ABRvS, 17-04-2015, nr. 201410601/1/V3
ECLI:NL:RVS:2015:1304
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-04-2015
- Zaaknummer
201410601/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:1304, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑04‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JV 2015/153
Uitspraak 17‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
201410601/1/V3.
Datum uitspraak: 17 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 19 december 2014 in zaken nrs. 14/23031 en 14/23032 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 december 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2015, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Ruijter de Wildt, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 8 mei 2014 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat Italië op grond van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013 L 180; hierna: de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
2. In zijn arrest van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (www.echr.coe.int; hierna: het arrest Tarakhel), heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) onder meer overwogen dat bij overdracht aan Italië onvoldoende garantie bestaat dat het desbetreffende gezin, bestaande uit een echtpaar en zes kinderen, op een passende wijze zal worden opgevangen en dat de eenheid van het gezin behouden zal blijven, zodat het noodzakelijk is dat de Zwitserse autoriteiten daartoe voorafgaand aan de overdracht van de Italiaanse autoriteiten garanties verkrijgen. Indien de betrokken vreemdelingen overgedragen zouden worden terwijl de Zwitserse autoriteiten niet eerst dergelijke garanties hebben verkregen, zou sprake zijn van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus het EHRM. Voor dit oordeel heeft het EHRM redengevend geacht dat uit de persoonlijke ervaringen van de betrokken vreemdelingen en de door hen overgelegde rapporten blijkt dat de capaciteit van de opvangvoorzieningen in Italië onvoldoende is en dat gezinnen soms gescheiden van elkaar of in opvangvoorzieningen die ongeschikt zijn voor kinderen worden opgevangen.
3. In de grieven, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de relatie tot Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, althans dat overdracht aan dat land in zijn geval, zonder het verkrijgen van individuele garanties zoals aan de orde in het arrest Tarakhel, strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Hij voert daartoe aan dat, nu hij door zijn ernstige medische klachten kwetsbaar is, de staatssecretaris voor de overdracht garanties dient te verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten dat hij in Italië opvang en de door hem benodigde medische zorg zal krijgen. De vreemdeling heeft ter staving van zijn betoog naar de volgende stukken verwezen:
1. de uitspraak van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main van 9 juli 2013 (7K560/11.F.A);
2. het rapport "Italien: Aufnahmebedingungen - Aktuelle Situation von Asylsuchenden und Schutzberechtigten, insbesondere Dublin-Rückkehrenden" van de Schweizerische Flüchtlingshilfe, van oktober 2013;
3. een voorlopig rapport van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van oktober 2013;
4. het rapport van Asylum Information Database (hierna: AIDA) van december 2013;
5. de interventie van The Advice on Individual Rights in Europe Centre, Amnesty International en de European Council on Refugees and Exiles in de zaak Tarakhel van januari 2014;
6. het rapport "2013 Country Report on Human Rights Practices - Italy" van het US Department of State van februari 2014;
7. de nieuwsbrief van Borderline Sicilia van februari/maart 2014;
8. het verslag van de lezing van Nils Muižnieks van 4 maart 2014 in Londen, getiteld "Refugee protection, migration and human rights in Europe: notes from the field";
9. een interview van Asilo in Europa met Daniele Di Capua, directeur van de het SPRAR-systeem van maart 2014;
10. het rapport "National report Italy" van AIDA van april 2014; 11. vragen van het EHRM aan Nederland van 2 april 2014 in de zaak J.A. e.a. tegen Nederland;
12. interim measures van het EHRM van 2 april 2014 in de zaak J.A. e.a. tegen Nederland(21459/14) en van 15 april 2014 in de zaak L.N. tegen Nederland (28686/14);
13. reactie van de minister van Buitenlandse Zaken van 15 april 2014 op de vragen van het EHRM in de zaak J.A. e.a. tegen Nederland;
14. een brief van het EHRM van 17 april 2014 over de zaak J.A. e.a. tegen Nederland;
15. een bericht van de United Nations High Commissioner for Refugees van 17 april 2014;
16. een email van Save the Children aan Vluchtelingenwerk van 12 mei 2014;
17. het nieuwsartikel "Migrant arrivals rose 823% jan-april" van ANSAmed van 14 mei 2014;
18. het nieuwsartikel "Italy warns EU on asylum as shipwreck survivors land " van Yahoo news van 14 mei 2014;
19. het bericht van de Consiglio Italiano per i Rifugiati "21.000 asylum requests already in 2014 in Italy" van 9 juni 2014;
20. Een nieuwsbericht van ANP/DPA "Al 100.000 migranten dit jaar in Italië" van 11 juni 2014;
21. Het nieuwsbericht van RT news "Italy leaves hundreds of refugees stranded without food" van 11 juni 2014;
22. Resolutie 2000 (2014) "The large-scale arrival of mixed migratory flows on Italian shores" van de Raad van Europa van 24 juni 2014;
23. het antwoord van de staatssecretaris van 2 juli 2014 op vragen van het lid Maij aan de Tweede Kamer (TK 2013-2014, nr. 2420);
24. de verklaring van de UNHCR van 8 juli 2014 over Resolutie 2000 (2014);
25. de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2014 in zaak nr. 201403729/2/V4;
26. het arrest van de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 12 juli 2014, nr. 155944;
27. een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 16 juli 2014; 28. het stuk 'Veel gestelde vragen Dublin Italië' van Vluchtelingenwerk van augustus 2014;
29. het artikel "Op papier zijn we begaan met asielzoekers" in het Katholiek Nieuwsblad van 8 augustus 2014;
30. het artikel van het NRC Handelsblad "Rechter: Zwitserland mag Afghaans gezin niet naar Italië uitzetten", van 4 november 2014;
31. het artikel "Uitspraak EHRM: kinderen niet zomaar uitzetbaar naar Italië" van H. Battjes, van 5 november 2014;
32. het artikel "Tarakhel v Switzerland: another nail in the coffin of the Dublin system?" van S. Peers, van 5 november 2014;
33. de brief van 20 november 2014 van de voorzitter van de fdeling aan de staatssecretaris naar aanleiding van het arrest Tarakhel;
34. de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 november 2014 aan de voorzitter van de Tweede Kamer naar aanleiding van het arrest Tarakhel.
4. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling met voormelde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de relatie met Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Evenmin heeft de vreemdeling, volgens de staatssecretaris, met de stukken aannemelijk gemaakt dat hij in Italië de door hem benodigde medische zorg niet zal kunnen krijgen, waardoor overdracht aan dat land niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Ter zitting heeft de staatsecretaris toegelicht dat informatie over de bijzondere behoeften en de fysieke en mentale gezondheidstoestand van de vreemdeling met de Italiaanse autoriteiten is uitgewisseld door middel van een gezondheidsverklaring. Deze gezondheidsverklaring wordt in opdracht van het Bureau Medische Advisering ingevuld door medisch personeel van Medifirst en samen met de medische stukken van de vreemdeling aan de verantwoordelijke lidstaat gezonden, aldus de staatssecretaris. Overigens wordt, volgens de staatssecretaris, ook in gevallen waarin een vreemdeling geen toestemming geeft voor het vrijgeven van zijn medisch dossier, de essentiële medische informatie aan de verantwoordelijke lidstaat doorgegeven voordat een vreemdeling wordt overgedragen. Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij door de Italiaanse autoriteiten wordt geïnformeerd indien de feitelijke overdracht niet kan plaatsvinden omdat zij op dat moment niet kunnen voldoen aan de benodigde voorzieningen. Tot slot heeft de staatssecretaris verklaard dat de vreemdeling onder begeleiding zal worden overgedragen.
5. Het betoog van de vreemdeling dat de situatie in Italië zodanig is verslechterd dat thans niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, faalt, gelet op het arrest Tarakhel, alsmede de beslissingen van het EHRM van 13 januari 2015 in de zaak A.M.E. tegen Nederland, nr. 51428/10, en van 3 februari 2015 in de zaak M.O.S.H. tegen Nederland, nr. 63469/09 (www.echr.coe.int), waaruit volgt dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie.
Het betoog van de vreemdeling dat zijn overdracht zonder het verkrijgen van garanties zoals aan de orde in het arrest Tarakhel strijdig zal zijn met artikel 3 van het EVRM, faalt eveneens. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij onder behandeling staat. Anders dan de vreemdelingen in het arrest Tarakhel, heeft de vreemdeling met de door hem overgelegde stukken noch door eerdere ervaringen in Italië aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Bovendien heeft de staatssecretaris, met de onder 4 omschreven werkwijze, voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling ook na zijn overdracht de door hem benodigde voorzieningen zal ontvangen. De staatssecretaris heeft immers, in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening, informatie verzonden aan de Italiaanse autoriteiten over de bijzondere behoeften van de vreemdeling en toegelicht dat hij de feitelijke overdracht opschort indien de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan deze behoeften kunnen voldoen. Gelet hierop zijn in het geval van de vreemdeling, anders dan voor de vreemdelingen in de zaak Tarakhel, geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen uitgaan of dat door de overdracht van de vreemdeling aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
De grieven falen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015
574-796.