Zie HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.6.2 onder c) m.nt. Mevis.
HR, 12-03-2013, nr. 11/01382
ECLI:NL:HR:2013:BZ3622
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2013
- Zaaknummer
11/01382
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BZ3622
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ3622, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ3622
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3622, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ3622
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0092
Uitspraak 12‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht medeplichtigheid aan opzettelijk handelen i.s.m. art. 2 onder B Opiumwet. Opzettelijk gelegenheid verschaffen. ’s Hofs oordeel dat uit de uit de bewijsvoering blijkende f&o kan worden afgeleid dat verdachte “minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid”, is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot voornoemd misdrijf is toereikend gemotiveerd.
12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01382
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 maart 2011, nummer 20/003106-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd. Nu deze reactie is verwoord in een bijlage van de hand van de verdachte zelf, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"een ander of anderen dan verdachte op 28 december 2007 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk heeft/hebben bereid ongeveer vijftien kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 28 december 2007 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door toen en daar zijn perceel ([a-straat 1]) en opstallen gelegen op dat perceel ter beschikking te stellen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2007, proces-verbaalnummer PL2202/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 1] (agent van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), dossierpagina's 51 en 52, voor zover zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], betraden op 28 december 2007 het pand achter op het erf van de [a-straat 1] (het hof begrijpt op grond van de overige bewijsmiddelen: te [plaats]). Dit pand ligt vanaf de [a-straat] gezien rechts achter in de hoek van de tuin. Dit pand stond geheel los van de woning. Het betreft hier een relatief nieuw gedeelte met daaraan een oude houten stal. Aan de achterzijde van het pand was een kippenren met direct achter het pand het overdekte nachtverblijf voor de kippen. In dit hok lag een grote hoeveelheid lege jerrycans en tonnen bestemd voor de opslag van chemicaliën. Tevens zagen wij dat aan de linker voorzijde achter wat hout een aluminium (kleurige) ventilatiebuis lag. Wij hoorden een zacht zoemend/brommend geluid. Het pand heeft aan de voorzijde een dubbele glazen tuindeur. Het zicht naar binnen was ons ontnomen door gesloten gordijnen. Wij hebben de deur geforceerd. Wij zagen in deze ruimte 1 kooktoren staan die ons ambtshalve bekend is als zijnde bestemd voor de productie van XTC. Tevens zagen wij door de ruimte kunststoffen containers staan bestemd voor de opslag van chemicaliën. Verder stonden er nog diverse apparaten waaronder een drukvat en een grote hoeveelheid gasflessen. Wij zagen dat het oude en het nieuwe gedeelte middels een smalle open verbinding met elkaar verbonden waren. Toen ik, verbalisant [verbalisant 1], via een smalle opening het oude stalgedeelte betrad, zag ik daar nog 2 kooktorens staan. Vanuit deze ruimte kon ik middels een open doorgang doorlopen naar de laatste ruimte, waar vier grote diepvriezen stonden van ruim 300 liter. Drie van deze diepvriezen waren in bedrijf. Voor de voorste diepvries stond een grote weegschaal. Naast de weegschaal zag ik, [verbalisant 1], gekristalliseerd poeder liggen.
In mijn bijzijn is de voorste diepvries gedeeltelijk geopend door de gespecialiseerde collega van het Korps Landelijke Politie Diensten. Hij deelde mij mede dat hierin containers met daarin stoffen aanwezig waren bestemd voor de productie van XTC. In de tussenwand tussen schuur en aanbouw zag ik een enorme hoeveelheid blauwe jerrycans staan met het opschrift Hydrochloric Acid. Mij, [verbalisant 1], is dit bekend onder de Nederlandse benaming zoutzuur.
2.
Een ambtsedig aanvullend proces-verbaal van 2 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2202/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 1] (agent van politie), dossierpagina's 63 en 64, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik, [verbalisant 1], maak dit proces-verbaal op in aanvulling op het eerder door mij opgemaakt proces-verbaal, te weten op 28 december 2007.
Ik zag dat de controle lampjes van de diepvrieskisten brandden. Bij het openen van de voorste diepvries zag ik dat er condens ontsnapte en ijsvorming in het deksel aanwezig was.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal technisch onderzoek van 11 juni 2008, proces-verbaalnummer PL2219/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 3] (inspecteur van politie) en [verbalisant 4] (brigadier van politie), los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 28 december 2007 en op 29 december 2007 hebben wij, verbalisanten, assistentie verleend bij het ontmantelen van een productieplaats van synthetische drugs. Deze productieplaats was aangetroffen op het perceel [a-straat 1] te [plaats].
Het perceel [a-straat 1] was geheel omheind met een hekwerk. Aan de zijde van de [a-straat] was een toegangspoort in de afrastering. Vanaf de toegangspoort liep een onverhard pad naar een verhoogd deel van het perceel waarop een vrijstaand woonhuis was gesitueerd. Rechtsachter op het perceel was een vrijstaand gebouw met daaraan vast een stal en kippenren gesitueerd. Het gebouw had het uiterlijk van een garage. Op het perceel was ook een paardenstal. In de directe nabijheid van de paardenstal was een hooiopslag.
Aan de linkerzijde van de garage was een stalgedeelte.
Wij zagen dat aan de achterzijde van de garage, binnen de afrastering van de kippenren een open staldeel was, waarschijnlijk bedoeld als nachtverblijf voor kippen. Ik zag dat er in het vertrek een grote hoeveelheid lege jerrycans en kunststof vaten lagen. Op de jerrycans en vaten waren etiketten aanwezig welke vermeldden dat er in de verpakkingen o.a. aceton,methylalcohol verpakt waren geweest.
In de garage stonden hogedrukketels met daarop een roermechanisme.
Een smalle doorgang verschafte toegang tot het stalgedeelte dat links naast de garage was gesitueerd. In het stalgedeelte was een hogedrukketel met daarop een roermechanisme opgesteld. In het voorste gedeelte stonden diepvrieskisten.
Zoals eerder omschreven was geheel linksachter op het perceel een paardenstal met daarbij een hooiopslag. De hooibalen lagen onder een afdak. Nadat enkele hooibalen verwijderd waren zagen wij dat er achter de hooibalen een loze ruimte was waarin een grote hoeveelheid jerrycans en vaten opgeslagen waren. De etiketten op deze verpakkingen vermeldden dat de inhoud bestond uit Methylalcohol en Aceton.
4.
(...)
5.
(...)
6.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 1 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 5] (surveillant van politie) en [verbalisant 6] (brigadier van politie), dossierpagina's 98 en 99, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb mijn schuur (hof: door de verdachte ook 'kantoor' genoemd) verhuurd. De huur is ingegaan op 1 september (het hof begrijpt: 2007). Nadat ik de schuur verhuurd had zag ik achter mijn kippenkooi een aantal vaten liggen. Er kwam een man spullen brengen in de verhuurde schuur.
7.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 15 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 7] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 8] (brigadier van politie), dossierpagina's 102 tot en met 109, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Een man is samen met een andere man spullen komen brengen. Ik heb toen gezegd dat ze het in de schuur moesten zetten.
Nadien heb ik gezien dat die man kannen achter de kippenkooi gooide.
Ik heb voor de huur 1000 euro ontvangen van een van de twee mannen.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 24 februari 2010, voorzover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woonde eind 2007 met mijn toenmalige vrouw [betrokkene 1] op het perceel [a-straat 1] te [plaats].
Het perceel is helemaal omheind. Er is een grote toegangspoort en een kleine toegangspoort. Bij aanschaf van de grote toegangspoort hebben wij afstandsbedieningen gekregen. We hadden onder andere pauwen, kippen, paarden en honden. De kippenren, ook wel de pauwenkooi genoemd, is open met gaas er omheen en heeft gedeeltelijk een houten afdak waar de kippen 's avonds op stok gingen. Er was ook een stal met een aangebouwd afdak.
Volgens mij is [betrokkene 1] op 10 december 2007 vertrokken naar Kenia en op 26 december 2007 van haar vakantie terug gekomen. Tijdens de afwezigheid van [betrokkene 1] heb ik voor alle dieren gezorgd, waaronder de paarden en de kippen.
Vanaf 1 september 2007 is het kantoor op mijn perceel verhuurd.
In de bouwvakvakantie, ik denk in augustus of september 2007, kwam een busje via de poort het terrein op. De inzittenden vertelden dat zij spullen kwamen brengen. Ik heb hen naar het kantoor verwezen.
Een van hen heeft mij 1000 euro voor de huur van het kantoor gegeven. Dat was voor de eerste vier maanden.
Ik heb de mannen met het busje ook gezien tijdens de vakantie van [betrokkene 1]. Een van die jongens gooide kannen, witte jerrycans, in het nachthok van de kippen.
9.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, van 31 december 2007, RC-nr. 07/2373, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte bij zijn verhoor in het kader van de inverzekeringstelling:
Ik heb gezien dat er steeds meer dingen naar binnen werden gesjouwd.
10.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, van 3 januari 2008, RC-nr. 07/2373, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte bij zijn verhoor in het kader van de inbewaringstelling:
Vanaf het moment dat mijn vrouw op vakantie ging heb ik die man met die kannen achter het kippenhok gezien.
11.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 21 juli 2010, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
[Verdachte] (hof: verdachte) en ik hebben gewoond in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Het terrein was omheind met een hek. Hierdoor konden er niet zomaar mensen op het terrein komen. Dit kon enkel via de toegangspoort. Vanaf de toegangspoort loopt er een weggetje voor het woonhuis langs. Die weg leidt naar de schuur. Zo noem ik de ruimte waar het laboratorium is ontdekt.
Ik ben 16 dagen op vakantie geweest in Kenia. Dit was van 10 december 2007 tot en met 25 december 2007.
Ik mocht mij nergens mee bemoeien. Ik mocht mij evenmin bemoeien met busjes die op het terrein kwamen. Het waren bestelbusjes zonder een naam of logo erop. De busjes kwamen 's avonds. Ik heb een busje in de omgeving van de paardenstal zien rijden. Mijn paarden stonden daar.
12.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor 28 december 2007, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 9] (brigadier van politie) en [verbalisant 10] (hoofdagent van politie), dossierpagina's 65 tot en met 67, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Het perceel [a-straat 1] te [plaats] is helemaal afgemaakt met een nieuw hekwerk. De toegang tot het perceel is slechts mogelijk middels een elektrische poort en een looppoort. De grote poort is met een afstandsbediening te openen.
13.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 1 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 6] (brigadier van politie) en [verbalisant 5] (surveillant van politie), dossierpagina's 76 tot en met 83, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik verklaar u dat ik niet op de hoogte was van wat er speelde. Als ik aan mijn man vroeg wat er aan de hand was, zei hij tegen mij dat ik me nergens mee moest bemoeien. Ik vermoedde dus wel dat er iets aan de hand was. Ik dacht dat er sprake was van een hennepplantage die mijn man samen met anderen had opgebouwd.
Er kwamen verschillende busjes bij ons op het terrein. Als ik er naar vroeg, zei [verdachte] dat ik me nergens mee moest bemoeien.
[Verdachte] heeft mij eens gezegd dat wij kapotgeschoten zou kunnen worden als ik mijn vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden, aan anderen zou vertellen.
Toen ik [verdachte] vroeg of hij toch met niets strafbaars bezig was, antwoordde hij: "Je wilt toch niet je paarden kwijt of zo. Je wilt toch niet hebben dat je paarden aan de straat komen te staan. Laat verder alles maar aan mij over en hou verder maar gewoon je grote bakkus. Hiermee kunnen we ten minste onze hypotheek betalen. Het kan ons huis en alles redden. Anders ben je alles kwijt"."
2.2.3. Het Hof heeft voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende overwogen:
"De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Door en namens de verdachte is daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd:
1. Er zijn geen aanwijzingen dat op het ten laste gelegde tijdstip een productieproces plaatsvond.
2. De verdachte was er niet van op de hoogte dat zich op zijn perceel een productieplaats voor synthetische drugs bevond. Hij heeft de betreffende schuur waar de productieplaats is aangetroffen verhuurd aan [betrokkene 2]. De verdachte was zelf nauwelijks aanwezig op het terrein, in tegenstelling tot zijn (ex-) echtgenote [betrokkene 1]. Er is geen bewijs (technisch
bewijs, getuigenverklaringen) van enige betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de verdachte moet hebben waargenomen dat zich op zijn terrein een drugsproductieplaats bevond, nu ook anderen die op het terrein zijn geweest niets hebben bemerkt. Dezelfde afwegingen die hebben geleid tot vrijspraak van
mede-eigenaar [betrokkene 1] hebben evenzeer te gelden voor de verdachte. Aan de verklaringen van de voormalige medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dient geen geloof te worden gehecht. Zij hebben er belang bij de verdachte te belasten en hun eigen betrokkenheid te ontkennen. Bovendien is [betrokkene 2] gezien zijn veroordeling voor Opiumwetdelicten niet onbekend met verdovende middelen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad 1. (...)
Ad 2. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer het navolgende gebleken.
- Op 28 december 2007 werd op het perceel [a-straat 1] te [plaats] een productieplaats voor synthetische drugs aangetroffen. Het productieproces vond plaats in een vrijstaand gebouwtje (in het dossier ook genoemd 'schuur', 'kantoor' of 'garage') op het betreffende perceel.
- Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde bewoner van het betreffende perceel.
- Het perceel was geheel omheind met een hekwerk, voorzien van een grote en een kleine toegangspoort. De grote toegangspoort was te openen middels een afstandsbediening. Het terrein was niet vrij te betreden. Het pad naar het gebouwtje waar de productieplaats is aangetroffen liep voor de woning van de verdachte langs.
- Op het perceel is op diverse plaatsen een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen aangetroffen die bestemd waren voor het productieproces.
- De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er steeds meer 'dingen' naar binnen werden gesjouwd en dat hij een man met kannen achter het kippenhok heeft gezien. In het kippenhok is een grote hoeveelheid jerrycans en vaten aangetroffen, kennelijk gebruikt voor de productie van synthetische drugs.
- Medebewoner [betrokkene 1] is in december 2007 gedurende een periode van ruim twee weken niet op het terrein aanwezig geweest. De verdachte was in die periode wel op het terrein aanwezig want hij verzorgde toen de dieren op het terrein. In die periode hebben op het terrein activiteiten plaatsgevonden die te relateren zijn aan de aangetroffen drugsproductieplaats.
Als uitgangspunt geldt dat de bewoner van een perceel bekend pleegt te zijn met de op dat perceel plaatsvindende activiteiten, in het onderhavige geval de bereiding van synthetische drugs. Onder omstandigheden kan dit anders liggen, doch dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof hier niet voor.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Door de verdachte is verklaard dat hij de schuur had verhuurd aan [betrokkene 2] en dat hij niet wist dat zich daar een productieplaats voor synthetische drugs bevond.
[Betrokkene 2] heeft iedere betrokkenheid bij de productieplaats ontkend. Hij heeft verklaard dat hij niet wist van het bestaan van de productieplaats en daarvan pas heeft gehoord nadat de politie hem thuis had opgehaald. [Betrokkene 2] heeft steeds ontkend dat hij de schuur heeft gehuurd. Hij had wel de kelder van de woning gehuurd voor het inrichten van een muziekstudio, doch niet de schuur. Volgens [betrokkene 2] had het huurcontract dat hij met de verdachte had gesloten slechts betrekking op de kelder van de woning van de verdachte en niet op de schuur. Voorts heeft hij verklaard dat hij nooit een sleutel van de schuur, noch een poortzender heeft gekregen en dat hij het perceel niet kon betreden als verdachte of [betrokkene 1] niet thuis waren. Als hij naar de [a-straat] kwam opende [betrokkene 1] de poort.
[Betrokkene 2] heeft op 2 januari 2008 verklaard dat hij al enkele maanden niet meer op de locatie [a-straat 1] te [plaats] is geweest.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2]. Zijn verklaring vindt op onderdelen steun in de verklaring van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft namelijk onder meer verklaard dat zij [betrokkene 2] nooit bij de schuur heeft gezien, dat de apparatuur van [betrokkene 2] in de kelder van de woning werd gezet en dat als [betrokkene 2] naar de woning kwam, zij voor hem de poort opende omdat [betrokkene 2] geen poortzender had. [Betrokkene 1] heeft voorts op 30 december 2007 verklaard dat zij [betrokkene 2] al enkele maanden niet meer bij haar thuis heeft gezien.
Het hof merkt daarbij nog op dat [betrokkene 1] weliswaar heeft verklaard dat de schuur was verhuurd aan [betrokkene 2], doch zij heeft daar aan toegevoegd dat zij dit had vernomen van de verdachte.
Ook in hetgeen overigens is aangevoerd - zoals het door [betrokkene 2] sluiten van een WA-verzekering en de gang van zaken rond de betaalrekening - ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] is, na daarmee te zijn geconfronteerd, bij zijn verklaring gebleven dat hij de kelder had gehuurd voor de inrichting van een muziekstudio en dat hij heeft gehandeld op basis van vertrouwen dat hij in de verdachte stelde.
Op grond van het voorgaande, mede bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, hecht het hof dan ook geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij de schuur aan [betrokkene 2] had verhuurd.
Het hof wijst voorts op het navolgende.
[Betrokkene 1] heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van wat zich afspeelde op het terrein, dat zij 's avonds wel bestelbusjes op het terrein zag en dat bij haar op enig moment het vermoeden rees dat verdachte zich bezig hield met een hennepplantage. Zij heeft van verdachte te horen gekregen dat zij zich nergens mee moest bemoeien en dat het aan hem, verdachte, moest worden overgelaten. Verdachte heeft haar gezegd dat zij hiermee tenminste hun hypotheek konden betalen en dat het hun huis en alles kon redden en dat zij toch niet haar paarden kwijt wilde. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat verdachte haar eens gezegd heeft dat zij kapotgeschoten zouden kunnen worden als zij haar vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden, aan anderen zou vertellen. De verdachte heeft met deze uitlatingen er blijk van gegeven op de hoogte te zijn van de - illegale - activiteiten op zijn terrein.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [betrokkene 1] te twijfelen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat [betrokkene 1] in hoger beroep als getuige is gehoord en haar verklaringen op essentiële onderdelen heeft gehandhaafd. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn voorts geen aanwijzingen naar voren gekomen die steun geven aan de suggestie dat [betrokkene 1] er op uit zou zijn de verdachte ten onrechte te belasten.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het de verdachte is geweest die aan de personen die betrokken waren bij de productie van synthetische drugs de toegang tot het terrein heeft verschaft en aan hen de locatie waar de productie plaatsvond ter beschikking heeft gesteld. Het hof leidt hieruit tevens af dat de verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid."
2.3. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2º, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.
2.4. Het oordeel van het Hof dat uit de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachte "minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid", is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf, is toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 maart 2013.
Conclusie 15‑01‑2013
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/01382
Mr. Hofstee
Zitting: 15 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 9 maart 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens (subsidiair) "Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Voorts heeft het Hof in beslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, respectievelijk de teruggave daarvan aan verzoeker gelast. Verder is de vordering tot gevangenneming van verzoeker door het Hof afgewezen.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken 11/01382 en 11/01381P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verzoeker heeft mr. M.N.J. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.
Het middel treft doel. Namens verzoeker is op 11 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 18 april 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Deze overschrijding dient te leiden tot strafvermindering.1.
6.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat verzoeker opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het door een ander of anderen bereiden van een hoeveelheid materiaal bevattende MDMA, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
7.
Het Hof heeft ten laste van verzoeker subsidiair bewezen verklaard dat:
"een ander of anderen dan verdachte op 28 december 2007 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk heeft/hebben bereid ongeveer vijftien kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 28 december 2007 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door toen en daar zijn perceel ([a-straat 1]) en opstallen gelegen op dat perceel ter beschikking te stellen."
8.
Deze bewezenverklaring berust, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant2., op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2007, proces-verbaalnummer PL2202/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 1] (agent van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), dossierpagina's 51 en 52, voor zover zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], betraden op 28 december 2007 het pand achter op het erf van de [a-straat 1] (het hof begrijpt op grond van de overige bewijsmiddelen: te [plaats]). Dit pand ligt vanaf de [a-straat] gezien rechts achter in de hoek van de tuin. Dit pand stond geheel los van de woning. Het betreft hier een relatief nieuw gedeelte met daaraan een oude houten stal. Aan de achterzijde van het pand was een kippenren met direct achter het pand het overdekte nachtverblijf voor de kippen. In dit hok lag een grote hoeveelheid lege jerrycans en tonnen bestemd voor de opslag van chemicaliën. Tevens zagen wij dat aan de linker voorzijde achter wat hout een aluminium (kleurige) ventilatiebuis lag. Wij hoorden een zacht zoemend/brommend geluid. Het pand heeft aan de voorzijde een dubbele glazen tuindeur. Het zich naar binnen was ons ontnomen door gesloten gordijnen. Wij hebben de deur geforceerd. Wij zagen in deze ruimte 1 kooktoren staan die ons ambtshalve bekend is als zijnde bestemd voor de productie van XTC. Tevens zagen wij door de ruimte kunststoffen containers staan bestemd voor de opslag van chemicaliën. Verder stonden er nog diverse apparaten waaronder een drukvat en een grote hoeveelheid gasflessen. Wij zagen dat het oude en het nieuwe gedeelte middels een smalle open verbinding met elkaar verbonden waren. Toen ik, verbalisant [verbalisant 1], via een smalle opening het oude stalgedeelte betrad, zag ik daar nog 2 kooktorens staan. Vanuit deze ruimte kon ik middels een open doorgang doorlopen naar de laatste ruimte, waar vier grote diepvriezen stonden van ruim 300 liter. Drie van deze diepvriezen waren in bedrijf. Voor de voorste diepvries stond een grote weegschaal. Naast de weegschaal zag ik, [verbalisant 1], gekristalliseerd poeder liggen.
In mijn bijzijn is de voorste diepvries gedeeltelijk geopend door de gespecialiseerde collega van het Korps Landelijke Politie Diensten. Hij deelde mij mede dat hierin containers met daarin stoffen aanwezig waren bestemd voor de productie van XTC. In de tussenwand tussen schuur en aanbouw zag ik een enorme hoeveelheid blauwe jerrycans staan met het opschrift Hydrochloric Acid. Mij, [verbalisant 1], is dit bekend onder de Nederlandse benaming zoutzuur.
2.
Een ambtsedig aanvullend proces-verbaal van 2 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2202/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 1] (agent van politie), dossierpagina's 63 en 64, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik, [verbalisant 1], maak dit proces-verbaal op in aanvulling op het eerder door mij opgemaakt proces-verbaal, te weten op 28 december 2007.
Ik zag dat de controle lampjes van de diepvrieskisten brandden. Bij het openen van de voorste diepvries zag ik dat er condens ontsnapte en ijsvorming in het deksel aanwezig was.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal technisch onderzoek van 11 juni 2008, proces-verbaalnummer PL2219/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 3] (inspecteur van politie) en [verbalisant 4] (brigadier van politie), los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 28 december 2007 en op 29 december 2007 hebben wij, verbalisanten, assistentie verleend bij het ontmantelen van een productieplaats van synthetische drugs. Deze productieplaats was aangetroffen op het perceel [a-straat 1] te [plaats].
Het perceel [a-straat 1] was geheel omheind met een hekwerk. Aan de zijde van de [a-straat] was een toegangspoort in de afrastering. Vanaf de toegangspoort liep een onverhard pad naar een verhoogd deel van het perceel waarop een vrijstaand woonhuis was gesitueerd. Rechtsachter op het perceel was een vrijstaand gebouw met daaraan vast een stal en kippenren gesitueerd. Het gebouw had het uiterlijk van een garage. Op het perceel was ook een paardenstal. In de directe nabijheid van de paardenstal was een hooiopslag.
Aan de linkerzijde van de garage was een stalgedeelte. Wij zagen dat aan de achterzijde van de garage, binnen de afrastering van de kippenren een open staldeel was, waarschijnlijk bedoeld als nachtverblijf voor kippen. Ik zag dat er in het vertrek een grote hoeveelheid lege jerrycans en kunststof vaten lagen. Op de jerrycans en vaten waren etiketten aanwezig welke vermeldden dat er in de verpakkingen o.a. aceton, methylalcohol verpakt waren geweest.
In de garage stonden hogedrukketels met daarop een roermechanisme. Een smalle doorgang verschafte toegang tot het stalgedeelte dat links naast de garage was gesitueerd. In het stalgedeelte was een hogedrukketel met daarop een roermechanisme opgesteld. In het voorste gedeelte stonden diepvrieskisten.
Zoals eerder omschreven was geheel linksachter op het perceel een paardenstal met daarbij een hooiopslag. De hooibalen lagen onder een afdak. Nadat enkele hooibalen verwijderd waren zagen wij dat er achter de hooibalen een loze ruimte was waarin een grote hoeveelheid jerrycans en vaten opgeslagen waren. De etiketten op deze verpakkingen vermeldden dat de inhoud bestond uit Methylalcohol en Aceton.
4.
(...)
5.
(...)
6.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 1 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 5] (surveillant van politie) en [verbalisant 6] (brigadier van politie), dossierpagina's 98 en 99, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb mijn schuur (hof: door de verdachte ook 'kantoor' genoemd) verhuurd. De huur is ingegaan op 1 september (het hof begrijpt: 2007). Nadat ik de schuur verhuurd had zag ik achter mijn kippenkooi een aantal vaten liggen. Er kwam een man spullen brengen in de verhuurde schuur.
7.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 15 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 7] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 8] (brigadier van politie), dossierpagina's 102 tot en met 109, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Een man is samen met een andere man spullen komen brengen. Ik heb toen gezegd dat ze het in de schuur moesten zetten.
Nadien heb ik gezien dat die man kannen achter de kippenkooi gooide.
Ik heb voor de huur 1000 euro ontvangen van een van de twee mannen.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 24 februari 2010, voorzover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik woonde eind 2007 met mijn toenmalige vrouw [betrokkene 1] op het perceel [a-straat 1] te [plaats].
Het perceel is helemaal omheind. Er is een grote toegangspoort en een kleine toegangspoort. Bij aanschaf van de grote toegangspoort hebben wij afstandsbedieningen gekregen. We hadden onder andere pauwen, kippen, paarden en honden. De kippenren, ook wel de pauwenkooi genoemd, is open met gaas er omheen en heeft gedeeltelijk een houten afdak waar de kippen 's avonds op stok gingen. Er was ook een stal met een aangebouwd afdak.
Volgens mij is [betrokkene 1] op 10 december 2007 vertrokken naar Kenia en op 26 december 2007 van haar vakantie terug gekomen. Tijdens de afwezigheid van [betrokkene 1] heb ik voor alle dieren gezorgd, waaronder de paarden en de kippen.
Vanaf 1 september 2007 is het kantoor op mijn perceel verhuurd.
In de bouwvakvakantie, ik denk in augustus of september 2007, kwam een busje via de poort het terrein op. De inzittenden vertelden dat zij spullen kwamen brengen. Ik heb hen naar het kantoor verwezen.
Een van hen heeft mij 1000 euro voor de huur van het kantoor gegeven. Dat was voor de eerste vier maanden.
Ik heb de mannen met het busje ook gezien tijdens de vakantie van [betrokkene 1]. Een van die jongens gooide kannen, witte jerrycans, in het nachthok van de kippen.
9.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, van 31 december 2007, RC-nr. 07/2373, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte bij zijn verhoor in het kader van de inverzekeringstelling:
Ik heb gezien dat er steeds meer dingen naar binnen werden gesjouwd.
10.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, van 3 januari 2008, RC-nr. 07/2373, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verdachte bij zijn verhoor in het kader van de inbewaringstelling:
Vanaf het moment dat mijn vrouw op vakantie ging heb ik die man met die kannen achter het kippenhok gezien.
11.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 21 juli 2010, los gevoegd in het dossier, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
[Verdachte] (hof: verdachte) en ik hebben gewoond in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Het terrein was omheind met een hek. Hierdoor konden er niet zomaar mensen op het terrein komen. Dit kon enkel via de toegangspoort.
Vanaf de toegangspoort loopt er een weggetje voor het woonhuis langs. Die weg leidt naar de schuur. Zo noem ik de ruimte waar het laboratorium is ontdekt.
Ik ben 16 dagen op vakantie geweest in Kenia. Dit was van 10 december 2007 tot en met 25 december 2007.
Ik mocht mij nergens mee bemoeien. Ik mocht mij evenmin bemoeien met busjes die op het terrein kwamen. Het waren bestelbusjes zonder een naam of logo erop. De busjes kwamen 's avonds. Ik heb een busje in de omgeving van de paardenstal zien rijden. Mijn paarden stonden daar.
12.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor 28 december 2007, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 9] (brigadier van politie) en [verbalisant 10] (hoofdagent van politie), dossierpagina's 65 tot en met 67, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Het perceel [a-straat 1] te [plaats] is helemaal afgemaakt met een nieuw hekwerk. De toegang tot het perceel is slechts mogelijk middels een elektrische poort en een looppoort. De grote poort is met een afstandsbediening te openen.
13.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van 1 januari 2008, proces-verbaalnummer PL2233/07-160649, opgemaakt door [verbalisant 6] (brigadier van politie) en [verbalisant 5] (surveillant van politie), dossierpagina's 76 tot en met 83, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik verklaar u dat ik niet op de hoogte was van wat er speelde. Als ik aan mijn man vroeg wat er aan de hand was, zei hij tegen mij dat ik me nergens mee moest bemoeien. Ik vermoedde dus wel dat er iets aan de hand was. Ik dacht dat er sprake was van een hennepplantage die mijn man samen met anderen had opgebouwd.
Er kwamen verschillende busjes bij ons op het terrein. Als ik er naar vroeg, zei [verdachte] dat ik me nergens mee moest bemoeien.
[Verdachte] heeft mij eens gezegd dat wij kapotgeschoten zou kunnen worden als ik mijn vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden, aan anderen zou vertellen.
Toen ik [verdachte] vroeg of hij toch met niets strafbaars bezig was, antwoordde hij: "Je wilt toch niet je paarden kwijt of zo. Je wilt toch niet hebben dat je paarden aan de straat komen te staan. Laat verder alles maar aan mij over en hou verder maar gewoon je grote bakkus. Hiermee kunnen we ten minste onze hypotheek betalen. Het kan ons huis en alles redden. Anders ben je alles kwijt"."
9.
Het bestreden arrest houdt onder het hoofd "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs"3. het volgende in:
"1.(...)
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Door en namens de verdachte is daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd:
(...)
2.De
verdachte was er niet van op de hoogte dat zich op zijn perceel een productieplaats voor synthetische drugs bevond. Hij heeft de betreffende schuur waar de productieplaats is aangetroffen verhuurd aan [betrokkene 2]. De verdachte was zelf nauwelijks aanwezig op het terrein, in tegenstelling tot zijn (ex-) echtgenote [betrokkene 1]. Er is geen bewijs (technisch bewijs, getuigenverklaringen) van enige betrokkenheid van verdachte bij het hem ten laste gelegde. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de verdachte moet hebben waargenomen dat zich op zijn terrein een drugsproductieplaats bevond, nu ook anderen die op het terrein zijn geweest niets hebben bemerkt. Dezelfde afwegingen die hebben geleid tot vrijspraak van mede-eigenaar [betrokkene 1] hebben evenzeer te gelden voor de verdachte. Aan de verklaringen van de voormalige medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dient geen geloof te worden gehecht. Zij hebben er belang bij de verdachte te belasten en hun eigen betrokkenheid te ontkennen. Bovendien is [betrokkene 2] gezien zijn veroordeling voor Opiumwetdelicten niet onbekend met verdovende middelen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad 1. (...)
Ad 2. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer het navolgende gebleken.
- -
Op 28 december 2007 werd op het perceel [a-straat 1] te [plaats] een productieplaats voor synthetische drugs aangetroffen. Het productieproces vond plaats in een vrijstaand gebouwtje (in het dossier ook genoemd 'schuur', 'kantoor' of 'garage') op het betreffende perceel.
- -
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde bewoner van het betreffende perceel.
- -
Het perceel was geheel omheind met een hekwerk, voorzien van een grote en een kleine toegangspoort. De grote toegangspoort was te openen middels een afstandsbediening. Het terrein was niet vrij te betreden. Het pad naar het gebouwtje waar de productieplaats is aangetroffen liep voor de woning van de verdachte langs.
- -
Op het perceel is op diverse plaatsen een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen aangetroffen die bestemd waren voor het productieproces.
- -
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er steeds meer 'dingen' naar binnen werden gesjouwd en dat hij een man met kannen achter het kippenhok heeft gezien. In het kippenhok is een grote hoeveelheid jerrycans en vaten aangetroffen, kennelijk gebruikt voor de productie van synthetische drugs.
- -
Medebewoner [betrokkene 1] is in december 2007 gedurende een periode van ruim twee weken niet op het terrein aanwezig geweest. De verdachte was in die periode wel op het terrein aanwezig want hij verzorgde toen de dieren op het terrein. In die periode hebben op het terrein activiteiten plaatsgevonden die te relateren zijn aan de aangetroffen drugsproductieplaats.
Als uitgangspunt geldt dat de bewoner van een perceel bekend pleegt te zijn met de op dat perceel plaatsvindende activiteiten, in het onderhavige geval de bereiding van synthetische drugs. Onder omstandigheden kan dit anders liggen, doch dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof hier niet voor.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Door de verdachte is verklaard dat hij de schuur had verhuurd aan [betrokkene 2] en dat hij niet wist dat zich daar een productieplaats voor synthetische drugs bevond.
[Betrokkene 2] heeft iedere betrokkenheid bij de productieplaats ontkend. Hij heeft verklaard dat hij niet wist van het bestaan van de productieplaats en daarvan pas heeft gehoord nadat de politie hem thuis had opgehaald. [Betrokkene 2] heeft steeds ontkend dat hij de schuur heeft gehuurd. Hij had wel de kelder van de woning gehuurd voor het inrichten van een muziekstudio, doch niet de schuur. Volgens [betrokkene 2] had het huurcontract dat hij met de verdachte had gesloten slechts betrekking op de kelder van de woning van de verdachte en niet op de schuur. Voorts heeft hij verklaard dat hij nooit een sleutel van de schuur, noch een poortzender heeft gekregen en dat hij het perceel niet kon betreden als verdachte of [betrokkene 1] niet thuis waren. Als hij naar de [a-straat] kwam opende [betrokkene 1] de poort. [betrokkene 2] heeft op 2 januari 2008 verklaard dat hij al enkele maanden niet meer op de locatie [a-straat 1] te [plaats] is geweest.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2]. Zijn verklaring vindt op onderdelen steun in de verklaring van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft namelijk onder meer verklaard dat zij [betrokkene 2] nooit bij de schuur heeft gezien, dat de apparatuur van [betrokkene 2] in de kelder van de woning werd gezet en dat als [betrokkene 2] naar de woning kwam, zij voor hem de poort opende omdat [betrokkene 2] geen poortzender had. [betrokkene 1] heeft voorts op 30 december 2007 verklaard dat zij [betrokkene 2] al enkele maanden niet meer bij haar thuis heeft gezien.
Het hof merkt daarbij nog op dat [betrokkene 1] weliswaar heeft verklaard dat de schuur was verhuurd aan [betrokkene 2], doch zij heeft daar aan toegevoegd dat zij dit had vernomen van de verdachte.
Ook in hetgeen overigens is aangevoerd - zoals het door [betrokkene 2] sluiten van een WA-verzekering en de gang van zaken rond de betaalrekening - ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] is, na daarmee te zijn geconfronteerd, bij zijn verklaring gebleven dat hij de kelder had gehuurd voor de inrichting van een muziekstudio en dat hij heeft gehandeld op basis van vertrouwen dat hij in de verdachte stelde.
Op grond van het voorgaande, mede bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, hecht het hof dan ook geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij de schuur aan [betrokkene 2] had verhuurd.
Het hof wijst voorts op het navolgende.
[Betrokkene 1] heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van wat zich afspeelde op het terrein, dat zij 's avonds wel bestelbusjes op het terrein zag en dat bij haar op enig moment het vermoeden rees dat verdachte zich bezig hield met een hennepplantage. Zij heeft van verdachte te horen gekregen dat zij zich nergens mee moest bemoeien en dat het aan hem, verdachte, moest worden overgelaten. Verdachte heeft haar gezegd dat zij hiermee tenminste hun hypotheek konden betalen en dat het hun huis en alles kon redden en dat zij toch niet haar paarden kwijt wilde. Voorts heeft [betrokkene 1] bij de politie verklaard dat verdachte haar eens gezegd heeft dat zij kapotgeschoten zouden kunnen worden als zij haar vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden, aan anderen zou vertellen.
De verdachte heeft met deze uitlatingen er blijk van gegeven op de hoogte te zijn van de - illegale - activiteiten op zijn terrein.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [betrokkene 1] te twijfelen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat [betrokkene 1] in hoger beroep als getuige is gehoord en haar verklaringen op essentiële onderdelen heeft gehandhaafd. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn voorts geen aanwijzingen naar voren gekomen die steun geven aan de suggestie dat [betrokkene 1] er op uit zou zijn de verdachte ten onrechte te belasten.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het de verdachte is geweest die aan de personen die betrokken waren bij de productie van synthetische drugs de toegang tot het terrein heeft verschaft en aan hen de locatie waar de productie plaatsvond ter beschikking heeft gesteld. Het hof leidt hieruit tevens af dat de verdachte minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid."
10.
In de toelichting op het middel wordt naar de kern genomen aangevoerd dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoeker geweten heeft (of zelfs maar vermoed kan hebben) dat in de op zijn perceel aanwezige schuur MDMA werd bereid. Voorts wordt betoogd dat uit de enkele omstandigheid dat wetenschap bij de verzoeker aanwezig zou zijn geweest, dan wel wetenschap bij hem zou moeten worden verondersteld, niet zonder meer kan volgen dat hij ook de aanmerkelijke kans op het gevolg - het in zijn schuur door een ander of anderen bereiden van MDMA - bewust heeft aanvaard, nu bij een dergelijke wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
11.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat in een geval als het onderhavige waarin bewezen is verklaard dat de medeplichtige opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf, een dubbel opzet vereist is. Niet alleen dient sprake te zijn van opzet op de handeling van het gelegenheid verschaffen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2°, Sr, maar ook - en dat is soms wat lastiger te bewijzen - van opzet dat al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.4. Ten aanzien van de medeplichtige moet bij de bewezenverklaring (en de kwalificatie) worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen. Dat betekent niet dat het opzet van de medeplichtige naadloos moet aansluiten aan de wijze waarop het gronddelict door de dader is begaan. Niet noodzakelijk is dus dat het opzet van de medeplichtige volledig gericht is op het gronddelict, een zekere discongruentie is in dat opzicht aanvaardbaar.5. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, kan hier voldoende zijn de variant waarin het opzet van de medeplichtige voor een deel met de door de dader verrichte handelingen overeenkomt, zij het dat HR 22 maart 2011, LJN BO4471, NJ 2011/342 m.nt. Schalken daaraan wel een grens heeft gesteld: het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige was gericht, moet voldoende verband houden met het gronddelict.
12.
Uit de rechtspraak betreffende medeplichtigheid aan hennepteelt dan wel het aanwezig hebben van hennep, eveneens opiumwetdelicten, volgt dat de enkele omstandigheid dat in een door de verdachte - al dan niet aan onbekend gebleven personen - (onder)verhuurd, dan wel door de verdachte voor een ander gehuurd, pand een hennepkwekerij wordt aangetroffen, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het door de dader(s) gepleegde misdrijf.6. De rechter zal derhalve in zijn bewijsvoering feiten en omstandigheden dienen te betrekken waaruit een relatie tussen de gedragingen van de verdachte en het door de dader(s) gepleegde misdrijf kan worden afgeleid. De enkele vaststelling dat de verdachte regelmatig op bezoek is geweest in de door hem onderverhuurde woning waarin een hennepkwekerij is aangetroffen7., of de omstandigheid dat de verdachte krachtstroom in de door hem voor een ander gehuurde woning liet aanleggen en tevens heeft geholpen met het in het pand rijden van een aanhangwagen8., zijn daarvoor onvoldoende. Uit die omstandigheden blijkt immers niet van een directe relatie tussen het door de verdachte ter beschikking stellen van het pand en het door de dader in dat pand kweken van hennep.9.
13.
Het is voor de beoordeling van het middel van belang na te gaan wat het Hof in de voorliggende zaak precies aan feiten en/of omstandigheden heeft vastgesteld. Daartoe dient het navolgende. Op 28 december 2007 is in een schuur op verzoekers perceel [a-straat 1], waar verzoeker en zijn toenmalige vrouw woonachtig waren, een productieplaats van synthetische drugs (MDMA) aangetroffen. Het perceel was niet vrij te betreden, want geheel omgeven met een hekwerk dat voorzien was van een grote, door middel van een afstandbediening, elektrisch te openen poort die aldus toegang gaf tot het perceel en een kleine looppoort. Voornoemde schuur is door verzoeker met ingang van 1 september 2007 aan een ander of anderen verhuurd.10. Op diverse plaatsen op dit perceel (o.a. in het open staldeel aan de achterzijde van het vrijstaande pand, het nachthok van de kippen en de hooiopslag) is een grote hoeveelheid voorwerpen en stoffen aangetroffen die bestemd waren voor het productieproces van synthetische drugs. Verzoeker heeft gezien dat er steeds meer 'dingen' naar binnen werden gesjouwd en verwees mannen die spullen kwamen brengen naar de schuur. Ook heeft verzoeker achter het kippenhok een man met 'kannen' (witte jerrycans) gezien en een aantal vaten zien liggen. In dat kippenhok is op 28 december 2007 door verbalisanten een grote hoeveelheid lege jerrycans en tonnen/vaten aangetroffen die, gezien de daarop aanwezige etiketten, bestemd waren voor de opslag van chemicaliën (o.a. aceton en methylalcohol). De toenmalige vrouw van verzoeker mocht zich van verzoeker niet bemoeien met de bestelbusjes die 's avonds op het terrein kwamen en die zij daar zag rijden. Zij had het vermoeden dat verzoeker samen met anderen een hennepplantage had opgebouwd en kreeg, toen ze verzoeker daarnaar vroeg, van hem te horen dat zij zich nergens mee moest bemoeien en het aan hem moest overlaten. Verzoeker zei tegen haar dat zij hiermee ten minste hun hypotheek konden betalen en dat het hun huis en alles kon redden, en ook dat zij kapotgeschoten zouden kunnen worden als zij haar vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden aan anderen zou vertellen.
14.
Het Hof heeft uit voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, in de eerste plaats afgeleid dat het verzoeker is geweest die aan de personen die betrokken waren bij de productie van de synthetische drugs de toegang tot het terrein heeft verschaft en aan hen de locatie waar de productie plaatsvond ter beschikking heeft gesteld. Daarin besloten ligt het oordeel van het Hof dat verzoeker opzettelijk gelegenheid heeft gegeven als bedoeld in art. 48 aanhef en onder 2º Sr. Naar mijn inzicht getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting, en is het tevens niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De door het Hof in de bewijsoverweging genoemde en aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden vormen, lijkt mij, voldoende grond om dat opzet aan te nemen. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat, zoals het Hof heeft vastgesteld: (i) het perceel [a-straat 1] niet vrij toegankelijk en met bestelbusjes (enkel, zo begrijp ik, AG) via de door middel van een afstandbediening te openen grote poort te betreden was, (ii) verzoeker de schuur aan een of meer personen heeft verhuurd, (iii) verzoeker tegen twee mannen heeft gezegd dat ze de "spullen" in de schuur moesten zetten11. (bewijsmiddel 6) en (iv) de inzittenden van een busje, die "spullen" kwamen brengen, heeft verwezen naar de schuur.12.
15.
Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat verzoeker ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad, gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf.
16.
Van belang is daarom dat het Hof in de tweede plaats heeft overwogen dat het uit de bedoelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, afleidt dat verzoeker minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat op zijn terrein MDMA werd bereid. Impliciet heeft het Hof daarmee geoordeeld dat ook aan het voor de medeplichtigheid geldende tweede opzetvereiste is voldaan, het opzet namelijk (in ten minste de voorwaardelijke vorm) op het door de daders gepleegde misdrijf. Ook dit impliciete en niet onbegrijpelijke oordeel acht ik, gelet op de concrete omstandigheden van het onderhavige geval, niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk geven en tevens naar behoren gemotiveerd. Dat verzoeker met dit voorwaardelijk opzet heeft gehandeld kan mijn inziens uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Daarvoor wijs ik met name op de, op basis van deze bewijsmiddelen, door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, inhoudende dat: (i) verzoeker heeft gezien dat een van die jongens kannen en jerrycans in het kippenhok gooide (bewijsmiddel 8), in het kippenhok een grote hoeveelheid lege jerrycans en tonnen bestemd voor de opslag van chemicaliën lag (bewijsmiddel 1), verzoeker achter het kippenhok een aantal vaten heeft zien liggen (bewijsmiddel 6), waarop etiketten met vermelding aceton en methylalcohol aanwezig waren (bewijsmiddel 3), (ii) verzoeker op de hoogte was van illegale activiteiten op zijn terrein, gelet op de verklaring van zijn toenmalige echtgenote dat - toen zij verzoeker confronteerde met haar bange vermoeden dat verzoeker zich met een hennepplantage bezighield - zij van verzoeker te horen kreeg dat zij zich daarmee niet moest bemoeien en het aan hem moest overlaten, omdat zij hiermee tenminste hun hypotheek konden betalen en hun huis en alles konden redden, en anders kapot geschoten zouden worden.13. Gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden kan naar ik meen worden gezegd dat verzoeker willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de in de door hem verhuurde schuur door anderen opzettelijk in strijd werd gehandeld met een in de Opiumwet omschreven verbod, en dat dus het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige was gericht, voldoende verband houdt met het door de daders begane gronddelict bestaande uit het opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2 onder B van de Opiumwet vermelde verbod (zie HR 22 maart 2011, LJN BO4471, NJ 2011/342 en hierboven onder 11).
17.
Het vorengaande brengt mij tot de slotsom dat uit de bewijsconstructie van het Hof volgt dat verzoeker kan worden gezegd opzet te hebben gehad op de handeling van het gelegenheid verschaffen alsmede dat zijn opzet - in voorwaardelijke vorm - gericht was op het door de daders gepleegde misdrijf14., en dat de bewezenverklaring uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de uitspraak van het Hof naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed.
18.
Het middel faalt.
19.
Het derde middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het Hof de als bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van verzoeker heeft gedenatureerd door daarin zinnen en zinsneden die betrekking hebben op [betrokkene 3] weg te laten. Het vierde middel behelst de klacht dat het Hof de als bewijsmiddel 7 opgenomen verklaring van verzoeker heeft gedenatureerd door daarin de woorden "voor [betrokkene 3]" weg te laten. Deze middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
20.
Vooreerst merk ik op dat het Hof in zijn bijzondere bewijsoverweging op deugdelijke wijze heeft uiteengezet waarom het niet aannemelijk acht dat verzoeker de schuur aan [betrokkene 3] verhuurde. Het is daarom begrijpelijk dat het Hof in de bewijsvoering de bedoelde passages in de weergave van de verklaringen van verzoeker heeft weggelaten. De vraag of het Hof daarmee deze verklaringen van verzoeker heeft gedenatureerd, beantwoord ik ontkennend. De voor het bewijs gebezigde gedeelten van voornoemde verklaringen van verzoeker hebben volgens mij onmiskenbaar niet een andere betekenis gekregen dan de betekenis die zij in het verband van de gehele verklaringen hadden.15.
21.
De middelen falen.
22.
Het vijfde middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt dat het Hof de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 13) heeft gedenatureerd door weglating van de woorden "door [verdachte]".16.
23.
Anders dan wordt betoogd, brengt het door het Hof in de verklaring van [betrokkene 1] weglaten van de woorden "door [verdachte]" niet mee dat het voor het bewijs gebezigde onderdeel van deze verklaring een andere betekenis heeft gekregen dan de betekenis die het in het verband van de gehele verklaring had. Immers, dit onderdeel van de verklaring moet worden gelezen in samenhang met het gedeelte waarin getuige [betrokkene 1] verklaart dat zij het vermoeden had dat er sprake was van een hennepplantage die haar man met anderen had opgebouwd. Van de gestelde denaturering is derhalve geen sprake.
24.
Het middel faalt.
25.
De middelen twee tot en met vijf falen. De middelen drie tot en met vijf kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
26.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
27.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2013
Niet opgenomen zijn hieronder de bewijsmiddelen 4 en 5, inhoudende - kort gezegd - een beschrijving van de op het perceel [a-straat 1] aangetroffen goederen en een met betrekking tot die goederen opgemaakt deskundigenrapport van het NFI.
De vindplaatsen van de in de nadere bewijsoverweging genoemde - door het Hof voor de bewezenverklaring redengevend geachte - omstandigheden, zijn in de aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, opgenomen (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69).
Zie onder meer HR 25 september 2012, LJN BX4845 (rov. 2.3.) en HR 28 juni 2011, LJN BQ1961, NJ 2011/319 (rov. 2.3.).
Vgl. HR 4 maart 2008, LJN BC0780, NJ 2008/156.
Zie bijv. HR 16 november 2010, LJN BN8363, NJ 2010/639, HR 3 november 2009, LJN BJ6931, NJ 2010/335, m.nt. M.J. Borgers en HR 2 juni 2009, LJN BI1014, NJ 2009/280.
HR 25 september 2012, LJN BX4845.
HR 17 december 2002, LJN AF0456 (niet gepubliceerd). In dezelfde zin HR 28 juni 2011, LJN BQ1961, NJ 2011/319 waarin de verdachte was meegedeeld dat de huurder in de van de verdachte gehuurde ruimten valse merkartikelen wilde opslaan, de verdachte enkel via briefjes met een hem onbekende persoon kon communiceren en de verdachte een andere man had gezien die kartonnen dozen kwam brengen waarvan de verdachte de inhoud niet kon zien.
Met het aanhangige wetsvoorstel 32 842 - Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt - wordt in het voorgestelde art. 11a Opiumwet een zelfstandige strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen van delicten (betreffende lijst II middelen) geïntroduceerd. Zie daarover: Matthias Borgers & Eline van Poecke, 'Op weg naar het einde: de strafbaarstelling van voorbereiding en vergemakkelijking van professionele hennepteelt', AA 2012/3, p. 171-181.
Waarvoor hij blijkens bewijsmiddel 7 € 1000,- heeft ontvangen.
Dit punt wordt in de bijzondere bewijsoverweging niet door het Hof genoemd, maar blijkt wel uit bewijsmiddel 6.
Daaraan kan nog worden toegevoegd dat (v) verzoeker de mannen hun gang op zijn terrein heeft laten gaan.
Ten overvloede wijs ik erop dat verzoeker, gezien zijn verklaringen, kennelijk heeft nagelaten enig onderzoek te doen naar wat er eigenlijk gebeurde met die op zijn terrein weggegooide vaten, kannen en jerrycans die blijkens de etikettering op het gebruik van voor productie van synthetische drugs duidden.
En er dus, anders dan de steller van het middel hier kennelijk voor mogelijk houdt, geen sprake was van bewuste schuld.
Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, zevende druk, 2011, p. 683-684.
Het gaat de steller van het middel erom dat blijkens het proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 067, regel 11-14) te lezen valt dat [betrokkene 1] heeft verklaard: 'Zo heeft hij mij eens gezegd dat wij kapot geschoten zou[den] kunnen worden als ik mijn vermoedens betreffende het feit dat er foute zaken plaatsvonden door [verdachte] aan anderen zou vertellen'.