NJ 2024/157
EncroChat-zaak. Beoordeling van opsporing onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten. Vertrouwensbeginsel.
HR 13-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:192, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 februari 2024
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, T. Kooijmans, F. Posthumus
- Zaaknummer
23/00055
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Noot
J.M. Reijntjes
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS960576:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Bijzonder strafrecht / Wapens en munitie
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:192, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑02‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:826, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑09‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑05‑2023
- Wetingang
Essentie
EncroChat-zaak (vgl. NJ 2023/279).
Hof kon verzoek aanhouding in afwachting van beantwoording door HR van prejudiciële vragen in andere zaak afwijzen. Op toetsing van inzet interceptietool en onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd is het vertrouwensbeginsel van toepassing. Geen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie en advies van het EHRM.
Samenvatting
Verzoek aanhouding in afwachting van beantwoording door HR van prejudiciële vragen. De rechter kan in de omstandigheid dat een prejudiciële vraag is gesteld aan de Hoge Raad in een andere strafzaak waarin eenzelfde rechtsvraag aan de orde is, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.