HvJ EU, 20 juni 2013, C-653/11 (Paul Newey), ECLI:EU:C:2013:409.
Rb. Noord-Holland, 08-12-2023, nr. AWB - 21 , 6561
ECLI:NL:RBNHO:2023:14093
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
08-12-2023
- Zaaknummer
AWB - 21 _ 6561
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2023:14093, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 08‑12‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/281
NLF 2024/0707
V-N 2024/20.13 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting, plaats van vestiging, geen bemiddeling inzake obligaties, verleggings-btw
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6561 en HAA 21/6562
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2023 in de zaken tussen
[eiseres] N.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: drs. R. de Grave),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, verweerder,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Eiseres heeft op aangifte voor het tijdvak 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 (derde kwartaal 2020) een bedrag van € 181.815 aan omzetbelasting voldaan. Voor het tijdvak1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 (vierde kwartaal 2020) heeft zij op aangifte een bedrag van € 41.975 aan omzetbelasting voldaan. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 oktober 2021 de bezwaren van eiseres tegen deze voldoeningen op aangifte ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep gesplitst in de zaaknummers HAA 21/6561 (derde kwartaal 2020) en HAA 21/6562 (vierde kwartaal 2020).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft, met toestemming van de rechtbank, gerepliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde en mr. dr. [naam 1] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. [naam 3] , mr. [naam 4] , [naam 5] en mr. [naam 6] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op 1 december 2011. In de akte van oprichting staat dat de vennootschap haar zetel heeft te [vestigingsplaats] . Bij brief van 5 maart 2014 heeft eiseres verweerder verzocht haar omzetbelastingnummer te activeren in verband met te verwachten facturen uit het buitenland.
2. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) is eiseres een houdster- en financieringsmaatschappij, is zij statutair gevestigd in [vestigingsplaats] en is haar vestigings-/bezoekadres [adres] , te [plaats 1] . Haar enig aandeelhouder, [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ), heeft volgens de KvK als statutaire vestigingsplaats [vestigingsplaats] en hetzelfde bezoekadres als eiseres. De enig aandeelhouder van [bedrijf 1] is volgens de KvK gegevens [bedrijf 2] Limited ( [bedrijf 2] ), gevestigd in [plaats 2] . De bestuurders van eiseres en [bedrijf 2] zijn drie natuurlijke personen van wie in de uittreksels van de KvK geen woonplaatsgegevens zijn vermeld.
3. De activiteiten van eiseres bestaan (in hoofdzaak) uit het tegen vergoeding van rente verstrekken van leningen. Zij verricht aldus voor de omzetbelasting vrijgestelde prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter j, Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
4. Eiseres heeft vanwege een herfinancieringsproject ( [naam project] ) obligaties uitgegeven. [bedrijf 3] Ltd. ( [bedrijf 3] ), onderdeel van het concern waar eiseres deel van uitmaakt, heeft in dat verband op 29 januari 2018 een ‘engagement letter’ gesloten met [bedrijf 4] ( [bedrijf 4] ). In die engagement letter (de overeenkomst) is onder meer het volgende vermeld:
“We value our relationship with you and appreciate the opportunity to represent you in various matters. (…) This letter together with the L(…) Terms for Engagement of Legal Services (…) shall govern the terms of our representation, as such L(…) Terms are expressly modified herein.
(…)
The clients for this engagement are [ [bedrijf 3] ] (…) and any of [ [bedrijf 3] ]’ parents, subsidiaries or affiliates with which we form an attorney-client relationship (…).
(…)
Appendix 1 sets out our understanding of the work that we will be carrying out for you. Appendix 2 sets out the matters outside the scope of services.
(…)”.
De overeenkomst verwijst naar twee appendices voor de reikwijdte van de overeenkomst.
In Appendix 1 staat:
“This Appendix sets out our understanding of the work that we will be carrying out for you: representing you in a variety of financing and general corporate matters that you refer to us from time to time, upon our mutual agreement and subject to the resolution of any conflicts of interest.”
In Appendix 2 staat:
“We are not advising on and do not accept responsibility for: any matters or issues arising other than under UK or US law and we express no opinion nor give any advice relating to the laws of any other jurisdictions.
The above is not intended to be all inclusive or exhaustive.”
5. In de overeenkomst wordt verwezen naar de Terms of Business van [bedrijf 4] . Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“Your engagement is with [bedrijf 4] . In this letter, references to (…) or the “Firm” are to the network comprising [bedrijf 4] , [bedrijf 5] and any such entity.
(…)
You agree that we may, where we consider it appropriate to do so, engage [bedrijf 5] , including lawyers and other professionals working in any office of [bedrijf 5] , to work alongside us on a matter. Where we do engage [bedrijf 5] on your matter we will, unless otherwise agreed, include its charges in our statements.
(…)
All fees and expenses charged by providers of services outside the Firm will be paid by you and will not be our responsibility. Unless otherwise agreed, arrangements will be made for such charges to be billed directly to you for settlement by you with the relevant service providers.”
Verder wordt in de overeenkomst verwezen naar de L(…) Terms for Engagement of Legal Services. Daarin staat onder meer het volgende:
“Under the Terms of the Engagement Letter, the Firm (or one of its affiliates) will enter into and duly sign a Statement of Work with L(…) (or one of its affiliates) in respect of each particular engagement or matter (each an “Assignment” ). Each Statement of Work forms a separate contract between the parties to such Statement of Work (…).
The obligations of L(…) (including any payment obligation) under any Statement of Work shall be obligations of the L(…) affiliate that is signatory to such Statement of Work only and shall not be obligations of any other person and the Firm (or its affiliates) may only bring claims in connection with that Statement of Work against de L(…) affiliate that is signatory to the Statement of Work.”
6. Aan eiseres zijn in het derde en vierde kwartaal 2020 diensten verricht door dienstverleners die zijn gevestigd buiten [land 3] . Eiseres heeft aan deze buitenlandse dienstverleners haar [land 3] btw-identificatienummer verstrekt.
7. Op haar aangifte voor het derde kwartaal 2020 heeft eiseres de volgende belastingbedragen aangegeven:
Rubriek 4a leveringen/diensten uit buiten de EU € 24.139
Rubriek 4b leveringen/diensten uit EU € 165.472
Totaal € 189.611
Voorbelasting € 7.796
Te betalen € 181.815
8. Op haar aangifte voor het vierde kwartaal 2020 heeft eiseres de volgende belastingbedragen aangegeven:
Rubriek 4a leveringen/diensten uit buiten de EU € 16.688
Rubriek 4b leveringen/diensten uit EU € 25.287
Totaal € 41.975
Voorbelasting € 0
Te betalen € 41.975
9. Naar aanleiding van de bezwaarschriften van eiseres tegen de voldoeningen op aangiften voor het derde en vierde kwartaal 2020 heeft verweerder eiseres bij brief van12 mei 2021 verzocht nadere informatie te verstrekken over de verschillende dienstverleners en de door hen aan eiseres verrichte prestaties. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van9 juni 2021 acht facturen aan verweerder toegezonden en toegelicht wat de werkzaamheden zijn waarop die facturen zien (de toelichting).
10. Op de facturen betrekking hebbend op het derde kwartaal 2020 staat onder meer het volgende vermeld:
[bedrijf 4] :
“FOR PROFESSIONAL SERVICES rendered in connection with a senior notes offering for [eiseres]
(…)
Please note: VAT has not been charged as it is subject to the reverse charge by the recipient. Reverse-Charge VAT under Article 44 and 196, EC Directive 2006/112, as of 28 November 2006”
In de toelichting staat dat dit de “lead counsel” is bij de bond uitgifte en waarvoor deze dienstverlener verantwoordelijk is.
[bedrijf 6] LLP ( [bedrijf 6] ):
“FOR PROFESSIONAL SERVICES rendered in connection with [ [naam project] ].
(…)
UK VAT is not charged on this invoice. VAT upon this invoice is to be accounted for by the customer, in accordance with Article 196 of the VAT Directive, 2006/112/EC”
Volgens de toelichting gaat het hier om juridische bijstand verleend aan eiseres in verband met derivatenregelingen ten aanzien van de bond uitgifte.
[bedrijf 7] ( [bedrijf 7] ):
“[ [naam project] ] – [land 1] legal assistance rendered to [eiseres] in relation to the issue of US$550,000,000 6.375% Senior Notes due 2028
(…)
Services subject tot VAT at the recipient’s EU Member State. Recipient liable to account for VAT (arts. 44 and 196 Directive 2006/112/CE)”
Volgens de toelichting gaat het hierbij om [land 5] juridische bijstand in verband met de uitgifte van “Senior Notes”.
[bedrijf 8] ( [bedrijf 8] ):
“Fees 2020 [ [naam project] ]”
In de toelichting staat dat dit ziet op [land 2] juridische bijstand in verband met de uitgifte van “opco notes”.
[bedrijf 9] Ltd ( [bedrijf 9] ):
“[ [naam project] ]
Typeset, print and distribute [eiseres] High Yield Bond Offering Memorandum.”
De toelichting bevat alleen een vertaling van de vermelding op de factuur.
[bedrijf 10] LLP ( [bedrijf 10] ):
“ [bedrijf 10] Corporate Finance Limited listing agent fee”
Volgens de toelichting gaat het hierbij om “TISE (The International Stock Exchange) agent schuld noteringsvergoeding”.
11. Op de facturen betrekking hebbend op het vierde kwartaal 2020 staat onder meer het volgende vermeld:
[bedrijf 11] LLP ( [bedrijf 11] ):
“For Legal Services Rendered Through 14 October 2020
(…)
Under Article 196 of Council Directive 2006/112/EC you may be required to make a reverse charge VAT declaration on the services covered by this invoice.”
In de toelichting staat dat dit een advocatenkantoor is dat begeleiding heeft verleend bij de herfinanciering en wordt verwezen naar een bij de toelichting gevoegde urenspecificatie.
[bedrijf 12] ( [bedrijf 12] ):
“Legal Expence (…) For Legal Services provided by [bedrijf 13] LLP
(…)
Note to Non-Domestic EU Issuers: You may be required to self-account for VAT on the reverse charge basis in accordance with article 44 of council directive 2006/112”
De toelichting vermeldt dat dit de trustee en security agent voor de schuldherfinanciering is en dat deze factuur ziet op aan [bedrijf 12] door een advocatenkantoor in rekening gebrachte juridische advieskosten.
12. Eiseres heeft ook diensten afgenomen van [bedrijf 3] De factuur hiervan behoort niet tot de stukken van het geding. Volgens de toelichting betreft dit “allocatie van vergoedingen voor ratingbureaus”. Ook heeft eiseres diensten afgenomen van de in het buitenland gevestigde dienstverlener [bedrijf 14] . Ook die factuur maakt geen deel uit van de stukken van het geding. Wel behoort daartoe een overzicht van 7 augustus 2020 van openstaande rekeningen waarop deze factuur is vermeld. Dit overzicht bevat geen informatie over de factuuromschrijving of de onderliggende prestaties. Volgens de toelichting gaat het hierbij om “juridische bijstand op de Kaaimaneilanden aan [eiseres] in verband met hun bond uitgifte”.
13. Eiseres heeft een verklaring overgelegd afkomstig van een van de partners van [bedrijf 4] waarin het volgende is vermeld:
“(…), we have been engaged to work with [eiseres] on various financing matters, including the issuance of high yield bonds. The scope of work for these matters (including [ [naam project] ]) includes de following: preparation of high yield offering documents, including an offering memorandum, purchase agreement, commitment letters and indenture; liaising with counsel for the underwriting banks in connection with disclosure and due diligence in respect of the offering documents; coordinating with [eiseres]’s independent auditors in the preparation of financial information and comfort letters for the offering; negotiating the terms of the purchase agreement and notes with counsel for the underwriting banks; providing legal opinions to the purchasers of the notes and the trustee for the bonds; and engaging with alle parties in connection with pricing of the bonds and execution of all closing steps.”
Geschil14. Tussen partijen is primair in geschil of eiseres in [land 3] is gevestigd. Subsidiair is in geschil of eiseres terecht verlegde omzetbelasting heeft voldaan ter zake van de diensten die aan haar zijn verleend door de in het buitenland gevestigde dienstverleners (de verleggings-btw). Niet langer is in geschil dat het [land 4] in de periode1 februari 2020 tot en met 31 december 2020 als lidstaat van de EU moet worden beschouwd.
15. Eiseres stelt onder verwijzing naar artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en de artikelen 10 en 11 van de Uitvoeringsverordening 282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Uitvoeringsverordening) primair dat zij niet in [land 3] is gevestigd. Er is geen sprake van een hoofdzetel in [land 3] en ook niet van een vaste inrichting. Het adres in [plaats 1] betreft slechts een postadres. De managementbeslissingen worden buiten [land 3] genomen omdat haar bestuurders buiten [land 3] zijn gevestigd en ook de directievergaderingen vinden buiten [land 3] plaats. Dat betekent dat zij geen verleggings-btw in [land 3] verschuldigd is. Ter zitting heeft eiseres verder aangevoerd dat de inspecteur voor de vennootschapsbelasting heeft geoordeeld dat eiseres niet in [land 3] is gevestigd.
Subsidiair stelt eiseres dat de diensten die aan haar zijn verleend door de buitenlandse dienstverleners zijn aan te merken als bemiddeling inzake de uitgifte van obligaties en aldus zijn vrijgesteld op de voet van artikel 11, eerste lid, letter i, sub 2, van de Wet OB. Eiseres voert daartoe aan dat [bedrijf 4] al het mogelijke heeft gedaan om eiseres en mogelijke kopers van de obligaties met elkaar in contact te brengen en hen een overeenkomst te laten sluiten zonder dat [bedrijf 4] belang heeft gehad ten aanzien van de inhoud van de te sluiten overeenkomst. Ook de prestaties van de overige dienstverleners zien op bemiddeling inzake de obligaties omdat ook die worden beheerst door de overeenkomst met [bedrijf 4] . In repliek heeft eiseres onder verwijzing naar de arresten Paul Newey1., CSC Financial services2.en Volker Ludwig3.verder gesteld dat voor de vraag of sprake is van bemiddeling een materiële toetsing moet plaatsvinden aan de hand van de beschrijving van de werkzaamheden in de uren-specificaties bij de factuur van [bedrijf 4] in combinatie met de werkomgeving/afdelingen van de betrokken medewerkers zoals die blijkt uit vermeldingen op de website van [bedrijf 4] . Ook uit die materiële toetsing volgt volgens eiseres dat sprake is van voor de omzetbelasting vrijgestelde bemiddeling, zodat zij in zoverre ten onrechte verleggings-btw heeft voldaan.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat zij voor de door [bedrijf 3] in het derde kwartaal verrichtte diensten (een btw bedrag van € 8.301,78) en de op de aangifte voor het vierde kwartaal vermelde allocatiekosten (een btw bedrag van € 16.888) niet langer stelt dat sprake is van prestaties waarop de vrijstelling van toepassing is. Mocht de rechtbank oordelen dat eiseres in [land 3] is gevestigd, is dus niet in geschil dat eiseres deze bedragen terecht als verleggings-btw heeft aangegeven.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in [land 3] is gevestigd. Hij sluit daarvoor primair aan bij de statutaire vestigingsplaats van eiseres. Die statutaire vestigingsplaats was volgens verweerder in ieder geval tot in 2021 tevens de feitelijke vestigingsplaats van eiseres. Dit leidt verweerder af uit officiële publicaties in [krant] en de Staatscourant waarin staat vermeld dat stukken ter inzage zijn gelegd ten kantore van eiseres te [plaats 1] .
Verder wijst verweerder erop dat eiseres zelf heeft verzocht om voor de omzetbelasting te worden geregistreerd in [land 3] , dat zij haar [land 3] btw-identificatienummer heeft verstrekt aan haar dienstverleners, dat zij zich tot aan het beroep als [land 3] belastingplichtige heeft gepresenteerd en ook steeds als [land 3] belastingplichtige aangiften omzetbelasting heeft ingediend en dat is blijven doen. Ook dat duidt volgens verweerder op een feitelijke vestiging in [land 3] .
Op basis van de overeenkomst met [bedrijf 4] en de vermeldingen op de facturen stelt verweerder zich op het standpunt dat de diensten van de buitenlandse dienstverleners naar hun aard zijn aan te merken als juridische diensten die niet onder enige vrijstelling voor de omzetbelasting kunnen worden gerangschikt. Verder is eiseres volgens verweerder, los van de vraag waar zij is gevestigd, reeds op grond van de algemene heffingssystematiek bij grensoverschrijdende dienstverlening de verleggings-btw verschuldigd, omdat zij haar [land 3] btw identificatienummer aan haar dienstverleners heeft verstrekt en als gevolg daarvan de btw door die dienstverleners naar haar is verlegd. Eiseres heeft volgens verweerder dan ook terecht de verleggings-btw op aangiften voldaan. Indien eiseres zou worden gevolgd in haar standpunt dat zij geen [land 3] belastingplichtige is, betekent dit volgens verweerder dat zij ten onrechte voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
Beoordeling van het geschil
Plaats van vestiging
17. Artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de btw-richtlijn) luidt:
“De plaats van een dienst, verricht voor een als zodanig handelende belastingplichtige, is de plaats waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Worden deze diensten evenwel verricht voor een vaste inrichting van de belastingplichtige op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, dan geldt als plaats van de dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de diensten de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de belastingplichtige die deze diensten afneemt.”
18. Artikel 10 van de Uitvoeringsverordening luidt:
“1. Voor de toepassing van de artikelen 44 en 45 van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder de plaats waar een belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd, de plaats verstaan waar de centrale bestuurstaken van het bedrijf worden uitgeoefend.
2. Om te bepalen waar de in lid 1 bedoelde plaats gelegen is, wordt rekening gehouden met de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen, de plaats van de statutaire zetel van het bedrijf en de plaats waar de bestuurders van het bedrijf bijeenkomen.
Wanneer op grond van deze criteria niet met zekerheid kan worden bepaald waar de zetel van de bedrijfsuitoefening van een bedrijf is gevestigd, is de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen het doorslaggevende criterium.
3. Het enkele bestaan van een postadres is ontoereikend om dat adres aan te merken als de plaats van de zetel van de bedrijfsuitoefening van een belastingplichtige.”
19. Artikel 11 van de Uitvoeringsverordening
“1. Voor de toepassing van artikel 44 van Richtlijn 2006/112/EG wordt onder „vaste inrichting” verstaan iedere andere inrichting dan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zetel van de bedrijfsuitoefening die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een - wat personeel en technische middelen betreft - geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en ter plaatse te gebruiken.
2. (…)
3. Het hebben van een btw-identificatienummer volstaat niet om te besluiten dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft.”
20. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet OB is de plaats van een dienst die wordt verricht voor een als zodanig handelende ondernemer, de plaats waar die ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd dan wel de plaats van de vaste inrichting van die ondernemer indien de diensten worden verricht aan die vaste inrichting. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting geldt als plaats van dienst de woonplaats of de gebruikelijke verblijfplaats van de ondernemer die de diensten afneemt. Met deze bepaling is artikel 44 van de btw-richtlijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
21. Vaststaat dat de statutaire vestiging van eiseres in [land 3] is. Ook staat vast dat eiseres met haar brief van 5 maart 2014 heeft verzocht haar btw-identificatienummer te activeren en heeft meegedeeld dat zij aangiften voor de [land 3] omzetbelasting zal gaan doen. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij toen inderdaad in [land 3] was gevestigd. Verder staat vast dat eiseres in de onderhavige tijdvakken haar [land 3] btw-identificatienummer heeft verstrekt aan haar buitenlandse dienstverleners, dat een deel van hen op hun facturen hebben vermeld dat de btw is verlegd naar eiseres, het adres van eiseres in [land 3] op de facturen staat vermeld en dat eiseres daadwerkelijk aangiften omzetbelasting heeft ingediend in [land 3] waarop zij onder meer verleggings-btw heeft aangegeven. Gezien al het voorgaande is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij in onderhavige tijdvakken niet langer in [land 3] was gevestigd. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres deze stelling pas in beroep heeft ingenomen.
22. Met de enkele stelling dat haar hoofdvestiging niet in [land 3] is gelegen omdat haar bestuurders buiten [land 3] zijn gevestigd en ook de directievergaderingen buiten [land 3] plaatsvinden, is eiseres daarin niet geslaagd. Eiseres heeft die stelling niet met objectieve gegevens gestaafd. Het enkele gegeven dat het moederbedrijf kennelijk buiten [land 3] is gevestigd, betekent op zichzelf niet dat ook eiseres, anders dan uit haar handelwijze blijkt, niet in [land 3] is gevestigd. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij, als gevolg van wijzigingen in de concernstructuur, vanaf een moment tussen 2018 en 2020 niet langer in [land 3] was gevestigd. Eiseres heeft geen nadere informatie verstrekt over die wijzigingen in de concernstructuur en ook anderszins niet geconcretiseerd vanaf welk moment zij niet langer in [land 3] zou zijn gevestigd. Dat dit reeds, anders dan uit het aangiftegedrag van eiseres kan worden afgeleid, vóór onderhavige tijdvakken het geval zou zijn, kan dus niet worden vastgesteld. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat uit de berekeningen die eiseres bij haar nader stuk heeft overgelegd volgt dat zowel in het derde als in het vierde kwartaal [land 3] btw aan haar in rekening is gebracht en dat zij dit heeft geaccepteerd. Ook het feit dat nog in 2021 stukken ter inzage zijn gelegd op het adres in [plaats 1] duidt erop dat daar niet nog slechts, zoals eiseres stelt, sprake was van een postadres.
23. De verwijzing naar een standpunt van de inspecteur voor de vennootschapsbelasting over de vestigingsplaats van eiseres leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat eiseres daarvan geen stukken heeft overgelegd. Wat die standpuntbepaling precies inhield en wanneer, in welk kader of voor welk jaar dat standpunt zou zijn ingenomen, kan dus niet worden vastgesteld. Afgezien daarvan kan een standpunt dat is ingenomen voor de vennootschapsbelasting niet zonder meer van belang worden geacht voor de omzetbelasting. Aangezien het voor de omzetbelasting gaat om een Unierechtelijk toetsingskader, is artikel 4 van de Awr immers niet bepalend.4.
Vrijstelling
24. Op grond van artikel 135, eerste lid, letter f, van de btw-richtlijn zijn van de belasting vrijgesteld handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitzondering van documenten die goederen vertegenwoordigen en van de in artikel 15, tweede lid, van de btw-richtlijn bedoelde rechten of effecten.
25. Op grond van artikel 11, eerste lid, letter i, onder 2º, van de Wet OB, dat op artikel 135 van de btw-richtlijn is gebaseerd, zijn van omzetbelasting vrijgesteld de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren met uitzondering van documenten welke goederen vertegenwoordigen (de vrijstelling).
26. Noch in artikel 135 eerste lid, letter f van de btw-richtlijn, noch in artikel 11, eerste lid, letter i, onder 2º, van de Wet OB, is beschreven wanneer sprake is van handelingen inzake de daarin genoemde waardepapieren. Volgens jurisprudentie van het HvJ EU5.wordt met “bemiddeling” gedoeld op een activiteit van een tussenpersoon die niet de plaats inneemt van een partij bij een contract betreffende een financieel product en wiens activiteit verschilt van de typische contractuele prestaties die door de partijen bij zulke contracten worden verricht. Bemiddeling is immers een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed. Dit kan onder meer inhouden dat de contractpartij wordt gewezen op gelegenheden om dit contract te sluiten, dat voor hem contact met de wederpartij wordt gelegd en dat in naam en voor rekening van de cliënt wordt onderhandeld over de details van de wederzijdse prestaties. Deze activiteit heeft dus tot doel het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud van het contract. Tevens is het vaste jurisprudentie dat de bewoordingen van een vrijstelling strikt dienen te worden uitgelegd.
27. Nu eiseres een beroep doet op de vrijstelling, dient zij aannemelijk te maken dat de werkzaamheden die de buitenlandse dienstverleners aan haar hebben verricht kunnen worden beschouwd als bemiddeling inzake obligaties. Met wat zij daartoe heeft aangevoerd, is zij daarin niet geslaagd. De rechtbank heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen.
28. De overeenkomst met [bedrijf 4] en de daarbij behorende stukken zijn in zodanig algemene termen gesteld dat daaruit op zichzelf niet blijkt dat het hierbij gaat om bemiddelingsdiensten. Veeleer duiden de daarin opgenomen omschrijvingen op algemene juridische dienstverlening. Dat er nog een nadere overeenkomst is gesloten met betrekking tot de specifiek voor eiseres uit te voeren werkzaamheden, zoals uit de L(…) Terms for Engagement of Legal Services zou kunnen worden afgeleid, is gesteld noch gebleken.
Op zichzelf is de tekst van wat is overeengekomen niet bepalend, maar dient te worden vastgesteld wat de objectieve aard is van de handelingen die uiteindelijk hebben plaatsgevonden. De omschrijvingen op de facturen en in de urenspecificaties zouden daarvoor een indicatie kunnen zijn, maar ook die zijn in dit geval onvoldoende concreet om, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, te concluderen dat sprake is van in hoofdzaak bemiddeling. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de afdelingen waarin de in de urenspecificatie van [bedrijf 4] genoemde personen werkzaam zijn een in aanmerking te nemen factor is, omdat dit niets zegt over de aard van de feitelijk verrichtte werkzaamheden.
Zo voor [bedrijf 4] al geconcludeerd zou kunnen worden dat het hier in hoofdzaak vrijgestelde bemiddelingsdiensten betreft, volgt de rechtbank eiseres overigens niet in haar stelling dat ook alle andere facturen reeds om die reden geacht moeten worden daar ook op te zien. Weliswaar volgt uit de Terms of Business van [bedrijf 4] dat [bedrijf 4] externe dienstverleners kan inschakelen en dat die externe dienstverleners rechtstreeks aan eiseres zullen factureren, maar eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het bij onderhavige facturen om dergelijke door [bedrijf 4] ingeschakelde derden gaat én die dienstverlening geacht kan worden onderdeel uit te maken van de gestelde vrijgestelde dienstverlening.
29. Op de facturen van [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] en [bedrijf 8] staat uitsluitend vermeld dat het hier juridische bijstand dan wel juridische kosten betreft. Dat op een deel van die facturen ook [naam project] wordt genoemd en/of de begrippen bonds, senior notes of opco notes voorkomen, is onvoldoende om te concluderen dat de aard van die werkzaamheden de bemiddeling bij de obligaties is. Dit volgt evenmin uit de urenspecificatie die bij de factuur van [bedrijf 11] hoort. De factuur van [bedrijf 9] ziet weliswaar op het “High Yield Bond Offering Memorandum”, maar de werkzaamheden worden omschreven als “typeset, print en distribute”. Ook daaruit kan niet worden afgeleid dat dit naar haar aard bemiddelingsactiviteiten zijn. Op de factuur van [bedrijf 10] staat uitsluitend vermeld “listing agent fee”, ook dat wijst niet op bemiddelingsdiensten.
De rechtbank merkt verder op dat de factuur van [bedrijf 12] enkel ziet op de doorberekening van kosten en op zichzelf geen aanwijzingen bevat van de aard van de door [bedrijf 12] aan eiseres verrichte diensten in welk kader die doorberekening heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiseres daarover verklaard dat indien de diensten van [bedrijf 12] op zichzelf zouden worden bezien deze belast zouden zijn, maar dat het hier een doorberekening betreft in de totale prestatie van [bedrijf 4] in het kader van de obligatieuitgifte. Zoals de rechtbank hiervoor echter heeft geoordeeld, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de prestaties van [bedrijf 4] zijn vrijgesteld. Zo de factuur van [bedrijf 12] al geacht zou moeten worden volledig deel uit te maken van hetgeen is overeengekomen met [bedrijf 4] , betekent dat dus niet dat de prestaties van [bedrijf 12] daarom vrijgesteld zouden zijn.
Voor wat betreft de dienstverlening door [bedrijf 14] heeft eiseres geen kopie van de desbetreffende factuur overgelegd. Wat die dienstverlening inhoudt kan dan reeds daarom niet worden beoordeeld. Overigens heeft eiseres in de brief van 9 juni 2021 verklaard dat het hier om juridische bijstand gaat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding over deze dienstverlening anders te oordelen dan zij hiervoor heeft gedaan.
30. Het HvJ EU heeft meermaals geoordeeld, dat de economische realiteit een fundamenteel criterium is voor de toepassing van het gemeenschappelijke stelsel van btw.6.In het arrest Paul Newey, heeft het HvJ EU voor recht verklaard dat contractuele bepalingen weliswaar een in aanmerking te nemen factor zijn, maar dat aan die contractuele bepalingen kan worden voorbijgegaan indien blijkt dat zij niet de economische en commerciële realiteit weergeven, maar een zuiver kunstmatige constructie vormen die geen verband houdt met de economische realiteit. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, duiden de overeenkomst met [bedrijf 4] , de daarbij behorende stukken, de factuur en de urenspecificatie in hoofdzaak op algemene juridische dienstverlening. Het is, gezien het arrest Paul Newey, dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat een en ander niet de economische en commerciële realiteit weergeeft. Met het enkel verwijzen naar de verklaring van een partner van [bedrijf 4] is eiseres daarin niet geslaagd.
Slotsom
31. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
32. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard in te kunnen stemmen met het als samenhangend aanmerken van de zaken. De rechtbank stelt vast dat het oudste bezwaarschrift is ingediend op 10 december 2020. De rechtbank doet op 8 december 2023 uitspraak zodat de redelijke termijn is overschreden met 1 jaar. Dat betekent dat aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade toekomt van € 1.000. De termijnoverschrijding is voor vijf maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor het overige aan de beroepsfase. Dat betekent dat verweerder een bedrag van € 417 en de Staat een bedrag van € 583 aan eiseres dient te vergoeden.
Proceskosten
33. Nu aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank tevens aanleiding tot een proceskostenvergoeding. Deze stelt de rechtbank vast op afgerond € 210 (1 punt met een waarde van € 837 en een wegingsfactor 0,257.). Dit bedrag moet voor de helft worden vergoed door verweerder en voor de andere helft door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 417;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 583;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 105;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 105;
- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden, zijnde € 180;
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden, zijnde € 180.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. M.M.W.D. Merkx, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak te tekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof [vestigingsplaats] (belastingkamer).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof [vestigingsplaats] (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH [vestigingsplaats] .
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑12‑2023
HvJ EU, 13 december 2001, C-235/00 (CSC Financial Services), ECLI:EU:C:2001:696.
HvJ EU, 21 juni 2009, C-453/05 (Volker Ludwig), ECLI:EU:C:2007:369.
vgl. HR 17 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2659.
HvJ EU, 13 december 2001, C-235/00 (CSC Financial Services), ECLI:EU:C:2001:696 en HvJ EU, 5 juli 2012, C-259/11 (DTZ Zadelhoff), ECLI:EU:C:2012:423.
zie onder meer overweging 39 in het arrest van 7 oktober 2010, C-53/09, Loyalty Management UK en Baxi Group, ECLI:EU:C:2010:590.
HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.