Hof Arnhem, 26-07-2011, nr. 11/00025
ECLI:NL:GHARN:2011:BR4570
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
26-07-2011
- Zaaknummer
11/00025
- LJN
BR4570
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BR4570, Uitspraak, Hof Arnhem, 26‑07‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2012/9 met annotatie van Drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Uitspraak 26‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Woning kan niet tot ondernemingsvermogen worden gerekend, omdat zakelijk gebruik minder dan 10% is.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00025
uitspraakdatum: 26 juli 2011
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 januari 2011, nummer AWB 09/1342, in het geding tussen de Inspecteur
en
X te Z (hierna: belanghebbende).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.971.
1.2
Op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 januari 2011 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.060.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.7
Partijen hebben bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De feiten
2.1
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij een universiteit. Daarnaast verricht belanghebbende sinds 2002 consultancywerkzaamheden, bestaande uit financiële dienstverlening, projectbegeleiding, juridische dienstverlening en de samenstelling van jaar¬rekeningen (hierna: de werkzaamheden).
2.2
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar (2007) heeft belanghebbende de inkomsten die voortvloeien uit de werkzaamheden aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden. Bij de aanslagregeling is de aangifte gevolgd. Tussen partijen is echter niet meer in geschil dat genoemde inkomsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming.
2.3
De werkzaamheden worden verricht vanuit de woning van belanghebbende (hierna: het pand). In de jaren 2002 tot en met 2006 geschiedde dit vanuit een aparte kamer op de begane grond die in open verbinding met de woonkamer staat (hierna: de werkkamer). Met ingang van 2007 heeft belanghebbende voor de werkzaamheden een zolderkamer in gebruik genomen. De werkkamer wordt sindsdien – in het kader van de werkzaamheden – uitsluitend gebruikt voor ontvangst van en besprekingen met cliënten. Daarnaast wordt de werkkamer voor privédoeleinden gebruikt.
2.4
Belanghebbende heeft het gebruik van het pand als volgt vastgesteld, waarbij code 1 staat voor ondernemingsdoeleinden, code 2 voor privédoeleinden en code 3 voor gemengd gebruik (zie een bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep):
“ m² m2 kode
Begane grond (totaal 80 m²)
Woonkamer/keuken wordt gecombineerd gebruikt, ontvangst en
besprekingen met cliënten. 53 3
Aan de woonkamer grenst een aparte kamer (open verbinding
met woonkamer), Deze kamer gebruik ik als werkkamer, en voor
ontvangst en besprekingen met cliënten. 11 3
Ingang, gang, toilet en trappenhuis. 7 3
Berging . 9 2
- -
-----------
80
Eerste verdieping (totaal 44 m²)
Drie slaapkamers. 32 2
Badkamer/toilet . 6 3
Trappenhuis en gang. 6 3
- -
-----------
44
Tweede verdieping (totaal 22 m²)
Werkkamer. 10 1
Trappenhuis en voorzolder (doorgang naar werkkamer) 12 3
- -
------------
22
- -
----
146”
2.5
Belanghebbende heeft in 2008 contact opgenomen met een architect voor een verbouwing van het pand. In 2009 zijn bouwtekeningen gemaakt en is een bouwvergunning aangevraagd. Het pand is in 2010 verbouwd.
2.6
In de bezwaarfase heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat het gehele pand vanaf 1 januari 2007 tot zijn ondernemingsvermogen moet worden gerekend. In verband hiermee heeft belanghebbende ten laste van het ondernemingsresultaat afgeschreven op het pand.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of het pand per 1 januari 2007 tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende kan worden gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
In hoger beroep is niet langer in geschil dat, bij bevestigende beantwoording van deze vraag, het pand tegen een waarde van (90 percent van € 417.500 is) € 375.750 op de balans moet worden opgenomen.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
De Inspecteur concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.895.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.895.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een onroerende zaak deel uitmaakt van het ondernemingsvermogen van een belastingplichtige is – volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – in het algemeen beslissend de wil van de belastingplichti¬ge zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Wanneer een pand voor minder dan tien percent zakelijk – ten behoeve van de onderneming – wordt gebruikt en niettemin door de belastingplichtige tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend, worden evenbedoelde grenzen naar het oordeel van het Hof overschreden. Alsdan dient het pand verplicht tot het privévermogen te worden gerekend.
4.2
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, is tussen partijen nog steeds in geschil of het pand voor meer dan tien percent van de oppervlakte voor ondernemingsdoeleinden wordt gebruikt.
4.3
Met betrekking tot het in 2.4 opgenomen overzicht is tussen partijen enkel in geschil het gebruik van de ‘Woonkamer/keuken’ op de begane grond. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat de ‘Badkamer/toilet’ op de eerste verdieping volledig als privé kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de “Woonkamer/keuken” mede voor onder¬nemingsdoeleinden wordt gebruikt. Vaststaat dat het zakelijke gebruik van de werkkamer is beperkt tot ontvangst van en besprekingen met cliënten. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof onweersproken gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar werkzaamheden voor vijf cliënten heeft verricht. De omstandigheid dat belanghebbende – naar hij ter zitting van het Hof heeft verklaard “een aantal keer per maand“ – met cliënten de “Woonkamer/keuken” moet passeren om de werkkamer te bereiken, kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet rechtvaardigen de (gehele) woonkamer/keuken aan te merken als mede in gebruik zijnde voor ondernemingsdoeleinden.
4.4
Het in 2.4 en 4.3 vermelde, brengt mee dat het pand in het onderhavige jaar als volgt wordt gebruikt:
m²
Ondernemingsdoeleinden 10
Privédoeleinden 100
Gemengd gebruik 36
In totaal 146
4.5
Hieruit volgt dat van de oppervlakte van het pand – met uitzondering van de ruimten voor gemengd gebruik – (10 m²/110 m² is) 9,1 percent wordt gebruikt voor ondernemingsdoeleinden.
4.6
Bij gebreke aan enige aanwijzing voor een andere verdeelsleutel, acht het Hof het redelijk om ervan uit te gaan dat de ruimten voor gemengd gebruik voor 9,1 percent worden gebruikt voor ondernemingsdoeleinden, derhalve 9,1 percent van 36 m² is 3,3 m². Daarmee wordt in totaal voor ondernemingsdoeleinden gebruikt (10 m² + 3,3 m² is) 13,3 m², hetgeen minder is dan tien percent (14,6 m2) van de oppervlakte van het pand.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – het pand per 1 januari 2007 niet tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende kan worden gerekend. In zoverre belanghebbende nog een beroep doet op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2007, nr. 42906, LJN AZ2841, BNB 2007/297, faalt dit beroep. De in het arrest vervatte beslissing heeft namelijk betrekking op een zogenoemd splitsbaar pand waarvan het woongedeelte keuzevermogen vormde dat tot het ondernemingsvermogen werd gerekend. De stelling van belanghebbende dat reeds in 2007 een voornemen tot verbouwing bestond, behoeft geen bespreking meer nu de gemachtigde ter zitting van het Hof desgevraagd heeft verklaard dat hij voor deze stelling geen bewijs kan bijbrengen.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat – indien het pand per 1 januari 2007 niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend – dit niet leidt tot een lager belastbaar inkomen uit werk en woning dan in de aanslag is begrepen, ondanks het gegeven dat in de aanslag nog is uitgegaan van resultaat uit overige werkzaamheden (zie 2.2).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- -
verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2011.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 juli 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.