, vindt geen steun in het recht. Zijn uitleg, waarin het Besluit als het algemeen verbindende voorschrift als bedoeld in artikel 73, lid 1, van de Waterschapswet moet worden aangemerkt, zou ook te zeer afbreuk doen aan de strekking van de in deze wetsartikelen neergelegde kenbaarheidseisen. Immers, een belastingplichtige kan de heffingsmaatstaf van de Verordening – die los van het Besluit raadpleegbaar is - slechts achterhalen indien hij (artikel 5 van) het Besluit weet te achterhalen, terwijl de Verordening niet verwijst naar het Besluit of anderszins de vindplaats van de heffingsmaatstaf vermeldt. Bovendien ziet het Besluit op het belastingjaar 2017, terwijl het in het onderhavige geval gaat om het belastingjaar 2018.
4.5.
Blijkens het derde lid van artikel 73 van de Waterschapswet dient derhalve de Verordening te bepalen dat een bij die Verordening behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging. Nu dit niet is geschied, is voor wat betreft de normbladen en daarmee de heffingsmaatstaf niet voldaan aan de kenbaarheidseisen door de terinzagelegging.
4.6.
Aan de kenbaarheidseisen kan ook worden voldaan indien de Verordening voor de normbladen verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst daarvan. In de bijlage I bij de Verordening wordt verwezen naar publicatie in de Staatscourant. Nu de normbladen waarnaar in de Verordening wordt verwezen niet zijn gepubliceerd in de Staatscourant, is ook niet aan de kenbaarheidseisen voldaan door de verwijzing in bijlage I bij de Verordening.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 759).
6. Beslissing
Het Hof:
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518,
- -
bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 541.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 september 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.