Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/5.2.2
5.2.2 Wettelijke of contractuele verplichting
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS374703:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie Van der Feltz I, p. 434-437. Zie ook HR 8januari 1937, NJ 1937, 431, nt. EMM (Van der Feltz q.q./Hoornse Crediet- en Effectenbank); HR 10 december 1976, NJ 1977, 617(Curatoren Eneca/BACM); HR 16 januari 1987, NJ 1987, 528, nt. G(Steinz q.q./AMRO); HR 18 december 1992, NJ 1993, 169(Kin/Emmerig q.q.); HR 22 september 1995, NJ 1996, 706, nt. HJS (Ravast/Ontvanger); HR 12 april 1996, Nl 1996, 488 (Bosselaar q.q./ Interniber II); HR 20 november 1998, NJ 1999, 611, nt. SCJJK; JOR 1999/19, nt. NEDF (Verkerk/Tiethoff q.q.) en HR 3 december 2010, JOR 2011/62(Ingwersen q.q./Garantiefonds Vliegers Air Holland I).
Zie HR 8 januari 1937, NJ 1937, 431, nt. EMM (Van der Feltz q.q./Hoornse Crediet- en Effectenbank) en HR 10 december 1976, NJ 1977, 617(Curatoren Eneca/BACM).
Zie HR 22 september 1995, NJ 1996, 706, nt. HJS (Ravast/Ontvanger).
Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 86. Zie ook Ankum 1962-11, p. 101; Faber 2005, nr. 301; Wessels 2010, nr. 3069 en Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-111*, nr. 591.
Zie HR 24 januari 1958, NJ 1958, 194(James q.q.ITwijnstra); HR 18 december 1992, NJ 1993, 169(Kin/Emmerig q.q.); HR 30 mei 1997, NJ 1997, 663, nt. Ma; JOR 1997/111, nt. JJvH (Van Essen q.q./Aalbrecht) en HR 20 november 1998, NJ 1999, 611, nt. SCJJK; JOR 1999/19, nt. NEDF (Verkerk/Tiethoff q.q.).
Deze figuur wordt ook wel aangeduid als 'schuldvernieuwing' of '(objectieve) novatie'. Er is dan in de regel sprake van afstand om baat (vgl. art. 6:160 BW).
Zie Faber 2005, nr. 301. Vgl. ook Kortmann, noot onder HR 20 november 1998, NJ 1999, 611(Verkerk/Tiethoff q.q.).
Een rechtshandeling valt onder het bereik van art. 42 Fw als deze door de schuldenaar is verricht zonder dat hij daartoe op grond van de wet of een overeenkomst was verplicht.1 De enkele omstandigheid dat de schuldenaar als gevolg van een feitelijke situatie praktisch niet anders kon doen dan de aangevochten rechtshandeling verrichten, leidt niet tot de conclusie dat het een verplicht verrichte rechtshandeling betreft.2 Economische of feitelijke dwang doet geen rechtsplicht ontstaan. Van een rechtsplicht is evenmin sprake wanneer de schuldenaar niet tot het verrichten van de aangevochten rechtshandeling verplicht was, maar hiertoe wel eenvoudig verplicht had kunnen worden.3 Bekende voorbeelden van onverplicht verrichte rechtshandelingen zijn nakoming van een natuurlijke verbintenis,4 betaling van een niet opeisbare schuld en inbetalinggeving (art. 6:45 BW).5 Een inbetalinggeving is zelfs onverplicht als hierdoor een opeisbare schuld tenietgaat. Niet elke 'voldoening (...) aan een opeisbare schuld' valt derhalve onder het bereik van art. 47 Fw. Van inbetalinggeving moet worden onderscheiden het geval waarin de schuldenaar en zijn schuldeiser de oorspronkelijke schuld eerst hebben omgezet in een andere.6 Van een onverplichte betaling zal dan in de meeste gevallen geen sprake zijn. De overeenkomst waarbij de schuld is omgezet is in de regel echter wel een onverplicht verrichte rechtshandeling.7 Of een rechtshandeling onder het bereik van art. 42 of 47 Fw valt, moet worden beoordeeld naar het moment waarop deze is verricht. Een eenmaal onverplicht verrichte rechtshandeling kan niet op een later moment als gevolg van het intreden van een voorwaarde of tijdsverloop alsnog als een verplicht verrichte rechtshandeling kwalificeren.
De vraag of een rechtshandeling onverplicht dan wel verplicht is verricht, wordt steeds beantwoord vanuit het perspectief van de schuldenaar. Dit kan in bepaalde gevallen tot onbillijke uitkomsten leiden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan situaties waarin de schuldenaar een opeisbare schuld op een voor hem onverplichte wijze nakomt, maar zijn schuldeiser de nakoming niet kan weigeren zonder in schuldeisersverzuim te komen. Het is dan voor de schuldeiser niet mogelijk om — met een aanzienlijk kleiner 'paulianarisico' — alsnog de oorspronkelijk overeengekomen prestatie te vorderen. Een dergelijke situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de schuldenaar zijn schuld binnen de grenzen van art. 6:121 e.v. BW in een andere dan de overeengekomen valuta betaalt, of de schuldenaar de schuld van een ander betaalt, zonder hiertoe ten opzichte van die ander verplicht te zijn. Ook in het laatste geval kan de schuldeiser de betaling in beginsel niet weigeren (vgl. art. 6:30 lid 1 en lid 2 BW). Mijns inziens is het in deze gevallen ten opzichte van de aangesproken schuldeiser redelijk de betaling niet aan art. 42 Fw, maar aan art. 47 Fw te toetsen.