Wet Raad voor de Rechtspraak
Artikel VI
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
06-12-2001, Stb. 2001, 583 (uitgifte: 18-12-2001, kamerstukken: 27182)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2001, Stb. 2001, 621 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak worden van rechtswege benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak. Degene in wiens besluit tot aanwijzing als kwartiermaker is bepaald dat hij beoogd voorzitter van de Raad voor de rechtspraak is, wordt tevens van rechtswege benoemd als voorzitter van de Raad voor de rechtspraak.
2.
Artikel 84, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van de kwartiermakers die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet een functie vervullen die in artikel 84, uitgezonderd het zevende lid, onderdeel g, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt aange-merkt als onverenigbaar met het lidmaatschap van de Raad voor de rechtspraak. Het eerste en tweede lid zijn tevens niet van toepassing ten aanzien van de kwartiermakers waarvoor in het besluit tot aanwijzing als kwartiermaker is bepaald dat zij beoogd niet-rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak zijn en die op de dag voorafgaand aan de inwerking-treding van deze wet rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep of met rechtspraak belast lid van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zijn.